8.3.Het oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 februari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:794) overweegt de rechtbank ook nu het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met een minderjarige in de leeftijd tussen 16 en 18 jaar, zoals strafbaar is gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Dit is een ernstig feit.
Met artikel 248b Sr is beoogd minderjarigen een doeltreffende strafrechtelijke bescherming tegen jeugdprostitutie te bieden.
Verdachte vertrouwde er kennelijk op dat de op de website vermelde leeftijd van 19 jaar juist was. Verdachte had beter moeten weten nu het een feit van algemene bekendheid is dat voorzichtigheid is geboden bij jonge meisjes die zich op websites als prostituee aanbieden. Zij zullen zich immers nooit presenteren als minderjarige nu dat verboden is en dus altijd een hogere leeftijd opgeven. Door na te laten enig onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer, heeft verdachte het ongeoorloofde risico genomen dat het slachtoffer minderjarig was. Door zonder meer te vertrouwen op de door haar gemelde leeftijd en toch seks met het slachtoffer te hebben heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie, ook al staat niet ter discussie dat verdachte dit geen enkel moment nastreefde.
Voor een schuldigverklaring zonder straf, zoals voorgesteld door de raadsman, is om die reden geen ruimte.
Voor het bepalen van de strafvorm en strafmaat zijn de omstandigheden van belang waaronder het feit is begaan alsmede de persoon van verdachte.
Omtrent de omstandigheden is het volgende gebleken.
- Het minderjarige slachtoffer was ten tijde van het feit 17 jaar en elf maanden oud;
- Zij bood prostitutiediensten aan via een advertentie op de internetwebsite [website] ;
- In deze advertentie stond, in strijd met de waarheid, vermeld dat zij 19 jaar was. Via een telefoonnummer op deze website konden klanten met haar in contact komen;
- Na telefonisch of sms-contact gaf zij het adres door van de woning waar de prostitutie plaats vond;
- Verdachte heeft gereageerd op deze internetadvertentie;
- Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft getwijfeld aan haar meerderjarigheid;
- De bewezen verklaarde handelingen hebben bestaan uit seksueel binnendringen, hij is met zijn penis in haar vagina geweest;
- Het slachtoffer heeft geen aangifte gedaan.
Met betrekking tot de rol van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat eventuele vrijwilligheid ten aanzien van de prostitutie voor de strafbaarheid weinig tot geen rol speelt. De reden daarvoor is dat een minderjarige onvoldoende in staat is om de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien. De minderjarige heeft ten aanzien van handelingen als onderhavige geen eigen relevante wil en dient desnoods tegen zichzelf te worden beschermd.
In 2014 zijn in het mensenhandelonderzoek 13Natur minderjarige prostituees naar voren gekomen. Het aan verdachte te maken verwijt houdt niet in dat hij had kunnen of moeten onderkennen dat het slachtoffer feitelijk ook slachtoffer van mensenhandel was. In algemene zin vormt deze omstandigheid evenals de andere omstandigheden van het slachtoffer, wel een inkleuring van het ongeoorloofde risico dat verdachte, door niet de leeftijd te controleren, heeft genomen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij zich op eerste uitnodiging bij de politie heeft gemeld. Uit zijn daar afgelegde - bekennende - verklaring en uit zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij erg is geschrokken toen hij met de minderjarigheid van het slachtoffer werd geconfronteerd en dat hij deze omstandigheid beslist niet gezocht heeft.
Verdachte was op het moment dat hij op de advertentie in [website] reageerde nog een jonge man, die met wat problemen worstelde nadat zijn relatie op een vervelende manier tot een einde was gekomen. Onder die omstandigheden heeft hij kennelijk onvoldoende nagedacht over zijn beslissing een prostituee te bezoeken en over de omstandigheden waaronder dat prostitueebezoek plaatsvond.
Inmiddels is de persoonlijke situatie van verdachte wezenlijk veranderd. Hij heeft is gehuwd en is bezig met het stichten van een gezin. De verlokkingen van [website] behoren tot het verleden. Verdachte heeft zijn vrouw en ouders op de hoogte gesteld van de vervolging en schaamt zich voor toenmalige handelingen. Bij de politie heeft verdachte eerlijk en open verklaard over wat er gebeurd is. Verdachte is zodoende zijn verantwoordelijkheid niet uit de weg gegaan. De door verdachte ter zitting betuigde spijt is op de rechtbank oprecht overgekomen en de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in de toekomst niet opnieuw met politie of justitie in aanraking zal komen.
Verdachte is niet eerder in aanraking gekomen met justitie.
Verdachte heeft open kaart gespeeld tegenover zijn werkgever en deze heeft gereageerd met een disciplinaire maatregel; een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd is verstreken en verdachte is nog altijd en naar wederzijdse tevredenheid bij zijn werkgever in dienst. Het feit is inmiddels ruim drie jaar geleden gepleegd.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval een te zware straf. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot een dag en daarnaast een taakstraf opleggen voor de duur van 40 uur, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank volgt de officier niet in haar standpunt dat de gekozen combinatie van straffen in strijd zou zijn met de wet of met de bedoeling van de wetgever. Artikel 22b bepaalt slechts dat een taakstraf gecombineerd moet worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, maar niet hoe lang die moet zijn. Evenals het Hof Den Bosch in de Valkenburgse zedenzaak (ECLI:NL:GHSHE:2016:5684) heeft overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de gekozen combinatie tot het ‘palet van mogelijke straffen behoort’.In dit verband verwijst de rechtbank nog naar de door de Hoge Raad in zijn recente arrest van 24 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:66) geciteerde wetsgeschiedenis, waarin sprake is van een met artikel 22b Sr gezochte ‘balans tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter’. De rechtbank ziet niet in waarom de tekst van artikel 22b Sr deze balans niet zou weergeven. Naar het oordeel van de rechtbank dwingt de wetsgeschiedenis daartoe niet. Het is de taak van de rechtbank om binnen de wettelijke mogelijkheden een straf te bepalen die recht doet aan alle omstandigheden van het geval, indachtig de verschillende strafdoelen zoals generale en speciale preventie en vergelding. Een langere gevangenisstraf dan wordt opgelegd zou naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden van dit geval niet passend zijn.
De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte reeds een disciplinaire straf heeft gehad, weliswaar een buitengerechtelijke sanctie waarmee de rechtbank niet verplicht rekening hoeft te houden maar niettemin is dit een omstandigheid die de rechtbank bij haar strafoplegging zwaar laat meewegen. Het is van groot belang dat verdachte zijn baan kan behouden.