ECLI:NL:RBAMS:2017:5122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten betreffende transactie tussen Openbaar Ministerie en SBM Offshore in omkopingszaak

In deze zaak hebben eisers, de minister van Veiligheid en Justitie, verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op een transactie van 240 miljoen US-dollar tussen het Openbaar Ministerie (OM) en SBM Offshore in het kader van een omkopings- en corruptiezaak. De minister heeft echter een aantal documenten (deels) geweigerd openbaar te maken, onder andere vanwege bedrijfs- en fabricagegegevens en de mogelijkheid dat openbaarmaking de betrekkingen van Nederland met andere staten zou kunnen schaden. De rechtbank heeft op 25 april 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de weigering tot openbaarmaking van informatie uit verschillende documentclusters onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen over de openbaarmaking van de documenten, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat de belangenafweging die aan de weigering ten grondslag ligt, inzichtelijk moet worden gemaakt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5224

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: S.C. Pardieck),
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Hirschhorn en mr. S. Bolte-Knol).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek van eisers om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gewezen op de openbaarheid van één van die documenten en geweigerd een aantal andere documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 7 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken waarvan openbaarmaking is geweigerd, overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft voorts een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens was namens verweerder aanwezig de heer [naam] , werkzaam bij het functioneel parket van het Openbaar Ministerie.

Overwegingen

1.1.
Eisers hebben bij brief van 19 november 2014 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder om openbaarmaking van documenten die zien op de transactie van 240 miljoen US-dollar tussen het Openbaar Ministerie (OM) en SBM Offshore NV (SBM) in de omkopings- en corruptiezaak rond SBM. Eisers hebben daarbij toegelicht dat het verzoek beperkt is tot de totstandkoming van de schikking, de tijdstippen waarop zaken zijn gecommuniceerd en de afwegingen die daarbij gemaakt zijn. Ook namen van betrokkenen hoeven niet openbaar te worden gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft de door hem aangetroffen stukken geordend in negen documentclusters, te weten:
1. Correspondentie tussen het OM en de advocaat van SBM;
2. Correspondentie tussen het OM en het US Department of Justice (DoJ);
3. Aantekeningen van besprekingen over transactie met SBM;
4. Advies hoofdadvocaat-generaal over de voorgenomen transactie;
5. Ambtsbericht van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie functioneel parket aan het college van procureurs-generaal (hierna: het college);
6. Ambtsbericht van het college aan verweerder met als bijlage een concept persbericht;
7. Vaststellingsovereenkomst met als bijlage een concept persbericht;
8. Instemmingsbrief verweerder;
9. Persbericht van het OM.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit met nadere motivering in stand gelaten. Verweerder heeft de openbaarmaking van de clusters 1 tot en met 8 in zijn geheel geweigerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat document 9 al openbaar was en de vindplaats daarvan vermeld.
1.4.
De rechtbank heeft, na daartoe van eisers toestemming te hebben verkregen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van de door verweerder als vertrouwelijk overgelegde stukken en deze mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
(Gedeeltelijke) openbaarmaking van de documentclusters 1,2, 3 en 8
3.1.
Verweerders gemachtigden hebben ter zitting verklaard dat verweerder zich niet langer verzet tegen openbaarmaking van document 8, met uitzondering van de naam van de behandelend ambtenaar en diens telefoonnummer. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting verklaard tegen het laatste geen bezwaar te hebben. De openbaarmaking van de informatie uit document 8 vormt dus geen geschilpunt meer tussen partijen.
3.2.
Ter zitting hebben verweerders gemachtigden voorts verklaard dat verweerder niet langer de documenten geclusterd onder 1, 2 en 3 in zijn geheel weigert openbaar te maken. De in deze documenten voorkomende data en tijdstippen die zien op het plannen van afspraken, kunnen openbaar worden gemaakt. Dit geldt tevens voor sommige van de locaties waarop die afspraken hebben plaatsgevonden.
3.3.
Nu verweerder in zoverre de grondslag van het bestreden besluit heeft verlaten, is het beroep al hierom gegrond. Het bestreden besluit berust voor wat betreft de motivering van de weigering van openbaarmaking van (delen van) de documentclusters 1, 2, 3 en 8 niet langer op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd de documentclusters 1, 2, 3 en 8 openbaar te maken daarom vernietigen.
Omvang van het geding
4.1.
