ECLI:NL:RBAMS:2017:4661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
13/654135-16 en 13/659320-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging en gevangenisstraf voor verdachte die ‘koste wat het kost’ uit handen wilde blijven van de politie en zich op de vluchtweg in een gestolen auto schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en roekeloos rijgedrag

Op 30 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2016 in Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd en zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag. De verdachte, geboren in 1962, was op de vlucht voor de politie en reed met een gestolen BMW met hoge snelheid over de Rijksweg A2. Tijdens deze achtervolging heeft hij een politieagent, hoofdagent [slachtoffer 1], bijna aangereden, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot zware mishandeling. Daarnaast veroorzaakte hij een verkeersongeval waarbij een andere bestuurder, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een snelheid van meer dan 150 km/u te rijden, terwijl er sprake was van filevorming. De verdachte heeft ook een auto gestolen en is na de aanrijding doorgereden, wat leidde tot verdere beschuldigingen van diefstal en heling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654135-16 (A) 13/659320-16 (B)
Datum uitspraak: 30 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende op het adres [adres verdachte] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2017 en in de zaak met parketnummer 13/659320-16 mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 7 oktober 2016.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 26 januari 2017 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
In zaak B is de verdachte op 7 oktober 2016 gedagvaard onder parketnummer 13/145614-16, maar vanwege administratieve redenen is het parketnummer gewijzigd naar 13/659320-16.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I.J.G. van Raab van Canstein naar voren hebben gebracht.
1.4.
De verdachte heeft ter terechtzitting, alsmede tijdens overige verhoren, te kennen gegeven te zijn genaamd:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1962 en niet te zijn bovengenoemde verdachte. Gezien de inhoud van het dossier, waaronder de bevindingen van de politie (p. 99) en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de persoonsgegevens van de verdachte zoals deze door het Openbaar Ministerie worden vermeld.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – nadat de officier van justitie voor de zitting van 16 juni 2017 een definitieve dagvaarding heeft uitgebracht – ten laste gelegd dat,
ten aanzien van zaak A onder 1,
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] , hoofdagent politie Eenheid Amsterdam, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een voertuig (personenauto) en/of terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op ongeveer twee meter afstand voor voornoemd voertuig stond, voornoemd voertuig heeft gestart en/of gas heeft gegeven en/of heeft laten accelereren, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] opzij is gesprongen en/of gestapt, om een aanrijding met voornoemd voertuig te voorkomen.
Ten aanzien van zaak A onder 2 primair,
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Vianen, gemeente Vianen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met zeer hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur tot 220 kilometer per uur, achter op een (nagenoeg) stilstaand voertuig is gereden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten een (zware)
hersenschudding en/of nekletsel en/of een hersenbloeding,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rijksweg A2, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Utrecht,
- terwijl het op dat moment ter plaatste op voornoemde Rijksweg A2 sprake was van file/filevorming, althans zeer druk verkeer en/of
- terwijl verdachte met zeer hoge snelheid, te weten een snelheid ruim boven de aldaar toegestane 100 kilometer per uur reed en/of
- terwijl verdachte met voornoemde snelheid over de vluchtstrook reed en/of meermalen van rijstrook wisselde en/of de zich aldaar bevindende voertuigen aan de rechterzijde inhaalde,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor de personenauto, te weten een Volkswagen Polo met kenteken [nummer] , van voornoemde [slachtoffer 2] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde personenauto aangereden en/of aangebotst waardoor aan voornoemde [slachtoffer 2] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Ten aanzien van zaak A onder 2 subsidiair,
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Vianen, gemeente Vianen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Rijksweg A2, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Utrecht,
- terwijl het op dat moment ter plaatste op voornoemde Rijksweg A2 sprake was van file/filevorming, althans zeer druk verkeer en/of
- terwijl verdachte met zeer hoge snelheid, te weten een snelheid ruim boven de aldaar toegestane 100 kilometer per uur reed en/of
- terwijl verdachte met voornoemde snelheid over de vluchtstrook reed en/of meermalen van rijstrook wisselde en/of de zich aldaar bevindende voertuigen aan de rechterzijde inhaalde,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde personenauto,
verdachte is (vervolgens) tegen een personenauto, te weten een Volkswagen Polo met kenteken [nummer] , aangereden en/of aangebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Ten aanzien van zaak A onder 3 primair,
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2016 tot en met 06 augustus 2016 te Amstelveen en/of Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (merk BMW), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Ten aanzien van zaak A onder 3 subsidiair,
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2016 tot en met 06 augustus 2016 te Amstelveen en/of Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, een personenauto (merk BMW) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Ten aanzien van zaak A onder 4 primair,
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 06 augustus 2016 te Monnickendam en/of Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer kentekenplaten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Ten aanzien van zaak A onder 4 subsidiair,
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 06 augustus 2016 te Monnickendam en/of Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, een of meer kentekenplaten heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Ten aanzien van zaak A onder 5,
hij op of omstreeks 06 augustus 2016, op de Rijksweg A2 tussen Amsterdam en Utrecht, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, betrokken bij een of meer verkeersongevallen of door wiens gedraging een of meer verkeersongevallen was/waren veroorzaakt op de Rijksweg A2, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander of anderen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] letsel en/of schade was toegebracht.
