ECLI:NL:RBAMS:2017:5308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
AMS 16/5286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ligplaatsvergunning woonboot in strijd met omgevingsvergunning en bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een ligplaatsvergunning voor een woonboot. Eiser, die permanent woonachtig is op de woonboot, had een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning, maar deze was door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de woonboot een bouwwerk is in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de Verordening op het Binnenwater (Vob) van toepassing is. De rechtbank stelde vast dat de omgevingsvergunning die eerder was verleend voor het bouwen van de woonboot in rechte onaantastbaar was geworden, en dat de weigering van de ligplaatsvergunning op basis van strijd met het bestemmingsplan niet gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de rechtbank oordeelde dat de gevraagde ligplaatsvergunning aan eiser moest worden verleend. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt de rechtskracht van verleende omgevingsvergunningen en de noodzaak voor bestuursorganen om deze in acht te nemen bij het verlenen van andere vergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5286

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.S. Friedberg),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Jobst).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een ligplaatsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het regelgevend kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
De feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser is permanent woonachtig op de [woonboot] , afgemeerd aan het [adres] te Amsterdam (de locatie). Ter plaatse van de locatie geldt het bestemmingsplan ‘Herziening bestemmingsplan Jachthavengebied en Amsterdamse Bos’ (het bestemmingsplan). De locatie heeft de bestemming “Wonen 2”, “Water 2” en “Recreatie 2”.
2.2.
Op 17 februari 2015 heeft eiser voor de locatie een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een nieuwe woonboot met bedrijfsruimtes met de naam [naam woonboot] is [aantal meters] lang, [aantal meters] breed en [aantal meters] hoog. Verweerder heeft vervolgens aan eiser bij besluit van 17 juni 2015 een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het plaatsen van een nieuwe woonboot met [bedrijfsruimte] op de locatie.
2.3.
Op 15 september 2015 heeft eiser vervolgens voor de locatie een aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor [naam woonboot] gedaan.
2.4.
Verweerder heeft bij het primaire besluit deze aanvraag afgewezen vanwege geconstateerde strijdigheid met het bestemmingsplan. Verwezen is naar artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op het Binnenwater (Vob).
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Is de Vob op deze zaak van toepassing ?
3.1.
Eiser betoogt allereerst dat de Vob niet van toepassing is. Uit jurisprudentie volgt dat woonboten die bedoeld zijn om ter plaatse te functioneren, bouwwerken zijn in de zin van de Wabo. Omdat [naam woonboot] is bedoeld om ter plaatse te functioneren, is de Wabo van toepassing en niet de Vob. Er bestaat geen ruimte voor een gemeentelijke wetgever om een extra vergunningensysteem voor woonboten te creëren. Dit zou in strijd zijn met de artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet, aldus eiser. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:131).
3.2.
Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat de woonboot van eiser een bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Ingevolge artikel 2.2.1, aanhef en onder a, van de Vob, zoals dat tot 8 december 2014 van kracht was, werd in hoofdstuk 2 en de daarop rustende bepalingen onder woonboot verstaan: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet. Tot 8 december 2014 viel de woonboot van eiser daarom niet onder het toepassingsbereik van de Vob omdat het een object was dat viel onder de Woningwet. Met de wijziging van artikel 2.2.1, aanhef en onder a, van de Vob per 9 december 2014 valt een woonboot weer onder het toepassingsbereik van de Vob. Naar het oordeel van de rechtbank is de Vob niet in strijd met artikel 121 en artikel 122 van de Gemeentewet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State (Afdeling )van 30 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4019). Hierin heeft de Afdeling overwogen dat de Vob weliswaar in werking is getreden op 1 februari 2010 en dus voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wabo, maar na de inwerkingtreding van de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Omdat het verbod van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo al was opgenomen in de Woningwet en op dit punt geen inhoudelijke wijziging in de wetgeving heeft plaatsgevonden, dient de verbindendheid van de Vob te worden beoordeeld in het licht van artikel 121 van de Gemeentewet. Volgens de Afdeling ziet de Wabo op activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving. Hieronder vallen ook de inrichting en het beheer van de openbare ruimte voor zover het gaat om water in de gemeente Amsterdam, waarop de Vob ziet. De activiteit bouwen wordt gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo onder meer gereguleerd door het bestemmingsplan. Hierbij kunnen, gelet op artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, regels over het grondgebruik worden gesteld uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening. De regeling in de Vob is mede getroffen met het oog op een doelmatig gebruik van de ligplaatscapaciteit, de openbare orde en de vlotte en veilige doorvaart. Gelet op de verschillende motieven die aan de Vob en aan de hogere regelingeving ten grondslag liggen, bevat de Vob in zoverre geen regeling ten aanzien van een onderwerp waarin door de genoemde hogere regelingen is voorzien. Voor zover de bepalingen in de Vob daarnaast zijn gegeven met het oog op de ordening en de welstand is er wel een zekere overlap met de Wabo, de Woningwet en de Wro, maar dit leidt niet tot strijd tussen de Vob en deze wettelijke regelingen, aldus de Afdeling.