ECLI:NL:RBAMS:2017:4863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
13/728197-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige prostituee

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige prostituee. De verdachte had in 2014 via een website contact gelegd met een prostituee die zich voordeed als 19-jarige, maar in werkelijkheid nog geen 18 jaar oud was. Tijdens een groot onderzoek naar mensenhandel werd de telefoon van de prostituee afgetapt, waardoor de verdachte als klant in beeld kwam. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de belangen van het slachtoffer veronachtzaamd waren. De rechtbank oordeelde echter dat de opsporingsmethode de belangen van de verdachte niet schaadde, maar juist de bescherming van kwetsbare minderjarigen diende.

De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nooit eerder was veroordeeld en oprechte spijt betuigde. Hij had zijn werkgever ingelicht over de situatie, wat leidde tot een voorwaardelijk strafontslag. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht met een minderjarige en legde een gevangenisstraf van één dag op, aangevuld met 40 uur taakstraf. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik van groot belang is en dat de rol van klanten in de prostitutie niet onderschat mag worden. De uitspraak is een signaal dat ook klanten van minderjarige prostituees verantwoordelijk zijn voor hun daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728197-15 (Promis)
Onderzoek: 13Natur Klanten / 13 DVP14011
Datum uitspraak: 12 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 oktober 2016 en 28 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.P. Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 19 februari 2014 in de gemeente Zaandijk en/of Zaandam, in elk geval elders in Nederland ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1996 die zich (onder de werknaam " [werknaam] ") beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit:
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt raadsmanDe belangen van het slachtoffer [slachtoffer] zijn veronachtzaamd door haar geen bescherming te bieden terwijl dit wel had gemoeten. Zij was reeds op 7 januari 2014 door de politie bezocht waarna er een tap op haar telefoon is geplaatst. In feite is zij door de politie ingezet als ‘lokhoer’, zonder dat zij daarvan op de hoogte was. Zij verdiende bescherming en deze bescherming had de politie haar op grond van artikel 3 Politiewet behoren te bieden. Bovendien verbiedt artikel 255 Wetboek van Strafrecht het in hulpeloze toestand brengen of laten en dit artikel geldt ook voor politie en het openbaar ministerie.
Door zo te handelen zijn tevens de belangen van verdachte op grove wijze veronachtzaamd. Verdachte is door justitie doelbewust in een positie gebracht waarin hij helemaal niet terecht zou zijn gekomen als justitie naar behoren haar werk had gedaan. Om deze reden dient de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Standpunt officier van justitie
Het slachtoffer pleegt geen strafbaar feit en is vrijwillig in de prostitutie werkzaam geweest. Er is geen sprake van dat zij in hulpeloze toestand is achter gelaten. Het openbaar ministerie zet geen jonge meisjes in om daders te vangen.
Oordeel rechtbankDe belangen van verdachte zijn niet geschonden door de opsporingsmethode waarvoor is gekozen. Deze methode is ingezet om klanten van minderjarige prostituees op het spoor te komen en dient aldus het belang van deze specifieke groep kwetsbare minderjarigen, die zich lang niet altijd slachtoffer voelen maar het wel degelijk zijn. Ten tijde van het inzetten van het bijzondere opsporingsmiddel was nog niet bekend dat er sprake was van een slachtoffer maar was er mogelijk een slachtoffer van een uitbuitingssituatie. Er was daarom niet zonder meer sprake van de door de raadsman geschetste situatie dat de politie het slachtoffer zou hebben ingezet om mannen te lokken.