De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting aangevoerd dat eisers in bezwaar niet zijn opgekomen tegen de in het primaire besluit op de diverse documentclusters toegepaste weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (de g-grond). Daarom kunnen eisers niet in hun beroep worden ontvangen, voor zover zij daarin zijn opgekomen tegen de toepassing van die bepaling, dit gelet op de zogenoemde onderdelenfuik, die is neergelegd in artikel 6:13 van de Awb. Verweerder heeft hierbij toegelicht dat elke toegepaste grond voor weigering van openbaarmaking te beschouwen is als een besluitonderdeel. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift, met toelichting ter zitting, verklaard dat de weigering van openbaarmaking van de overige informatie uit documentcluster 2, óók wordt gebaseerd op de g-grond, hoewel dat niet in het bestreden besluit is vermeld.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers in bezwaar argumenten hebben aangevoerd tegen de toepassing van de g-grond. Dit staat immers vermeld op pagina 2 van het verslag van de hoorzitting. Reeds hierom volgt de rechtbank verweerder niet in het standpunt dat eisers in bezwaar de betreffende weigeringsgrond niet hebben betwist. Ook in beroep hebben eisers deze weigeringsgrond betwist. De rechtbank zal in het onderstaande dan ook mede beoordelen of verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
Beoordeling van de weigeringsgronden voor de documentclusters 1 en 2
5.1.
Hiervoor is onder 3.2 al overwogen dat verweerder heeft aangekondigd onderdelen van de clusters 1 en 2 openbaar te maken. Het gaat daarbij om informatie die ziet op het plannen van een afspraak. De rechtbank zal hieronder onderzoeken of verweerder op de overige onderdelen van de clusters 1 en 2 de door hem gehanteerde weigeringsgronden heeft mogen toepassen.
5.2.
Verweerder heeft de openbaarmaking van die informatie uit documentcluster 1 en 2 geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en g, van de Wob. Voorts heeft verweerder de openbaarmaking van informatie uit documentcluster 1 geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid en onder c, van de Wob omdat daar bedrijfs- en fabricagegegevens in zijn vermeld. Verder heeft verweerder de openbaarmaking van de documentclusters 1 en 2 geweigerd op grond van artikel 11.
5.3.
De toepassing van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft verweerder gemotiveerd door er op te wijzen dat de gevraagde informatie inzicht biedt in het besluitvormingsproces dat geleid heeft tot de transactie. Daarbij zijn onder meer betrokken het OM en de verdachte. Volgens verweerder is het van essentieel belang dat de contacten tussen de partijen betrokken bij de transactie vertrouwelijk kunnen blijven plaatsvinden. Openbaarmaking kan tot gevolg hebben dat betrokkenen bij het voorbereiden van een hoge transactie zich beperkt zullen voelen om in vrijheid (schriftelijk) van gedachten te wisselen over het al of niet voorstellen van een transactie, hetgeen in de weg kan staan aan een zorgvuldige besluitvorming. Voorts kan bij openbaarmaking van de informatie uit cluster 1 het risico bestaan dat het sluiten van toekomstige transacties wordt bemoeilijkt. De mogelijkheid moet bestaan, aldus verweerder, dat vertrouwelijk overleg wordt gevoerd, zonder er rekening mee te moeten houden dat verstrekte informatie achteraf openbaar gemaakt wordt. Als dat toch gebeurt zal dit de informatie-uitwisseling tussen een verdachte en het OM bemoeilijken of er mogelijk toe leiden dat dit overleg enkel mondeling wordt gedaan, terwijl het van groot belang is voor de totstandkoming van een transactie dat schriftelijke stukken worden opgesteld en uitgewisseld.
5.4.
De toepassing van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob heeft verweerder gemotiveerd door er op te wijzen dat bij de aangetroffen documenten informatie zit waarvan openbaarmaking de betrekkingen van Nederland met andere staten kan schaden. Volgens verweerder is het voor de aanpak van strafbare feiten noodzakelijk dat er goede internationale samenwerking plaatsvindt, waarvoor vertrouwelijkheid een van de uitgangspunten is. Samenwerking kan alleen als over en weer volledig informatie kan worden uitgewisseld. Openbaarmaking van de gevraagde informatie kan het onderzoek in het buitenland schaden en te voorzien is dat daardoor de contacten tussen autoriteiten van staten en internationale organisaties stroever zullen gaan lopen en dat men minder snel geneigd is informatie te delen. Het belang van openbaarmaking weegt niet op tegen het belang van het behoud van een goede internationale strafrechtelijke samenwerking, aldus verweerder.
5.5.
Eisers hebben onder meer aangevoerd dat verweerder de weigeringsgronden te weinig specifiek, dat wil zeggen niet per document of onderdeel, heeft toegepast. Daarnaast is de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid en onder c, van de Wob te ruim uitgelegd. Zij zien voorts niet in hoe openbaarmaking buitenlands (strafrechtelijk) onderzoek kan schaden. Artikel 11 van de Wob is ten onrechte toegepast, omdat er ook correspondentie is opgesteld voor gebruik buiten de overheid.