Ten aanzien van zaak B primair,
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een goed te weten een personenauto, merk Nissan heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van zaak B subsidiair,
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2016 tot en met 13 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk Nissan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir, als standpunt naar voren gebracht dat het in zaak A onder 1, 2 primair (roekeloos rijgedrag), 3 primair en 5 en het in zaak B primair (opzetheling) ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde dient verdachte volledig te worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, onder meer het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft hoofdagent [slachtoffer 1] en de politieauto niet gezien, omdat hij naar beneden keek en bezig was met zijn telefoon. Op het moment dat verdachte werd aangesproken door hoofdagent [naam agent] is hij geschrokken. Verdachte dacht dat hij werd beroofd, wilde wegvluchten en heeft in een impuls snel gehandeld. Verdachte is zich niet ervan bewust geweest dat er iemand voor zijn auto stond. Gezien de positie van de auto’s ten opzichte van elkaar en de loopweg van hoofdagent [slachtoffer 1] vanaf de bestuurderskant van de politieauto naar de bestuurderskant van de auto waar verdachte in zat, kan dat ook niet worden uitgesloten. De verklaringen van [slachtoffer 1] , zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris verschillen aanzienlijk van elkaar. Voor wat betreft het onderdeel dat hij oogcontact heeft gehad met de verdachte op het moment dat verdachte wegreed, is deze verklaring onbetrouwbaar en dient deze van bewijs te worden uitgesloten.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde
De verklaring van verbalisant [naam verbalisant 1] is met betrekking tot het punt van de snelheid op het moment van de botsing onvoldoende betrouwbaar. Uit de verklaring van deze motoragent kan niet met zekerheid worden vastgesteld met welke snelheid de BMW van verdachte met de Volkswagen Polo van slachtoffer [slachtoffer 2] in aanraking is gekomen. Verder betwist de verdediging dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Maximaal kan worden gesproken van letsel waaruit verhindering van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde
De verdachte ontkent de auto te hebben gestolen en stelt dat het een gevonden voorwerp betreft. De auto was onbeheerd achter gelaten en verdachte hoefde niet te vermoeden dat de auto was gestolen, aangezien hier geen concrete aanwijzingen voor waren.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de op de BMW bevestigde kentekenplaten heeft gestolen, zodat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de Nissan heeft gestolen dan wel geheeld, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden [1] .
4.3.2.
Het inrijden op hoofdagent [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1)
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig in het geval verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard en er dus sprake is van voorwaardelijk opzet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gedragingen van verdachte dat hij ten aanzien van hoofdagent [slachtoffer 1] heeft gehandeld met het voorwaardelijk opzet om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 6 augustus 2016 is de politie, kort na een melding van een medewerker van handhaving over een BMW met gestolen kentekenplaten, met een opvallende surveillanceauto naar de Spaklerweg te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, gegaan. De politieauto is op korte afstand schuin voor de BMW gestopt. De BMW stond met de neus naar de openbare weg toe tegen een gebouw van KPN geparkeerd en naast de passagierszijde van de BMW was een hek gesitueerd. Tussen dat hek en de politieauto was, zo bleek later, net voldoende ruimte voor de BMW om weg te rijden.