Hoe dan ook geldt dat verdachte zichzelf, door een minderjarige prostituee te bezoeken, in een positie heeft gebracht waardoor hij zich nu geconfronteerd ziet met een vervolging en berechting. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank is verder van oordeel dat de dagvaarding geldig is en dat deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het feit kan worden bewezen. Verdachte bekent dat hij op 19 februari 2014 vaginale seks heeft gehad met een jonge dame. Uit een GBA bevraging blijkt dat [slachtoffer] , die zich ‘ [werknaam] ’ noemde, op 19 februari 2014 17 jaar en ongeveer 11 maanden oud was, dus minderjarig. Dat verdachte niet wist dat ‘ [werknaam] ’ op dat moment minderjarig was, is daarbij niet van belang. Evenmin is van belang dat zij in strijd met de waarheid in haar advertentietekst op de website [website] had vermeld dat ze 19 jaar oud was. Het bestanddeel leeftijd is geobjectiveerd.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de ernst van het feit betwijfeld en gewezen op een aantal in zijn ogen relevante omstandigheden, te weten het gegeven dat het slachtoffer op de dag dat verdachte haar bezocht op drie weken na 18 jaar oud was en dat zij bepaald geen onbeschreven blad was. Zelf heeft zij verklaard al enige maanden in de prostitutie te werken. Het is niet aannemelijk dat zij door de gebeurtenissen op 19 februari 2014 ernstig beschadigd is. Verdachte is niet bewust op zoek geweest naar een minderjarige prostituee. Hij heeft contact met haar opgenomen met zijn eigen mobiele telefoon en zijn eigen naam gebruikt. Hij kon zich niet voorstellen dat de prostituee minderjarig was. Hij staat zeer afwijzend tegenover seks met minderjarigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een partiële bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, nu geen bewijs voorhanden is voor alle ten laste gelegde handelingen. Verdachte heeft bekend vaginale seks te hebben gehad met ‘ [werknaam] ’, de werknaam van [slachtoffer] . Dit gebeurde op 19 februari 2014 in een woning aan de [adres 1] te [plaats] . Vastgesteld is dat ‘ [werknaam] ’ op dat moment nog minderjarig was. Dat verdachte zich daarvan niet bewust was, dat hij niet doelbewust gezocht heeft naar een zeer jonge prostituee, dat zij potentiële klanten in haar advertentie voorspiegelde dat ze 19 jaar oud was en dat zij op een paar weken na 18 jaar was zijn allemaal omstandigheden die geen invloed hebben op de vraag of het feit, ontucht met een minderjarige, bewezen kan worden. Zoals reeds door de officier van justitie naar voren gebracht: de leeftijdsgrenzen zoals genoemd in artikel 248 Sr zijn geobjectiveerd.
Op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit:
de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken met 31615149008, proces-verbaal nummer 2014006155 d.d. 9 november 2015, opgemaakt door [naam brigadier] , brigadier, werkzaam bij de politie eenheid Amsterdam, Team [naam team] . In dit proces-verbaal wordt weergegeven hoe een man die zichzelf “ [bijnaam] ” noemt en die gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer] op 19 februari 2014 telefonisch afspreekt met [slachtoffer] en de door haar aangeboden seksuele diensten bespreekt (Z1 08 001).
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen nummer 2014006155 d.d. 29 november 2016, opgemaakt door eerdergenoemde brigadier [naam brigadier] , waarin als geboortedatum van [slachtoffer] [geboortedatum] 1996 wordt vermeld (pagina 1 15 002).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 19 februari 2014 in de gemeente Zaandijk, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1996 die zich, onder de werknaam " [werknaam] " beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
De wetgever heeft beoogd de minderjarige, het kind, te beschermen tegen seksueel misbruik. Een klant van een minderjarige prostituee draagt bij aan de aantasting van de integriteit van de minderjarige en aan de negatieve gevoelens waar minderjarige slachtoffers nog lange tijd last van kunnen hebben. Dat er geen sprake is geweest van enige vorm van dwang en dat het slachtoffer met de seksuele handelingen heeft ingestemd, is geen relevante, strafmaat verlagende omstandigheid. Dat geldt ook voor het feit dat verdachte niet bewust op zoek is geweest naar een minderjarige. Wel van belang is dat er sprake is geweest van ontucht waarbij sprake is van binnendringen.