5.6.
In zijn uitspraak van 12 februari 2014 in zaak nr. 20129646/1/A3 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten. Als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen, mag daarvan worden afgezien.
5.7.
De rechtbank is, na kennis te hebben genomen van documentclusters 1 en 2, van oordeel dat voor meerdere passages uit die documenten geldt dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a of g, van de Wob daarop van toepassing zijn. Voorts bevat documentencluster 1 enige passages met bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid en onder c, van de Wob. Er zijn echter ook diverse andere passages waarop die weigeringsgronden niet kunnen worden toegepast. Van een aantal passages kan ook niet gezegd worden dat ze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, zodat ook de weigeringsrond van artikel 11 van de Wob niet van toepassing is. Het is echter niet aan de rechtbank om te onderzoeken op welke documenten of onderdelen daarvan een, en zo ja welke, weigeringsgrond kan worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder inzichtelijk had moeten maken welke documenten, dan wel documentonderdelen, om welke reden worden geweigerd, voorzien van een draagkrachtige motivering. De uitzonderingssituatie zoals bedoeld in de hiervoor onder 5.6 aangehaalde uitspraak is niet van toepassing. Bij toepassing van de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, van de Wob dient ook de belangenafweging die daaraan ten grondslag ligt inzichtelijk te worden gemaakt.
5.8.
Wat betreft de documentclusters 1 en 2 zal verweerder dus een nieuw besluit moeten nemen. Hierbij merkt de rechtbank op dat cluster 1 bestaat uit documenten van ongelijksoortige aard, zodat een nadere inventarisatie daarvan door verweerder op zijn plaats is.
Beoordeling van de weigeringsgronden voor documentcluster 3
6.1.
Verweerder heeft ook bij cluster 3 aangekondigd delen openbaar te maken die zien op het plannen van een afspraak. De rechtbank zal hieronder onderzoeken of verweerder op de overige delen van cluster 3 de aangegeven weigeringsgronden heeft mogen toepassen.
6.2.
De openbaarmaking van de informatie uit cluster 3 heeft verweerder voor het overige onder meer geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De onderbouwing van verweerder hierbij komt overeen met wat hiervoor in rechtsoverweging 5.3 is weergegeven. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat openbaarheid de regel is en dat dit uitgangspunt bij de toepassing van deze weigeringsgrond door verweerder onvoldoende is meegewogen.
6.3.
Na kennisneming van de documenten uit dit cluster stelt de rechtbank vast dat hier inderdaad het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling voor de bij de transactie betrokken partijen aan de orde is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de overweging in 5.3 in redelijkheid dit belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eisers bij openbaarmaking ervan. Verweerder heeft hier een voldoende zorgvuldige belangenafweging gemaakt en de openbaarmaking van dit hele document met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob kunnen weigeren. De overige gronden die verweerder aan de weigering van cluster 3 ten grondslag heeft gelegd behoeven daarom geen bespreking meer.
6.4.
Dit neemt echter niet weg dat verweerder over documentcluster 3 een nieuw besluit moet nemen over de openbaarmaking van die delen die zien op het plannen van een afspraak.
Beoordeling van de weigeringsgronden voor document 4
7.1.
Voor wat betreft document 4 heeft verweerder openbaarmaking van de informatie daaruit geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob omdat dit stuk in overwegende mate bestaat uit persoonlijke beleidsopvattingen die een rol hebben gespeeld bij het voorstel om SBM een transactie aan te bieden. Voorts heeft verweerder openbaarmaking geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
7.2.
De rechtbank is, na kennis te hebben genomen van document 4, van oordeel dat voornoemde weigeringsgronden slechts op een deel, maar niet op alle daarin opgenomen informatie, van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank gaan de weigeringsgronden niet op voor de punten 5 en 6 van dit document en de daarbij behorende kopjes en het begin van punt 8 en het daarbij behorende kopje.
7.3.
Verweerder zal over de openbaarmaking van document 4 een nieuw besluit moeten nemen. Hierbij stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat daarin voorkomende namen niet openbaar hoeven worden gemaakt.
Beoordeling van de weigeringsgronden voor de documenten 5 en 6 (met bijlage)
8.1.
Verweerder heeft openbaarmaking van de documenten 5 en 6 en de daarbij behorende bijlagen (concept persbericht) onder meer geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
8.2.
De rechtbank heeft allereerst de bijlage “concept persbericht” bij document 5 niet aangetroffen in de door verweerder toegezonden stukken.
8.3.
