ECLI:NL:RBAMS:2017:5306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
AMS 16/5840 en AMS 17/355
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegankelijkheid buitenspeelruimte kinderdagverblijf en last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2017 uitspraak gedaan over de toegankelijkheid van de buitenspeelruimte van een kinderdagverblijf. Eiseres, het kinderdagverblijf, had een schriftelijke aanwijzing ontvangen van de gemeente Amsterdam omdat de buitenspeelruimte niet direct aan het kindercentrum grenst en niet altijd toegankelijk is voor kinderen. De rechtbank oordeelde dat eiseres een overtreding had begaan door zich afhankelijk op te stellen van medewerkers van de naschoolse opvang om de kinderen naar buiten te laten spelen. Dit leidde tot een belemmering van de toegankelijkheid van de buitenspeelruimte. De rechtbank bevestigde dat de gemeente in redelijkheid de aanwijzing en de last onder dwangsom had opgelegd, omdat eiseres niet had voldaan aan de eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten ongegrond, en oordeelde dat eiseres ervoor moet zorgen dat de buitenspeelruimte te allen tijde toegankelijk is voor kinderen, met voldoende beroepskrachten aanwezig. De rechtbank wees erop dat het primair aan eiseres is om te voldoen aan de gestelde regels, en dat er geen sprake was van toezeggingen van de gemeente die een beroep op het vertrouwensbeginsel zouden rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/5840 en AMS 17/355

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2017 in de zaak tussen

[Kinderdagverblijf] ., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. Tahitu),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing (AMS 16/5840):
Bij besluit van 18 maart 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres een schriftelijke aanwijzing gegeven omdat de buitenspeelruimte niet direct grenst aan het kindercentrum en de buitenspeelruimte niet toegankelijk is voor kinderen.
Bij besluit van 29 juli 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de last onder dwangsom (AMS 17/355):
Bij besluit van 4 augustus 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd, omdat de niet aan het kindercentrum aangrenzende buitenspeelruimte niet toegankelijk is voor kinderen.
Bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Ten aanzien van beide zaken:
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Namens eiseres zijn verschenen [de persoon 1] (vestigingsmanager) en [de persoon 2] (directielid), bijgestaan door de voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens verweerder verschenen [betrokkene] (primaire afdeling) en [betrokkene 2] (GGD).

Overwegingen

Omvang van het geding
1. Uit de bestreden besluiten en de toelichting daarop zoals door verweerder gegeven op de zitting, blijkt dat eiseres niet wordt tegengeworpen dat de buitenspeelruimte van het kinderdagverblijf waar het in deze zaken over gaat niet direct aan het kinderdagverblijf grenst. Wel wordt haar tegengeworpen dat deze niet-aangrenzende ruimte niet steeds toegankelijk is voor de kinderen. Op de zitting is ook verduidelijkt dat de aanwijzing en de last onder dwangsom niet zien op de (on)geschiktheid van de inrichting van de buitenspeelruimte voor baby’s. Partijen verschillen hierover niet van mening; het geschil gaat alleen over de toegankelijkheid van de buitenspeelruimte en de rechtbank beperkt haar beoordeling dan ook tot dat aspect.
Feiten
2. [Kinderdagverblijf] . exploiteert onder meer kinderdagverblijven op verschillende locaties. Het kinderdagverblijf waar het in deze zaken over gaat, is gevestigd op het [adres] in Amsterdam.
Onderzoek door de GGD
3.1.
Op 14 juli 2015 is door toezichthouder GGD Amsterdam (de GGD) in opdracht van de gemeente Amsterdam een onaangekondigd jaarlijks onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn weergegeven in het inspectierapport van 17 augustus 2015 (het inspectierapport). In het inspectierapport staat dat het kinderdagverblijf van eiseres beschikt over drie stamgroepruimtes waarvan er momenteel twee in gebruik zijn, te weten de groepsruimte van de dreumes-/peutergroep en de babygroep. Het kinderdagverblijf beschikt niet over een aangrenzende buitenspeelruimte. De beroepskrachten verklaren dat er altijd minimaal twee beroepskrachten meegaan naar buiten. Doordat er dagen zijn waarop er slechts één beroepskracht werkzaam is op één van de twee groepen en de beroepskrachten van de babygroep niet altijd mee naar buiten kunnen, omdat er bijvoorbeeld kinderen liggen te slapen, komt het voor dat dit zorgt voor een belemmering om naar buiten te kunnen. Dit maakt dat de buitenspeelruimte niet te allen tijde toegankelijk is voor de kinderen. Op basis hiervan is geconstateerd dat aan de volgende voorwaarden niet is voldaan: de buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk en de buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum.