Verdachte is nooit eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Met het oog op generale preventie is het van belang dat er een signaal uitgaat van de straffen die in dit soort zaken worden opgelegd. De rol van de klanten van een minderjarige moet niet worden onderschat, zonder klanten immers ook geen minderjarige slachtoffers.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir stil gestaan bij het taakstrafverbod zoals bedoeld in artikel 22b, eerste lid Sr. Dat er regelmatig een taakstraf in combinatie met één dag gevangenisstraf wordt opgelegd is in de optiek van het Openbaar Ministerie een bewuste afwijking van de ratio van het taakstrafverbod, die blijkens de totstandkoming van de wet inhoudt dat een taakstraf alleen gecombineerd kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur.
8.2.
Het strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft de volgende argumenten aangevoerd waarmee de rechtbank bij de strafoplegging rekening zou moeten houden.
Verdachte is niet bewust op zoek geweest naar een minderjarige prostituee. Hij staat zeer afwijzend tegenover seks met minderjarigen. De omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond waren gemoedelijk. Er was geen reden om aan te nemen dat het slachtoffer minderjarig was en dat zij tot prostitutie gedwongen werd. Op de site waarop zij haar diensten aanbood stond als haar leeftijd 19 jaar vermeld.
Wegens ‘ernstig plichtsverzuim’ is aan verdachte door zijn werkgever een disciplinaire maatregel opgelegd. Aan hem is een voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proeftijd van een jaar. Die proeftijd is inmiddels verstreken.
De raadsman heeft verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf en, indien de rechtbank dit niet volgt, te volstaan met een zeer beperkte geldboete.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 februari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:794) overweegt de rechtbank ook nu het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met een minderjarige in de leeftijd tussen 16 en 18 jaar, zoals strafbaar is gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Dit is een ernstig feit.
Met artikel 248b Sr is beoogd minderjarigen een doeltreffende strafrechtelijke bescherming tegen jeugdprostitutie te bieden.
Verdachte vertrouwde er kennelijk op dat de op de website vermelde leeftijd van 19 jaar juist was. Verdachte had beter moeten weten nu het een feit van algemene bekendheid is dat voorzichtigheid is geboden bij jonge meisjes die zich op websites als prostituee aanbieden. Zij zullen zich immers nooit presenteren als minderjarige nu dat verboden is en dus altijd een hogere leeftijd opgeven. Door na te laten enig onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer, heeft verdachte het ongeoorloofde risico genomen dat het slachtoffer minderjarig was. Door zonder meer te vertrouwen op de door haar gemelde leeftijd en toch seks met het slachtoffer te hebben heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie, ook al staat niet ter discussie dat verdachte dit geen enkel moment nastreefde.
Voor een schuldigverklaring zonder straf, zoals voorgesteld door de raadsman, is om die reden geen ruimte.
Voor het bepalen van de strafvorm en strafmaat zijn de omstandigheden van belang waaronder het feit is begaan alsmede de persoon van verdachte.
Omtrent de omstandigheden is het volgende gebleken.
- Het minderjarige slachtoffer was ten tijde van het feit 17 jaar en elf maanden oud;
- Zij bood prostitutiediensten aan via een advertentie op de internetwebsite [website] ;
- In deze advertentie stond, in strijd met de waarheid, vermeld dat zij 19 jaar was. Via een telefoonnummer op deze website konden klanten met haar in contact komen;
- Na telefonisch of sms-contact gaf zij het adres door van de woning waar de prostitutie plaats vond;
- Verdachte heeft gereageerd op deze internetadvertentie;
- Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft getwijfeld aan haar meerderjarigheid;
- De bewezen verklaarde handelingen hebben bestaan uit seksueel binnendringen, hij is met zijn penis in haar vagina geweest;
- Het slachtoffer heeft geen aangifte gedaan.
Met betrekking tot de rol van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat eventuele vrijwilligheid ten aanzien van de prostitutie voor de strafbaarheid weinig tot geen rol speelt. De reden daarvoor is dat een minderjarige onvoldoende in staat is om de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien. De minderjarige heeft ten aanzien van handelingen als onderhavige geen eigen relevante wil en dient desnoods tegen zichzelf te worden beschermd.