Als verbalisant [naam agent] contact wil maken met de bestuurder van de BMW, op het raam aan de bestuurderszijde klopt en het portier van de BMW wil openen, constateert zij dat deze op slot zit. Als zij nogmaals vraagt of de bestuurder de deur wil openen, hoort en ziet zij dat de bestuurder het voertuig start en met volle snelheid naar voren rijdt in de richting van haar collega [slachtoffer 1] die inmiddels aan de bestuurderszijde uit de politieauto was gestapt en in de richting van de BMW was gelopen. Hoofdagent [slachtoffer 1] van de politie Eenheid Amsterdam hoorde ook dat de motor van de BMW werd gestart en dat de motor vol in de toeren ging. Direct hierop zag hij dat de auto op hem af kwam en besefte [slachtoffer 1] dat hij voor de vluchtweg van de BMW stond. In een reflex stapte [slachtoffer 1] naar rechts om een aanrijding met de BMW te voorkomen. De verbalisanten zagen dat de BMW vol gas tussen het hek en de politieauto door reed en met een enorme snelheid wegreed [2] .
Verdachte heeft ter zitting van 16 juni 2017 verklaard dat hij de BMW zag staan met brandende lichten en een draaiende motor. De auto stond naast een hek. De deur van de auto stond open, maar er zat niemand in. Verdachte is in de auto gaan zitten en omdat hij daar gratis wifi had, is hij op zijn telefoon berichten gaan lezen. Op het moment dat iemand een tik op het raam gaf, schrok verdachte en wilde hij weg. Hij was bang was dat hij zou worden beroofd en heeft het portier van de auto afgesloten. Op het moment dat verdachte naar voren keek, was de weg vrij en kon hij wegrijden. Hij hoefde de auto niet te starten, omdat de motor nog liep. Verdachte heeft de opvallende surveillanceauto die op korte afstand voor de BMW stond niet gezien. Verdachte heeft niet gezien dat verbalisant [naam agent] aan de bestuurderszijde van de BMW stond, heeft niet gezien dat hoofdagent [slachtoffer 1] voor de BMW stond en heeft evenmin gezien dat achter de politieauto een handhaver van de politie met een fiets stond.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gezien dat een opvallende politieauto in de onmiddellijke nabijheid van de BMW stond, waaruit twee agenten in uniform waren gekomen, niet aannemelijk nu zowel [naam agent] [3] als [slachtoffer 1] hebben verklaard dat verdachte naar voren, in de richting van [slachtoffer 1] heeft gekeken.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , alsmede de ondersteunde verklaringen van verbalisant [naam agent] en handhaver [naam handhaver 2] [4] , nu deze verklaringen op hoofdlijnen overeenkomen en het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat op het moment dat verdachte naar voren keek de politieauto en [slachtoffer 1] – in uniform - voor verdachte objectief en dichtbij waarneembaar waren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij maar aan één ding dacht en dat was “wegwezen”. Door vervolgens zo te accelereren met zo een grote, zware BMW, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou raken en evenzeer de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hierdoor zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
4.3.3.
Het rijgedrag van verdachte (zaak A, feit 2 primair en 5)
4.3.3.1. Roekeloosheid en doorrijden na aanrijding
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor de schuldvorm 'roekeloosheid' geldt op zich hetzelfde. Daarbij dient echter te worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als 'zwaarste vorm van het culpose delict' wordt aangemerkt, die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175 lid 2 WVW is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn
Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
De rechtbank stelt op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat verdachte op de vlucht voor de politie onaanvaardbare risico’s heeft genomen op de Rijksweg A2, over een afstand van meer dan 40 km, door stoptekens van de politie en stoptekens op de matrixborden van de A2 te negeren, omdat hij uit handen van de politie wilde blijven.
