Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die de teruggave van zijn in beslag genomen hond verzocht. De hond was op 7 maart 2017 in beslag genomen na een bijtincident waarbij de hond van klager een andere hond had gebeten. Klager, die zijn hond zonder leiband uitliet, werd beschuldigd van het niet voldoende zorgdragen voor de veiligheid van de hond en de omgeving. De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave van de hond, met het argument dat het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, en dat de hond mogelijk verbeurd verklaard zou worden.
De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het klaagschrift op 20 april 2017 was ingediend en het standpunt van het Openbaar Ministerie op 19 mei 2017 was ontvangen. Tijdens de openbare raadkamer op 9 juni 2017 zijn klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft ook het rapport van een gedragsbioloog van de Universiteit Utrecht in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat de hond een groot gevaar vormde voor andere honden en mensen, en dat euthanasie de enige veilige optie was.
Na beoordeling van de feiten en het advies van de deskundige, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de hond zou verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarmee de inbeslagname van de hond werd gehandhaafd. Klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.