3.2.
Op 10 mei 2016 is door de GGD een nader onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn weergegeven in het inspectierapport van 19 mei 2016 (het nadere inspectierapport). In het nadere inspectierapport staat, voor zover voor de beoordeling van deze zaak van belang, dat er inmiddels een derde stamgroep is geopend. Daarmee bestaat het kinderdagverblijf uit een babygroep, een dreumesgroep en een peutergroep. Op rustige dagen (namelijk woensdag en vrijdag en indien er veel kinderen afwezig zijn ook maandag) wordt er op iedere stamgroep een beroepskracht ingezet. Er zijn dan dagelijks drie beroepskrachten in het pand aanwezig. Als er buiten gespeeld wordt, gaan de beroepskrachten en kinderen van de dreumes- en peutergroep samen maar buiten. Deze werkwijze is echter niet op alle dagen uitvoerbaar, omdat er dan mogelijk niet aan andere wet- en regelgeving voldaan wordt. Het beleid van het kinderdagverblijf met betrekking tot het vierogenprincipe (wat inhoudt dat een beroepskracht de werkzaamheden alleen verricht indien hij of zij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene) is dat er altijd twee beroepskrachten in het pand zijn. Op dagen dat er in iedere groep een beroepskracht werkzaam is, en twee beroepskrachten met de peuter- en dreumesgroep samen naar buiten gaan, blijft er een beroepskracht van de babygroep alleen achter in het pand. Op woensdag en vrijdag is er een stagiaire aanwezig die dan wordt ingezet ten behoeve van het vierogenprincipe. Op maandag kan het volgens de beroepskracht en de leidinggevende ook voorkomen dat er op iedere groep een beroepskracht werkt, maar er is op maandag geen stagiaire werkzaam. De beroepskrachten en de leidinggevende verklaren dat het beleid dan als volgt is: er wordt in de ochtend niet buiten gespeeld. ‘s Middags wordt er samen met de beroepskracht en kinderen van de buitenschoolse opvang van [naam bedrijf] en de beroepskracht en kinderen van alleen de peutergroep van het kinderdagverblijf buiten gespeeld, zodat er ook tijdens het buitenspelen wordt voldaan aan het vierogenprincipe. De babygroep en de dreumesgroep gaan dan niet naar buiten. Ook in de vakantieperiode of bij ziekte van de stagiaire is dit het beleid, zo verklaart de leidinggevende. De buitenspeelruimte is dan niet gedurende de gehele opvangtijd toegankelijk en is ook niet voor ieder aanwezig kind toegankelijk (de kinderen uit de baby- en dreumesgroep kunnen niet naar buiten). Op basis hiervan is geconstateerd dat de overtreding van de volgende voorwaarden nog niet is hersteld: de buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk en de buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum.
Besluitvorming door verweerder
4.1.
Met het primaire besluit I heeft verweerder onder verwijzing naar het inspectierapport eiseres een aanwijzing gegeven in verband met overtredingen ten aanzien van de buitenspeelruimte. Ten eerste is de buitenspeelruimte niet aangrenzend. Ten tweede is de buitenspeelruimte niet toegankelijk voor kinderen. Eiseres moet binnen vier weken na dagtekening van het besluit ervoor zorgen dat de buitenspeelruimte veilig en toegankelijk is voor kinderen. Eiseres moet zorgen voor minimaal twee beroepskrachten zodat de kinderen altijd veilig kunnen buitenspelen, aldus verweerder in het primaire besluit I.
4.2.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt, naar aanleiding waarvan de primaire afdeling op 27 juni 2016 een reactie heeft opgesteld.
4.3.1.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe – kort gezegd – het volgende overwogen over de toegankelijkheid van de buitenspeelruimte.
4.3.2.