Met de BMW 7-serie is verdachte via de Spaklerweg te Duivendrecht en via de Amsterdam Arena weggereden naar de Rijksweg A2 in de richting van Utrecht [5] . Verdachte werd op een geschatte afstand van gemiddeld ongeveer 100 meter tot 200 meter achtervolgd door meerdere politievoertuigen. Door deze politievoertuigen zijn onder meer de volgende inhaalmanoeuvres en snelheden geconstateerd:
 De BMW reed op de kruising Burgemeester Stramanweg met de toerit A2, links door het rode verkeerslicht voor rechts. In plaats van rechtsaf te gaan, bleef de BMW rechtdoor rijden in de richting van de A2 en haalde de BMW het overige verkeer aan de rechterzijde in. Vanaf de toerit naar de A2 reed de BMW direct naar de eerste rijstrook [6] ;
  • De BMW vervolgde zijn weg met verhoogde snelheid over de eerste rijstrook van de A2 in de richting van Abcoude (hectometerpaal 34.4). Middels de boordcomputer zag motoragent [verbalisant 2] dat de snelheid boven de 230 km/uur lag;
  • De BMW manoeuvreerde zich tussen het verkeer, dat over de eerste en tweede rijstrook reed, en haalde dit verkeer met snelheden van boven de 200 km/uur aan de linker- en rechterzijde in, terwijl de toegestane snelheid 100 km/uur is;
  • De BMW haalde het overige verkeer over de rechtsgelegen vluchtstrook in. Daar waar de vluchtstrook ophield, wisselde de BMW zonder te remmen van rijstrook, waardoor het overige verkeer schrok en begon te remmen dan wel uit te wijken naar links;
  • Vanaf Abcoude werd het drukker op de A2 en ging de BWM met een snelheid van 230 km/uur over de redresseerstrook rijden, wat een stofwolk tot gevolg had;
  • De BMW reed verschillende keren zonder zijn snelheid te verminderen van de eerste rijstrook naar de vluchtstrook, waardoor het overige verkeer schrok en begon te remmen en uit te wijken naar de zijde waar de BMW niet reed;
  • Motoragent [naam verbalisant 1] zag dat de BMW voor de Leidsche Rijn tunnel met een snelheid van 220 km/uur (waar 100 km per uur is toegestaan) over de vluchtstrook reed. In de tunnel doofde de BMW zijn lichten. De overige weggebruikers schrokken van de BMW welke aan hun rechterzijde passeerde met hoge snelheid
  • Voor de afslag Nieuwegein/IJsselstein op de A2 slalomde de BMW met een snelheid van 220 km/uur (waar 100 km per uur is toegestaan) tussen het overige verkeer en haalde hij het verkeer in op de vluchtstrook. Ter hoogte van deze afslag passeerde de BMW een politieauto, met een stopbord middels het dak transparant, aan de rechterzijde;
  • Nadat bij Vianen de matrixborden boven de eerste en tweede rijstrook door Rijkswaterstaat waren afgekruist en het overige verkeer naar de derde en vierde rijstrook werd geleid, ging de BMW vanaf de eerste rijstrook op de vluchtstrook rijden;
  • Op de A2, ter hoogte van hectometerpaal 73.7, botste de BMW met een snelheid van ongeveer 150 km/uur tegen de achterzijde van een andere personenauto van het merk Volkswagen Polo, de auto van slachtoffer [slachtoffer 2] . Door de aanrijding draaide de Volkswagen tweemaal om zijn as en kwam vervolgens met de voorzijde in tegengestelde richting als het rijverkeer te staan;
  • De BMW begon te roken onder de motorkap, maar bleef doorrijden en verhoogde zijn snelheid over de vluchtstrook. Toen de BMW vanaf de vluchtstrook de hoofdrijbaan opreed en tussen het overige verkeer door wilde rijden, welke op de derde en vierde rijstrook reed, reed de BMW met zijn achterkant tegen een andere personenauto. Deze personenauto reed hierdoor tegen de linker gelegen geleiderails;
  • De BMW reed verder op de A2 en begon ter hoogte van hectometerpaal 75.4 naar rechts te rijden. De BMW stak de gehele rijbaan over en kwam tot stilstand in de berm.
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] reden bij de oprit van Abcoude de A2 op en sloten bij de achtervolging aan. Zij zagen dat de geijkte kilometerteller van hun dienstvoertuig 200 km/uur aan gaf, wat na correctie 189 werkelijke km/uur zou zijn. Zij zagen dat de BMW voor hen op hen uitliep [8] . In het dienstvoertuig van verbalisant [verbalisant 5] hing een dashcam. Van de rit die hij heeft gemaakt zijn beelden gemaakt. Hij sloot bij de afrit Nieuwegein aan en zag dat de BMW met hoge snelheid passeerde. Hij zag op zijn kilometerteller dat hij 180 km/uur reed. Later zag hij op de ijkstaat dat dit 170 km/uur betrof. Hij zag dat de BMW op hem en de twee motorrijders uitliep [9] .
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 16 juni 2017 de beschikbare beelden van de dashcams van verschillende politievoertuigen en de camera’s in de buurt en in de Leidsche Rijntunnel bekeken. Hierop zag de rechtbank wat ook in de bovenstaande processen-verbaal stond omschreven, met name de zeer hoge snelheid en het met die hoge snelheid meerdere keren van baan verwisselen, tussen andere voertuigen door.