Na kennisneming van document 5 zonder bijlage en document 6 met bijlage stelt de rechtbank vast dat met openbaarmaking van die documenten inderdaad het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling voor bij de transactie betrokkene partijen aan de orde is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid dit belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eisers bij openbaarmaking ervan. Verweerder heeft van belang kunnen achten dat partijen vertrouwelijk overleg moeten kunnen voeren over een te sluiten transactie, daarover schriftelijke stukken moeten kunnen opstellen en uitwisselen, zonder er rekening mee te hoeven houden dat achteraf informatie openbaar moet worden gemaakt. Verweerder heeft hier een voldoende zorgvuldige belangenafweging gemaakt en de openbaarmaking van deze documenten met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, kunnen weigeren. Daarom geldt ook hier dat de overige gronden die verweerder aan de weigering van de documenten 5 zonder de bijlage en document 6 met bijlage ten grondslag heeft gelegd geen bespreking meer behoeven.
8.4.
In het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerder nog dienen te motiveren of ook openbaarmaking van de bijlage “concept persbericht” bij document 5 wordt geweigerd, en zo ja, op welk grond(en).
Beoordeling van de weigeringsgronden voor document 7 (met bijlage)
9.1.
Tenslotte heeft verweerder openbaarmaking van de informatie uit document 7 en de daarbij behorende bijlage (een concept persbericht) geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verweerder heeft voorts openbaarmaking van de informatie daaruit geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob omdat deze stukken in overwegende mate bestaan uit persoonlijke beleidsopvattingen, die een rol hebben gespeeld bij het voorstel om SBM een transactie aan te bieden. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat document 7 de formele afronding van het proces van intern beraad betreft. Zij menen daarom dat daarin geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn vervat. Nu voorts zal kunnen worden aangenomen dat het persbericht een verkorte zakelijke weergave van document 7 is, houden zij in dat geval belang bij verstrekking van de daarin opgenomen informatie in oorspronkelijke vorm.
9.2.
Na kennisneming van dit document en bijbehorende bijlage is de rechtbank van oordeel dat deze stukken niet in zijn geheel bestaan uit persoonlijke beleidsopvattingen, zodat het document niet in zijn geheel op deze grond geweigerd kan worden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, voor wat betreft deze documenten in hun geheel, niet in redelijkheid het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de transactie betrokkenen partijen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang bij openbaarmaking ervan. De vaststellingsovereenkomst is immers de uitkomst van de onderhandelingen en is in grote lijnen gelijk aan het persbericht. Verweerder heeft hier geen voldoende zorgvuldige belangenafweging gemaakt en de openbaarmaking van dit document niet in zijn geheel met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob kunnen weigeren.
9.3.
Verweerder moet dan ook een nieuw besluit nemen over openbaarmaking van (onderdelen van) document 7 en bijbehorend concept persbericht. Verweerder dient aan te geven op welke onderdelen welke weigeringsgronden worden toegepast. Hierbij stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat in de documenten voorkomende namen niet openbaar hoeven worden gemaakt.
Conclusie
10.1.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet geheel in stand kunnen blijven. De weigering tot openbaarmaking van informatie uit de documenten 1, 2, 3, 4, 7 en 8 is onvoldoende gemotiveerd.
10.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10.3.
Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Awb, dient op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht sprake te zijn van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters houdt dat onder meer in dat het verlenen van rechtsbijstand tot de beroepsmatige taak van de gemachtigde hoort, maar dit hoeft niet uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep te zijn, dat de gemachtigde enige juridische scholing moet hebben genoten en dat sprake dient te zijn van een derde.
10.4.
De gemachtigde van eisers heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij zijn bachelor van de studie rechtsgeleerdheid aan het afronden is, dat hij in deeltijd werkt bij een advocatenkantoor en dat hij een in het register van de Kamer van Koophandel ingeschreven eenmansbedrijf heeft ten behoeve van het verlenen van juridische bijstand. De gemachtigde van eisers heeft voorts ter zitting verklaard dat hij gemiddeld een halve dag per week aan deze procedure heeft besteed en dat hij vaker, ook aan anderen, juridische bijstand heeft verleend in het verleden. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van beroepsmatige rechtsbijstandverlening met een meer dan incidenteel karakter die een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de documenten uit de clusters 1, 2, 3, 4, 7 en 8 zijn geweigerd en laat het besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen voor zover dat besluit is vernietigd met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,- (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, voorzitter, en mr. R.B. Kleiss en mr. E.J. Otten, leden, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van het vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties.
(…);
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wob wordt onder intern beraad verstaan het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob wordt onder persoonlijke beleidsopvatting verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.