Eiseres had destijds twee stamgroepruimtes in gebruik: een peuter/dreumes groep en een babygroep. De beroepskrachten hebben verklaard dat zij altijd met minimaal twee beroepskrachten naar buiten gaan. Er zijn echter dagen dat er één beroepskracht op de peutergroep staat en één beroepskracht op de babygroep. Zij zijn dan dus met twee beroepskrachten in het pand. Als er op dat moment baby’s liggen te slapen kan de babygroep niet naar buiten, omdat die ene beroepskracht bij de baby’s moet blijven. Dat heeft tot direct gevolg dat de peutergroep dan ook niet naar buiten kan. Dit maakt dat de GGD in het inspectierapport vaststelt dat de buitenspeelruimte niet te allen tijde toegankelijk is voor de kinderen. Verweerder heeft overwogen dat de aanwijzing in het primaire besluit I is opgelegd naar aanleiding van het inspectierapport en dat er toen sprake was van een overtreding op de dagen dat er maar twee beroepskrachten in het pand aanwezig waren en de beroepskracht van de babygroep niet naar buiten kon vanwege (enkele) slapende baby’s. Uit niets blijkt dat er in die periode een stagiaire werkzaam was in het kinderdagverblijf. De buitenspeelruimte was op die dagen niet voor de kinderen toegankelijk. Volgens verweerder is er dan ook terecht een aanwijzing gegeven voor de geconstateerde overtredingen.
5.1.
Met het primaire besluit II heeft verweerder, onder verwijzing naar het nadere inspectierapport, eiseres een last onder dwangsom opgelegd in verband met overtredingen van de buitenspeelruimte. Geconstateerd is dat de buitenspeelruimte niet te allen tijde toegankelijk is, omdat er op sommige dagen onvoldoende beroepskrachten zijn om de kinderen op een veilige en verantwoorde manier buiten te laten spelen. Eiseres moet binnen vier weken na dagtekening van het besluit ervoor zorgen dat de buiteenspeelruimte veilig en toegankelijk is voor kinderen. Eiseres moet te allen tijde zorgen voor één of meer extra beroepskrachten boven de beroepskracht-kindratio, zodat de kinderen altijd veilig kunnen buitenspelen. Verweerder heeft een dwangsom opgelegd van € 1.000,- per overtreding met een maximum van € 4.000,- .
5.2.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit II bezwaar gemaakt, naar aanleiding waarvan de primaire afdeling op 20 oktober 2016 een reactie heeft opgesteld.
5.3.1.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen.
5.3.2.
Uit het nadere inspectierapport bleek dat niet alle overtredingen genoemd in de aanwijzing van 18 maart 2016 (het primaire besluit I) zijn opgeheven. De niet aan het kindercentrum aangrenzende buitenspeelruimte is nog steeds niet toegankelijk voor kinderen, omdat er op sommige dagen onvoldoende beroepskrachten zijn om de kinderen veilig en op een verantwoorde wijze buiten te laten spelen. Daarom is de last onder dwangsom opgelegd. Eiseres stelt dat de kinderen altijd minimaal een keer per dag naar buiten gaan, maar uit het nadere inspectierapport volgt dat het voorkomt dat niet alle kinderen veilig en verantwoord naar buiten kunnen. Op rustige dagen (woensdagen, vrijdagen en ook soms op maandag) werd er per groep een beroepskracht ingezet. Indien dan niet alle kinderen tegelijkertijd naar buiten gaan (bijvoorbeeld omdat er kinderen blijven slapen) kan niet aan het vierogenprincipe worden voldaan als een deel van de kinderen wel naar buiten gaat. Hierdoor is het niet mogelijk om met de kinderen naar buiten te gaan en is de buitenspeelruimte dus niet toegankelijk voor de kinderen. Op woensdagen en vrijdagen werd er een stagiaire ingezet zodat wel aan het vierogenprincipe werd voldaan. Een stagiaire telt ook voor het vierogenprincipe. Op maandagen was er geen stagiaire. De babygroep en de dreumesgroep gingen dan niet naar buiten en de peutergroep speelde tegelijkertijd met de naschoolse opvang buiten. Dit is ook zo tijdens vakantie of ziekte van de stagiaire. De buitenspeelruimte is dan dus niet toegankelijk voor de kinderen van de babygroep en de dreumesgroep. Verweerder ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het nadere inspectierapport waaruit volgt dat de beroepskracht en de leidinggevende hebben verklaard dat er op maandagen drie beroepskrachten waren en geen stagiaire. Uit het voorgaande volgt volgens verweerder dat de niet-aangrenzende buitenspeelruimte niet te allen tijde toegankelijk was voor alle kinderen van het kinderdagverblijf van eiseres. Eiseres heeft te weinig beroepskrachten ingezet waardoor het niet voor alle kinderen mogelijk was om te allen tijde buiten te spelen. De last onder dwangsom is om deze reden gegeven en niet omdat de buitenspeelruimte niet aangrenzend is.