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overwegingen van de Afdeling volgt dat de Vob van toepassing is op de aanvraag van eiser om een ligplaatsvergunning. Dat deze uitspraak zag op een object en de aanvraag van eiser ziet op een woonboot, maakt dit niet anders. Zoals hiervoor is overwogen viel ten tijde van belang in de uitspraak van de Afdeling een woonboot nog buiten het toepassingsbereik van de Vob en is dat sinds 8 december 2014 niet meer zo.
Is er strijd met het bestemmingsplan?
4.1.
Eiser betoogt – kort gezegd – ook dat verweerder de ligplaatsvergunning niet had mogen weigeren. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat de aan hem verleende omgevingsvergunning van 17 juni 2015 uitsluitend ziet op het bouwen van een bouwwerk en dat daarmee geen omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4.2.
Dit betoog slaagt. Eiser heeft met zijn aanvraag van 17 februari 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de hiervoor, in overweging 2.2, omschreven woonboot. Dit was een aanvraag voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend, zag deze aanvraag gelet op artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo ook op het eventuele gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Op 17 juni 2015 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van deze woonboot. Niet in geschil is dat de omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar is geworden. In de omgevingsvergunning is vermeld dat het project is gelegen in een gebied, waar het bestemmingsplan van kracht is. Daar is ook vermeld dat het project is geprojecteerd op gronden aangewezen voor “Wonen 2” die zijn bestemd voor ligplaats ten behoeve van bedrijfswoondoeleinden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de inhoud van die omgevingsvergunning dat eiser [naam woonboot] ter plaatse van de locatie mocht aanleggen en dat een eventuele strijd met het bestemmingsplan is weggenomen. De rechtbank vindt, evenals de bezwaarschriftencommissie, steun voor dat standpunt in de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB7784). In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat het gebruik van een bedrijfspand kan worden geacht rechtstreeks uit de verleende bouwvergunning voort te vloeien als uit de aanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zou worden gebruikt. Niet valt in te zien waarom dat in dit geval anders zou zijn, nu uit de door eiser ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning zonder meer duidelijk was dat sprake was van strijd met het bestemmingsplan.
4.3.
Nadat de omgevingsvergunning was verleend, is door verweerder vastgesteld dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden in verband met strijd met het bestemmingsplan. Dit neemt echter niet weg dat de omgevingsvergunning is verleend en dat rechtens vast staat dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Verweerders standpunt dat achteraf blijkt dat niet hij, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam het bevoegde bestuursorgaan was om te beslissen over de omgevingsvergunning vanwege die strijd met het bestemmingsplan, kan hem niet baten. Dat verweerder wellicht niet bevoegd was, neemt namelijk niet weg dat de omgevingsvergunning is verleend en in rechte vaststaat. Door verweerder is ter zitting bevestigd dat er geen ander beletsel bestaat om een ligplaatsvergunning te verlenen en hiervan is de rechtbank ook niet gebleken. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte de gevraagde ligplaatsvergunning heeft geweigerd
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de wet. Omdat het primaire besluit aan hetzelfde gebrek lijdt, voorziet de rechtbank zelf. De rechtbank herroept het primaire besluit, bepaalt dat verweerder de gevraagde ligplaatsvergunning voor [naam woonboot] aan eiser moet verlenen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat verweerder de gevraagde ligplaatsvergunning voor [naam woonboot] aan eiser moet verlenen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. E.J. Otten, leden, in aanwezigheid van mr. L.M.M. Schenk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening .

Bijlage

Op grond van artikel 121 van de Gemeentewet blijft de bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen ten aanzien van het onderwerp ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.
Op grond van artikel 122 van de Gemeentewet zijn de bepalingen van gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening wordt voorzien, van rechtswege vervallen.
Op grond van artikel 2.1 van de Wabo, voor zover van belang, is het verboden een zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…);
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(...).
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.2.1 van de Vob, wordt in hoofdstuk 2 en de daarop rustende bepalingen verstaan onder:
a. woonboot: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf; (…)
e. object: een al dan niet drijvend voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit hoofdstuk genoemde categorie;
(…).
Op grond van artikel 2.3.1, eerste lid, van de Vob is het verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu, het bestemmingsplan en de vlotte en veilige doorvaart.