Naast dit bizarre en gevaarlijke rijgedrag van verdachte is met name de snelheid waarmee verdachte een afstand van ruim 40 kilometer met een grote zware BMW, een oldtimer van 1690 kg [10] , over de Rijksweg A2 heeft gereden, een factor die mede bepaalt van welke gradatie van schuld moet worden uitgegaan. Hoewel de gereden snelheid ten tijde van het verkeersongeval niet exact is te bepalen, kan uit de verschillende bevindingen en getuigenverklaringen wel worden afgeleid dat verdachte met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, heeft gereden.
Een gevaarlijke manoeuvre heeft uiteindelijk geleid tot de botsing met de auto van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), een Volkswagen Polo met kenteken [nummer kenteken] [11] . Nadat bij Vianen de matrixborden boven de eerste en tweede rijstrook door Rijkswaterstaat waren afgekruist en het overige verkeer naar de derde en vierde rijstrook werd geleid, is verdachte met de BMW vanaf de eerste rijstrook op de vluchtstrook gaan rijden, en knalde hij met de BMW op achterzijde van de auto van het slachtoffer [12] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het hierboven omschreven samenstel van gedragingen van de verdachte, welke zijn vervat in de bewijsmiddelen, en welke zich in het bijzijn van andere verkeerdeelnemers hebben voortgedaan, volgt dat sprake is van roekeloos gedrag in de hiervoor bedoelde zin. Door koste wat het kost uit handen van de politie te willen blijven, door met een zware BMW met zeer hoge snelheid, over een afstand van meer dan 40 kilometer slingerend tussen het andere verkeer door te razen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan buitengewoon onvoorzichtige gedragingen, waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, welk gevaar zich ook – dat was welhaast onvermijdelijk – heeft verwezenlijkt. Verdachte was zich van dit gevaar bewust, althans had dat moeten zijn.
Ook na deze aanrijding is verdachte met een gehavende auto, de motorkap was flink beschadigd en er kwamen rookwolken onder de motorkap vandaan, blijven doorrijden en heeft hij opnieuw zijn snelheid verhoogd en een andere auto, de Audi van benadeelden [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] [13] (feit 5), tijdens een inhaalmanoeuvre van de vluchtstrook naar de hoofdrijbaan aangereden en beschadigd. Ook na deze aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zich om degene(n) die bij het verkeersongeval zijn betrokken te bekommeren.
4.3.3.2. Filevorming
Door de raadsman is verder bepleit dat het ontstaan van het verkeersongeval met slachtoffer [slachtoffer 2] niet enkel te wijten is aan het rijgedrag van verdachte, maar ook aan de politie, nu door het afzetten van rijbanen - om de aanhouding van verdachte te bespoedigen - een file is gecreëerd. Het nadeel voor verdachte bestaat hieruit dat het verkeersongeval – mede – hierdoor is ontstaan, wat, aldus de raadsman, een grond is voor strafvermindering.
De rechtbank passeert dit verweer en overweegt als volgt.
Blijkens de bevindingen van motoragent [verbalisant 2] [14] is via het INRAPOL verzocht om door Rijkswaterstaat de eerste rijstrook af te laten kruisen, zodat het overige verkeer geen last zou ondervinden van de achtervolging. De rechtbank is van oordeel dat het ook voor verdachte op dat moment duidelijk moest zijn dat in het belang van de verkeersveiligheid door Rijkswaterstaat rijbanen van de Rijksweg A2 via de matrixborden op rood waren gezet. Verdachte heeft zijn rijgedrag hierop niet aangepast en door zijn roekeloze rijgedrag is vervolgens het verkeersongeval met slachtoffer [slachtoffer 2] ontstaan. Voor strafvermindering is dan ook geen plaats.
4.3.3.3. Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het letsel van slachtoffer [slachtoffer 2] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en aldaar behandeld aan haar verwondingen, waaronder nekletsel, gekneusde ribben [15] , hersenschudding [16] en een gebroken borstbeen [17] . Door de klap met haar hoofd tegen het raam van de auto heeft zij later een hersenbloeding gekregen, waardoor zij 16 weken moest worden behandeld in een revalidatiecentrum [18] . Tot op heden heeft het slachtoffer nog steeds cognitieve klachten en is haar onder meer geadviseerd naar een logopedist te aan omdat zij sinds het ongeval moeite heeft op woorden te komen. Ook kan zij sommige gewone, simpele, huishoudelijke taken, daardoor niet goed uitvoeren. Gelet op de ernst van de verwondingen, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en de geschatte herstelduur is de rechtbank van oordeel dat het letsel niet anders opgevat kan worden dan als zwaar lichamelijk letsel.
