ECLI:NL:RBAMS:2017:5348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
13/752082-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije in verband met strafrechtelijk onderzoek naar belastingfraude

Op 28 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 21 december 2016, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 september 2016 door de Hongaarse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Hongarije, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan de overlevering ten grondslag lagen, beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, die betrekking hadden op deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met belastingfraude. De verdediging voerde aan dat de feiten niet voldoende waren omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk was. Daarnaast werd de vraag van dubbele strafbaarheid niet aan de orde gesteld, omdat de feiten op de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet stonden.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend behandeld zou worden. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon vreesde voor zijn leven bij overlevering, maar de rechtbank oordeelde dat deze vrees niet voldoende onderbouwd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752082-16
RK-nummer: 16/8780
Datum uitspraak: 28 februari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 december 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 september 2016 door de
Judge of the Pécs Court of Justice(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E.M. Rengelink, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Pécs Court of Justice(Hongarije) van 15 oktober 2014 met nummer No. 8.B.213/2013/132.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van Hongarije ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven naar plaats en datum. De genoemde periode lijkt meer op de criminele organisatie te slaan dan op de specifieke rol van de opgeëiste persoon, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. Het eerste feit betreft deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met belastingfraude. Het tweede feit betreft het niet voldoen aan de administratieplicht, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit de weergave van het feitencomplex onder e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht deel te hebben uitgemaakt van een criminele organisatie die BTW-fraude pleegde met de import van suiker van Roemenië naar Hongarije van het eerste kwartaal 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012. Daarbij zijn de handelingen die de opgeëiste persoon voor de organisatie zou hebben verricht in voldoende detail beschreven en ook is daarbij vermeld dat hij als dader wordt aangemerkt. Daarmee zijn de strafbare feiten naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam omschreven. Het verweer slaagt daarom niet.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.

5.Detentieomstandigheden

Uit de informatie van de Hongaarse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in Hongarije zal worden geplaatst in de penitentiaire instelling van Szombathely of Tiszalök. De rechtbank heeft in eerdere, recente uitspraken al geoordeeld dat er geen bewijzen zijn dat personen die in die instellingen gedetineerd zijn, onmenselijk of vernederend worden behandeld (zie: ECLI:NL:RBAMS:2016:7720 en ECLI:NL:RBAMS:2016:4966). Artikel 4 van het Handvest staat derhalve niet in de weg aan het toelaatbaar verklaren van de verzochte overlevering.

6.Verweer artikel 11 OLW

De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon bij overlevering vreest voor zijn leven. De opgeëiste persoon wordt bedreigd door de onderwereld omdat hij in de procedure tegen hem eerder belastende verklaringen heeft afgelegd over medeverdachten. In Hongarije is al meermalen op hem geschoten en gepoogd hem neer te steken. De directeur van de Belastingdienst in Hongarije heeft hem geadviseerd om het land te verlaten. Omdat de Hongaarse autoriteiten tot nu toe niet hebben gereageerd op zijn verzoek om als kroongetuige in detentie te worden beschermd, is sprake van een schending van artikel 11 OLW, aldus de raadsman.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door de opgeëiste persoon gevraagde garantie niet aan de Hongaarse autoriteiten kan worden gevraagd en ook niet zal worden gegeven. De omstandigheid dat de Hongaarse autoriteiten niet op de brief van de raadsman hebben gereageerd levert geen schending op van artikel 11 OLW. Het Openbaar Ministerie is eventueel wel bereid om bij de feitelijk overlevering aandacht te vragen voor de situatie en de brief van de opgeëiste persoon te overhandigen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een beroep op artikel 11 OLW kan alleen slagen indien het wordt gestaafd met concrete feiten en omstandigheden, op grond waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon zou leiden tot een flagrante schending van zijn fundamentele rechten zoals gewaarborgd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De door de opgeëiste persoon gestelde bedreigingen aan zijn adres en de gestelde aanslagen op zijn leven in het verleden zijn naar het oordeel van de rechtbank geconcretiseerd noch onderbouwd, zodat deze onvoldoende zijn om te concluderen dat de opgeëiste persoon door de overlevering een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan schending van artikel 2 of 3 EVRM. Evenmin is gebleken dat de Hongaarse autoriteiten die opgeëiste persoon na overlevering niet kunnen of willen beschermen tegen een mogelijke dreiging door medegedetineerden. Vooralsnog kan in deze zaak erop worden vertrouwd dat de Hongaarse autoriteiten aan de opgeëiste persoon indien aangewezen de nodige bescherming zullen bieden.
Bovenstaande brengt mee dat het verweer van de raadsman met betrekking tot artikel 11 OLW wordt verworpen.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Judge of the Pécs Court of Justice(Hongarije) ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.