5.3.3.
De hersteltermijn en hoogte van de dwangsommen die verweerder in dit soort zaken pleegt op te leggen zijn vastgelegd in het afwegingschema handhaving. De hoogte van de dwangsom hangt zowel af van de overtreding als van het aantal kindplaatsen dat eiseres als houder exploiteert. De dwangsom is in deze zaak, het afwegingschema volgend, terecht op € 1.000,- vastgesteld, aldus verweerder.
Regelgeving:
6.1.
Op grond van artikel 1.50, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) organiseert de houder van een kindercentrum de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Ter uitvoering van de eerste volzin besteedt de houder van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, de opleidingseisen van de beroepskrachten en de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen.
Uit artikel 1.50, tweede lid, aanhef en onder g en h, van de Wko volgt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de kwaliteit van kinderopvang bij een kindercentrum. Deze regels kunnen betrekking hebben op de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor kinderopvang en op de beschikbare ruimte voor kinderen.
6.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (het Besluit) zijn de binnen- en buitenruimtes waar kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven, veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen dagopvang en buitenschoolse opvang.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit kunnen bij ministeriële regeling in elk geval nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eisen waaraan de binnen- en buitenruimtes, bedoeld in het eerste lid, voldoen.
6.3.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (de Regeling), beschikt een kindercentrum voor dagopvang over aangrenzende, voor kinderen veilige en toegankelijke, alsmede op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2 speelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind bedraagt.
Beoordeling door de rechtbank
De overtreding
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van het inspectierapport stelt dat eiseres een overtreding heeft begaan doordat de buitenspeelruimte niet te allen tijde toegankelijk is en dat uit het nadere inspectierapport blijkt dat deze situatie voortduurde.
7.2.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de bestreden besluiten I en II voornamelijk zijn gebaseerd op aannames en niet op feiten. Zo staat in het nadere inspectierapport dat op de maandagen maar drie beroepskrachten aanwezig waren, wat nooit is verklaard. Eiseres kan aan de hand van roosters aantonen dat dit niet is voorgekomen. Verder gaan alle kinderen minimaal een keer per dag naar buiten. Er is dan ook geen sprake van een overtreding.
7.3.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of eiseres een overtreding heeft begaan. Over de toegankelijk van de buitenspeelruimte hebben de namens eiseres verschenen [de persoon 1] en [de persoon 2] , samengevat, het volgende verklaard. Alle kinderen gingen een keer per dag naar buiten. Er waren momenten dat ze met zijn allen naar buiten gingen. Als er nog kinderen sliepen, dan werd op woensdagen en vrijdagen wel eens een medewerker van de naschoolse opvang gevraagd om, in verband met het vierogenprincipe, samen met de achtergebleven beroepskracht bij de slapende kinderen te blijven. De andere beroepskrachten konden dan met de andere kinderen naar buiten. Deze medewerker van de naschoolse opvang had een ruim contract, terwijl zij korte dagen van 14:00 uur tot 18:30 uur maakte, omdat zij alleen na schooltijd werd ingezet om kinderen op te vangen. Zij was dan ook beschikbaar voor inzet op het kinderdagverblijf. Verder kwam het voor dat in overleg met de naschoolse opvang ’s middags tegelijk met hen buiten werd gespeeld. Alle medewerkers van de naschoolse opvang zijn in dienst bij [naam bedrijf] BV en hebben dezelfde kwalificaties en certificaten als medewerkers van het kinderdagverblijf, aldus [de persoon 1] en [de persoon 2] .
7.4.