4.3.4.
Diefstal van de BMW (zaak A, feit 3 primair)
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte ontkent de auto te hebben gestolen en dat het een gevonden voorwerp betreft, omdat de auto onbeheerd was achter gelaten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst naar de bevindingen die betrekking hebben op het aantreffen van de auto, zoals hiervoor in rubriek 4.3.2. opgenomen. Uit de aangifte van aangever [slachtoffer 3] [19] is gebleken dat de auto op 28 juli 2016 te Amstelveen is gestolen en hoewel niet kan worden vastgesteld wie de auto op die datum heeft weggenomen is op 6 augustus 2016 gebleken dat verdachte in deze auto is aangetroffen, dat verdachte deze auto heeft gestart en er vervolgens mee is weggereden. Zo stelt de rechtbank vast dat verdachte zich als heer en meester over de auto is gaan gedragen waarbij het zo is dat ook van een dief gestolen kan worden.
4.3.5.
Vrijspraak (zaak A, feit 4 primair/subsidiair)
De rechtbank acht dit feit, net als de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3.6.
Heling van de Nissan (zaak B primair)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de Nissan heeft gestolen dan wel geheeld. De verdachte heeft de auto van een vriend geleend.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schuldheling en overweegt hieromtrent als volgt.
Op 13 juli 2016 omstreeks 17:14 uur zag verbalisant [verbalisant 9] , na een signalering van een gestolen Nissan Sunny met kenteken [nummer kenteken 2] [20] , deze auto in een parkeervak op de Ruysdaelkade. Hij heeft niet gezien of er op dat moment iemand in het voertuig zat. Eén minuut later zag de verbalisant deze auto vanaf de Ruysdealkade de Albert Cuypstraat oprijden en kort daarna is de verdachte in deze auto aangehouden [21] .
Verdachte heeft ter zitting van 16 juni 2017 verklaard dat hij deze auto kort voor zijn aanhouding heeft geleend van een vriend om even boodschappen mee te doen. Die vriend kwam aanrijden met deze auto en verdachte heeft de auto, terwijl de motor nog liep, meegenomen.
Blijkens het proces-verbaal “Aantreffen gesignaleerd motorvoertuig” is het slot van de bestuurdersdeur van deze auto geforceerd en is het contact/startslot vernield. Er is een nieuw slot op gemonteerd en in het startslot zat een (fiets)sleutel. Deze sleutel zat aan de sleutelbos van verdachte [22] .
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de auto net had geleend van een verder onbekend gebleven vriend niet aannemelijk, gelet op de bevindingen van de politie.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van zaak A onder 1,
op 6 augustus 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] , hoofdagent politie Eenheid Amsterdam, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een voertuig (personenauto) en terwijl voornoemde [slachtoffer 1] voor voornoemd voertuig stond, voornoemd voertuig heeft gestart en gas heeft gegeven en heeft laten accelereren.
Ten aanzien van zaak A onder 2 primair,
op 6 augustus 2016 in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, met zeer hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, achter op een nagenoeg stilstaand voertuig is gereden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten onder meer een hersenschudding en nekletsel,
bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Rijksweg A2,
- terwijl het op dat moment ter plaatse op voornoemde Rijksweg A2 sprake was van file/filevorming en
- terwijl verdachte met zeer hoge snelheid, te weten een snelheid ruim boven de aldaar toegestane 100 kilometer per uur reed en
- terwijl verdachte met voornoemde snelheid over de vluchtstrook reed en meermalen van rijstrook wisselde en de zich aldaar bevindende voertuigen aan de rechterzijde inhaalde,
verdachte is niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor de personenauto, te weten een Volkswagen Polo met kenteken [nummer kenteken] ,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde personenauto aangereden waardoor aan voornoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Ten aanzien van zaak A onder 3 primair,
op 6 augustus 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk BMW), toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Ten aanzien van zaak A onder 5,
op 6 augustus 2016, op de Rijksweg A2 in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, betrokken bij verkeersongevallen op de Rijksweg A2, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan anderen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] letsel en/of schade was toegebracht.
