ECLI:NL:RBAMS:2017:4963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
13/665121-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik van minderjarige stiefkind

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973 en gedetineerd in het Huis van Bewaring, heeft de rechtbank Amsterdam op 13 juli 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van seksueel misbruik van het minderjarige stiefkind van de verdachte, dat plaatsgevonden zou hebben tussen 29 november 2010 en 14 februari 2017. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 juni 2017 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft gedaan tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. W.P.A. Vos, heeft vrijspraak bepleit.

De tenlastelegging omvatte meerdere seksuele handelingen met het minderjarige slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft verschillende getuigenverklaringen aangevoerd ter ondersteuning van de beschuldigingen, maar de verdediging heeft betoogd dat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn en dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen.

Na zorgvuldige afweging van de getuigenverklaringen en het medisch onderzoek, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen lichamelijke aanwijzingen zijn voor het gestelde misbruik en dat de negatieve testresultaten van de verdachte en zijn partner op chlamydia een contra-indicatie vormen voor de beschuldigingen. Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665121-17
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[gba-adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentie-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 november 2010 tot en met 28 november 2014 te Schiedam en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, met zijn, verdachtes, aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) één of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of gelikt;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 november 2014 tot en met 14 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met zijn, verdachtes, aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of gelikt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, met uitzondering van de pleegplaats Den Haag; daarvoor dient een partiële vrijspraak te volgen. De officier van justitie heeft – samengevat – aangevoerd dat het tenlastegelegde kan worden bewezen op basis van de verklaring van [slachtoffer] , die wordt ondersteund door de verklaringen van haar broertje [broertje slachtoffer] en haar moeder, [moeder slachtoffer] , alsmede door de verklaring van de vertrouwenspersoon van het gezin, mevrouw [vertrouwenspersoon gezin] . Daarnaast heeft de officier van justitie erop gewezen dat [slachtoffer] haar vriendin [persoon 4] al in de zomer van 2016 heeft verteld over het misbruik door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het merendeel van de verklaringen in het dossier geen eigen waarneming bevatten, maar van horen zeggen zijn en van één bron afkomstig, namelijk [slachtoffer] , zodat zij niet als steunbewijs kunnen dienen. Bovendien wordt de door [moeder slachtoffer] gestelde bekentenis van verdachte door verdachte zelf betwist en bevat de verklaring van [broertje slachtoffer] volgens de raadsvrouw teveel ongerijmdheden om tot bewijs te kunnen dienen. Daarnaast zou een motief voor de uitlatingen van het slachtoffer kunnen worden gevonden in de omstandigheid dat [slachtoffer] boos zou zijn vanwege de ontdekking dat verdachte een vriendin in [plaats] zou hebben. Een en ander is door de verdachte ontkend. Ten slotte heeft de raadsvrouw gewezen op de conclusies uit het medisch lichamelijk onderzoek van [slachtoffer] , waarbij geen afwijkingen zijn gezien die bij het gestelde misbruik passen en op het feit dat [slachtoffer] positief testte op chlamydia, terwijl bij verdachte en zijn partner [moeder slachtoffer] (de moeder van [slachtoffer] ) de uitslag van de chlamydiatest negatief was. Dit is sterk ontlastend bewijs voor verdachte, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt een zeer ernstig strafbaar feit verweten, namelijk seksueel misbruik van zijn stiefkind – mede bestaande uit orale, vaginale en anale penetratie – vanaf haar achtste tot en met haar veertiende jaar. Verdachte ontkent. [slachtoffer] heeft op 27 februari 2017 een verklaring omtrent het misbruik afgelegd (pagina 8 e.v. van het dossier; een gegevensdrager met dit verhoor is niet aan het dossier toegevoegd) en heeft later nog in bijzijn van haar moeder enkele vragen beantwoord (pagina 95 e.v.). Haar verklaring is het belangrijkste bewijsmiddel in deze zaak.