De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat eiseres erkent dat zij op bepaalde dagen onvoldoende beroepskrachten bij het kinderdagverblijf werkzaam had om in overeenstemming met de regelgeving alle kinderen altijd buiten te laten spelen. Zij schakelde immers de medewerker(s) van haar naschoolse opvang in om de leemte op te vullen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat deze oplossing ervoor heeft gezorgd dat zij geen overtreding heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat eiseres bij haar kinderdagverblijf zich door haar handelswijze afhankelijk heeft opgesteld van anderen – te weten haar naschoolse opvang –, wat een belemmering van de toegankelijkheid van de buitenspeelruimte heeft opgeleverd. In dit geval heeft het kinderdagverblijf van eiseres zich afhankelijk gemaakt van de (beperkte) speeltijden van de naschoolse opvang en van de beschikbaarheid van de betreffende medewerker van de naschoolse opvang. Hiermee heeft eiseres niet voldaan aan het in artikel 6, eerste lid, van het Besluit genoemde vereiste dat de buitenspeelruimte gedurende de tijd dat de kinderen worden opgevangen toegankelijk moet zijn. Dat de personen die door eiseres werden ingeschakeld gekwalificeerde medewerkers waren die ook bij eiseres in dienst waren, maakt dit niet anders. Dit doet de afhankelijkheid van het kinderdagverblijf immers niet teniet. Hierbij wijst de rechtbank erop dat in de regelgeving, zie artikel 6, eerste lid, van het Besluit, expliciet onderscheid wordt gemaakt tussen dagopvang en buitenschoolse opvang. Dat eiseres de personele zaken zo heeft weten te organiseren dat alle kinderen feitelijk minimaal een keer per dag naar buiten gingen, maakt evenmin dat de buitenspeelruimte te allen tijde, dus de hele dagopvangperiode, toegankelijk was.
7.5.
De rechtbank leidt uit de zienswijze en het bezwaarschrift van eiseres af dat eiseres vaker dan sporadisch afhankelijk is geweest van derden. In deze stukken staat vermeld: “Echter gebeurt het weleens dat niet alle groepen naar buiten willen op dat specifieke moment (…). Ook vragen wij vaak aan de naschoolse opvang of zij ‘s middags naar buiten gaan zodat er ook genoeg leidsters buiten zijn voor de kinderen. Zo waarborgen wij te allen tijde dat wij minimaal eenmaal per dag naar buiten gaan (onze voorkeur gaat overigens uit naar tweemaal per dag).” De rechtbank leidt hieruit af dat het buitenspelen met medewerking van de naschoolse opvang op sommige dagen onderdeel uitmaakte van de bedrijfsvoering van het kinderdagverblijf van eiseres. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de GGD, zoals opgenomen in het inspectierapport en in het nadere inspectierapport. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze heeft genomen.
7.6.
Gelet op het hiervoor onder 7.4. en 7.5. overwogene is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres ten tijde van de inspectie door de GGD op 14 juli 2015 een overtreding heeft begaan en dat ten tijde van de nadere inspectie door de GGD op 10 mei 2016 is gebleken dat de overtreding voortduurde. Eiseres heeft immers niet gewaarborgd dat de niet-aangrenzende buitenpeelruimte te allen tijde toegankelijk was.
De maatregelen
7.7.
De rechtbank overweegt dat eiseres, om de rechtmatige toestand te herstellen en nieuwe overtredingen te voorkomen, ervoor dient te zorgen dat er elk moment van de dag voldoende beroepskrachten in het kinderdagverblijf werkzaam zijn, zodat de buitenspeelruimte te allen tijde, calamiteiten daargelaten, zonder (personele) belemmeringen toegankelijk is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om de aanwijzing te geven en, nadat niet aan de aanwijzing was voldaan, de last onder dwangsom op te leggen.
Het vertrouwensbeginsel
8.1.
Eiseres heeft verder in beroep aangevoerd dat zij op zoek is naar een nieuwe locatie met een aangrenzende buitenspeelruimte. Verweerder komt daarbij zijn toezeggingen voor wat betreft ondersteuning en voorrang op een voorkeurslocatie niet na, aldus eiseres.
8.2.
De rechtbank begrijpt dat eiseres verweerder verwijt dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan verplaatsing van het kinderdagverblijf naar een locatie met een direct-aangrenzende speelruimte die steeds toegankelijk is, zonder dat daarvoor, zoals nu, extra personeel moet worden ingezet. De rechtbank wijst er echter op dat het primair aan eiseres en niet aan verweerder is om ervoor te zorgen dat aan de gestelde regels wordt voldaan. Voor zover eiseres met haar betoog een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan over de verplaatsing van het kinderdagverblijf. Daarvan is niet gebleken.
Conclusie
9. Het beroep tegen de bestreden besluiten I en II is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in het beroep geregistreerd onder AMS 16/5840:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
in het beroep geregistreerd onder AMS 17/355:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.