Ten aanzien van zaak B primair,
op 13 juli 2016 te Amsterdam een goed te weten een personenauto, merk Nissan, voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte na de botsing met de Volkswagen Polo (gedeeltelijk) bewusteloos is geraakt en als gevolg daarvan niet bewust de plaats van het ongeval heeft verlaten. Verdachte dient ten aanzien van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu uit wat hiervoor in rubriek 4.3.3.1. is overwogen niet is gebleken dat sprake is geweest van een schulduitsluitingsgrond. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal van [verbalisant 2] (pagina 10 en verder) en [naam verbalisant 1] (pagina 13 en verder) dat verdachte toen hij in de auto werd aangetroffen hard schreeuwde, hetgeen niet wijst op een staat van bewusteloosheid.
7.2.
Er is verder ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2 primair, 3 primair en 5 en het in zaak B primair bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel met dwangverpleging) te worden opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte heeft met zijn rijgedrag een groot risico genomen en een enorm gevaar voor verbalisant [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] en overige weggebruikers gecreëerd. De gevolgen van het verkeersongeval zijn groot voor slachtoffer [slachtoffer 2] en zij heeft nog elke dag te maken met de gevolgen van deze aanrijding. Ook verbalisant [slachtoffer 1] heeft aangegeven nog lang last te hebben gehad van de wetenschap dat zijn leven er heel anders uit had kunnen zien als hij niet zelf opzij was gesprongen.
Verdachte heeft grotendeels meegewerkt aan onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De conclusie is dat hij functioneert op het niveau van een licht verstandelijke handicap. Ook is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en theatrale trekken. Bovendien is sprake van ADHD. Verdachte staat egocentrisch in het leven, heeft een gebrekkige empathie en er is sprake van impulsiviteit. Een conclusie over de toerekenbaarheid kan niet worden gegeven. Er kan door het PBC geen uitspraak over het recidivegevaar worden gedaan en er wordt ook geen behandeladvies gegeven, terwijl vandaag een verdachte met een complexe persoonlijkheidsproblematiek terecht staat voor ernstige feiten die, blijkens zijn flinke strafblad, in herhaling blijft vallen.
Vastgesteld kan worden dat aan de vereisten van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Causaal verband tussen het delict en de stoornis is niet vereist, slechts de gelijktijdigheid is vereist. Het Openbaar Ministerie acht het volstrekt onverantwoord om verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd, waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren, in de maatschappij te laten terugkeren. De TBS-maatregel is daarom passend en geboden, nu verdachte eerder voor vergelijkbare feitencomplexen is veroordeeld. Gezien deze vordering tot oplegging van de TBS-maatregel ziet de officier van justitie af van het daarnaast vorderen van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht dat, gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, voor het onder 2 primair ten laste gelegde maximaal sprake kan zijn ‘een zeer hoge mate van schuld’. Verdachte zit thans ruim 10 maanden in voorarrest, terwijl volgens de richtlijnen van het LOVS maximaal 7 maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd, gecombineerd met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van maximaal 3 jaar. Voor alle feiten tezamen dient de gevangenisstraf niet hoger te zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte is door de deskundigen van het PBC gediagnosticeerd met een lichte verstandelijke beperking, antisociale, theatrale en narcistische persoonlijkheidstrekken en ADHD. Verdachte was al vroeg bekend met opstandig gedrag, maar er is verder weinig over zijn levensloop bekend. Hij weert zijn lage zelfbeeld af met een overwaardig zelfbeeld. Daarnaast is er sprake van impulsiviteit. Verdachte zou verhalen presenteren die volledig afwijken van de objectiveerbare werkelijkheid. Bij confrontaties past hij deze verhalen echter gemakkelijk aan wat pleit tegen een waanstoornis. De gediagnosticeerde zaken waren aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Nu het behandelteam van het PBC zich niet met zekerheid kan uitspreken over de vraag hoe en of de vastgestelde beperkingen van invloed zijn geweest op de feiten en geen voorstellen kan doen voor behandelinterventies binnen het strafrechtelijk kader, en verdachte daarnaast heeft gesteld volstrekt gezond te zijn, is voor het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging geen plaats.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, roekeloos rijgedrag, diefstal van een auto en heling van een auto, door te handelen zoals hiervoor bewezen is verklaard.