Ingevolge artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geldt als uitgangspunt dat de rechtbank slechts mag aannemen dat verdachte het tenlastegelegde misbruik heeft begaan indien zij op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging daarvan heeft bekomen. Het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan kan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid, Sv).
De officier van justitie heeft gewezen op vier ondersteunende bewijsmiddelen voor de verklaring van [slachtoffer] , te weten: (1) de verklaring van [persoon 4] , (2) de verklaring van [broertje slachtoffer] , (3) de verklaring van [moeder slachtoffer] en (4) de verklaring van mevrouw [vertrouwenspersoon gezin] . Ondanks dat deze vier verklaringen aanwijzingen bevatten voor de schuld van verdachte, acht de rechtbank deze bewijsmiddelen onvoldoende om de overtuiging te bekomen dat verdachte het gestelde misbruik heeft begaan.
De verklaring van [persoon 4] (pagina 14 e.v.) houdt in dat [slachtoffer] haar al in de zomer van 2016 had verteld over het misbruik door verdachte. Bron van deze verklaring is en blijft [slachtoffer] zelf.
De verklaring van [broertje slachtoffer] (geboren op [geboortedatum broertje] ) die hij op 9 maart 2017 heeft afgelegd in een studio (kenbaar via een samenvattend transcript op pagina 21 e.v. van het dossier; een opname van dit verhoor is niet aan het dossier toegevoegd) overtuigt de rechtbank evenmin, nu deze verklaring ziet op een herinnering van [broertje slachtoffer] aan een voorval dat zou hebben plaatsgevonden tussen zijn zesde en achtste levensjaar. Volgens [broertje slachtoffer] heeft hij verdachte in diens slaapkamer op zijn slapende zus aangetroffen, terwijl verdachte seksbewegingen maakte. De rechtbank twijfelt aan de betrouwbaarheid van deze herinnering, te meer nu [broertje slachtoffer] wisselend heeft verklaard over waar en wanneer dat voorval precies zou hebben plaatsgevonden.
Hetgeen [moeder slachtoffer] in haar aangifte (pagina 1 e.v.) heeft verklaard omtrent de bekentenis die verdachte tegen haar zou hebben afgelegd, de dag nadat haar dochter haar over het misbruik had verteld, overtuigt de rechtbank evenmin. Verdachte betwist dat hij dit zo heeft gezegd. Volgens verdachte heeft hij gezegd: “je gelooft toch niet dat ik zoiets bij mijn kinderen zou doen” en heeft [moeder slachtoffer] hem mogelijk verkeerd verstaan omdat zij op dat moment hysterisch was.
Mevrouw [vertrouwenspersoon gezin] heeft verklaard (pagina 33 e.v.) dat verdachte iets heeft verklaard in de trant van: “als ze zeggen dat ik het heb gedaan, dan neem ik de schuld”. Deze opmerking van verdachte acht de rechtbank nog geen (onvoowaardelijke) bekentenis. Dat verdachte bekend zou hebben, heeft [vertrouwenspersoon gezin] blijkens haar verklaring van [moeder slachtoffer] gehoord en dus niet zelf waargenomen.
Ook als de bovenstaande verklaringen in onderling verband en samenhang worden beschouwd, kunnen zij de rechtbank niet overtuigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beschuldiging aan het adres van verdachte uiteraard een plotselinge vertrouwensbreuk heeft meegebracht, gepaard gaande met loyaliteitsdilemma’s.
Het lichamelijk onderzoek van [slachtoffer] heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor het gestelde (langdurige en frequente) seksuele misbruik (pagina 41 e.v.). De rechtbank is zich ervan bewust dat op grond hiervan seksueel misbruik niet kan worden uitgesloten. Daarnaast is het zo dat bij [slachtoffer] op 1 maart 2017 chlamydia is vastgesteld, een aandoening die slechts overdraagbaar is door seksueel contact, terwijl testen bij moeder op 7 maart 2017 en bij verdachte op 25 april 2017 (uitslag 3 mei 2017) negatief waren. Uit verklaringen van de medische dienst van de [detentie-adres] en van de huisarts van verdachte blijkt dat verdachte – met uitzondering van voormelde test – in ieder geval sinds 2011 niet is getest op een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) en binnen de Penitentiaire Inrichting ook niet voor een SOA is behandeld. [slachtoffer] heeft desgevraagd nogmaals bevestigd dat zij geen seksueel contact heeft gehad met iemand anders dan verdachte. Hoewel deze uitslagen niet de onschuld van verdachte bewijzen, vormen zij wel een contra-indicatie voor de stelling dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank, alles afwegende, het ten laste gelegde niet bewezen acht, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij

Nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2017.