In 2014 zijn in het mensenhandelonderzoek 13Natur minderjarige prostituees naar voren gekomen. Het aan verdachte te maken verwijt houdt niet in dat hij had kunnen of moeten onderkennen dat het slachtoffer feitelijk ook slachtoffer van mensenhandel was. In algemene zin vormt deze omstandigheid evenals de andere omstandigheden van het slachtoffer, wel een inkleuring van het ongeoorloofde risico dat verdachte, door niet de leeftijd te controleren, heeft genomen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij zich op eerste uitnodiging bij de politie heeft gemeld. Uit zijn daar afgelegde - bekennende - verklaring en uit zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij erg is geschrokken toen hij met de minderjarigheid van het slachtoffer werd geconfronteerd en dat hij deze omstandigheid beslist niet gezocht heeft.
Verdachte was op het moment dat hij op de advertentie in [website] reageerde nog een jonge man, die met wat problemen worstelde nadat zijn relatie op een vervelende manier tot een einde was gekomen. Onder die omstandigheden heeft hij kennelijk onvoldoende nagedacht over zijn beslissing een prostituee te bezoeken en over de omstandigheden waaronder dat prostitueebezoek plaatsvond.
Inmiddels is de persoonlijke situatie van verdachte wezenlijk veranderd. Hij heeft is gehuwd en is bezig met het stichten van een gezin. De verlokkingen van [website] behoren tot het verleden. Verdachte heeft zijn vrouw en ouders op de hoogte gesteld van de vervolging en schaamt zich voor toenmalige handelingen. Bij de politie heeft verdachte eerlijk en open verklaard over wat er gebeurd is. Verdachte is zodoende zijn verantwoordelijkheid niet uit de weg gegaan. De door verdachte ter zitting betuigde spijt is op de rechtbank oprecht overgekomen en de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in de toekomst niet opnieuw met politie of justitie in aanraking zal komen.
Verdachte is niet eerder in aanraking gekomen met justitie.
Verdachte heeft open kaart gespeeld tegenover zijn werkgever en deze heeft gereageerd met een disciplinaire maatregel; een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd is verstreken en verdachte is nog altijd en naar wederzijdse tevredenheid bij zijn werkgever in dienst. Het feit is inmiddels ruim drie jaar geleden gepleegd.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval een te zware straf. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot een dag en daarnaast een taakstraf opleggen voor de duur van 40 uur, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank volgt de officier niet in haar standpunt dat de gekozen combinatie van straffen in strijd zou zijn met de wet of met de bedoeling van de wetgever. Artikel 22b bepaalt slechts dat een taakstraf gecombineerd moet worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, maar niet hoe lang die moet zijn. Evenals het Hof Den Bosch in de Valkenburgse zedenzaak (ECLI:NL:GHSHE:2016:5684) heeft overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de gekozen combinatie tot het ‘palet van mogelijke straffen behoort’.
In dit verband verwijst de rechtbank nog naar de door de Hoge Raad in zijn recente arrest van 24 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:66) geciteerde wetsgeschiedenis, waarin sprake is van een met artikel 22b Sr gezochte ‘balans tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter’. De rechtbank ziet niet in waarom de tekst van artikel 22b Sr deze balans niet zou weergeven. Naar het oordeel van de rechtbank dwingt de wetsgeschiedenis daartoe niet.
Het is de taak van de rechtbank om binnen de wettelijke mogelijkheden een straf te bepalen die recht doet aan alle omstandigheden van het geval, indachtig de verschillende strafdoelen zoals generale en speciale preventie en vergelding. Een langere gevangenisstraf dan wordt opgelegd zou naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden van dit geval niet passend zijn.
De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte reeds een disciplinaire straf heeft gehad, weliswaar een buitengerechtelijke sanctie waarmee de rechtbank niet verplicht rekening hoeft te houden maar niettemin is dit een omstandigheid die de rechtbank bij haar strafoplegging zwaar laat meewegen. Het is van groot belang dat verdachte zijn baan kan behouden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.
Verklaart het bewezen feit strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
één dag.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. C. Klomp en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2017.