Verdachte wilde uit handen van de politie blijven en nam een enorm risico door met plankgas weg te rijden, terwijl twee in uniform geklede verbalisanten van de politie hem wilden aanspreken over de auto waarin hij zat en één van hen nog voor de auto van verdachte stond. Verdachte heeft daarna als bestuurder van deze auto deelgenomen aan het verkeer en zich daarbij schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag dat heeft geresulteerd in een verkeersongeval, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 2] als gevolg van dit ongeval zwaar gewond is geraakt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] , zoals voorgelezen ter zitting van 16 juni 2017, volgt dat het bewezen geachte voor het slachtoffer en haar familie een traumatische ervaring is geweest. Zij heeft op een invoelbare wijze onder woorden gebracht welke ingrijpende gevolgen dit verkeersongeval voor haar heeft gehad. Haar leven is veranderd sinds de dag dat verdachte besloot koste wat het kost uit handen van de politie te willen blijven.
Gedurende de achtervolging op de Rijksweg A2 heeft de politie geprobeerd verdachte tot stoppen te dwingen, maar dat heeft verdachte er niet van weerhouden om met bizarre snelheden van boven de 200 km/uur door te rijden. Door continue van rijstrook te wisselen heeft verdachte voertuigen van andere weggebruikers afgesneden en door het overige verkeer rechts – al dan niet over de vluchtstrook – in te halen zijn levensgevaarlijke situaties ontstaan. Verdachtes rijgedrag had zeer wel fatale gevolgen kunnen hebben en het is een wonder en zeker niet aan verdachte te danken dat bij zijn wilde rit en de door hem ontketende achtervolging geen doden of (meer) ernstige gewonden zijn gevallen.
Verdachte heeft er werkelijk alles aan gedaan om uit handen van de politie te blijven en heeft zich daarbij niet bekommerd om de veiligheid van anderen. Hij heeft met zijn handelen zijn eigen belangen voorop gesteld en daarbij de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht. Verdachte heeft zich daarmee gediskwalificeerd als weggebruiker.
Roekeloos rijgedrag in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 is de ernstigste vorm van schuld. Om die reden heeft de wetgever deze schuldvorm dan ook bedreigd met een aanzienlijke gevangenisstraf, die kan worden verhoogd als het feit mede is veroorzaakt doordat verdachte de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overtreden.
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 19 mei 2017, waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, alsmede, verkeers- en vermogensdelicten. De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op een arrest van het Hof Amsterdam van 21 mei 2015, waarbij verdachte voor een soortgelijke zaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van (in totaal) 6 jaren. Na het uitzitten van die gevangenisstraf is verdachte op 19 juli 2016 in vrijheid gesteld. De rechtbank houdt er rekening mee, al blijkt dat niet uit de stukken (maar valt dit wel af te leiden uit genoemde documentatie), dat verdachte op 6 augustus 2016 heeft gereden tijdens een ontzegging, dan wel met een ongeldig verklaard rijbewijs. Binnen een maand na zijn vrijlating heeft verdachte zich dus opnieuw schuldig gemaakt aan zeer ernstige, levensgevaarlijke, delicten.
In het licht van de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals hierna zal worden besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals bepleit door de verdediging.
Hoewel een gevangenisstraf van 2 jaren zoals geëist door de officier van justitie in beginsel op zijn plaats is, ziet de rechtbank aanleiding hiervan af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend is. Voor zover bestraffing mede het strafdoel van de beveiliging beoogt te bedienen, wordt dat doel toereikend nagestreefd met de aan de verdachte op te leggen TBS-maatregel.
8.3.2.
Rapportages en TBS-maatregel
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • twee beknopte reclasseringsadviezen van de reclassering Nederland van 15 juli 2016 en 9 augustus 2016;
  • een trajectconsult van het NIFP Noord-Holland van 30 augustus 2016;
  • een Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie: Pieter Baan Centrum, van 13 juni 2017.
De rechtbank stelt voorop dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht de TBS-maatregel met dwangverpleging kunnen worden opgelegd:
  • Bij de verdachte dient ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
  • Een of meer van de feiten dient een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a lid 1, sub 1 Sr) vermeld;
  • De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dient het opleggen van de maatregel te eisen;
  • De TBS-maatregel kan alleen worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
In het kader van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank heeft wat dat betreft een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte conclusies.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte gelet op de inhoud van voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 13 juni 2017. Blijkens dit rapport heeft verdachte deels zijn medewerking aan het onderzoek verleend, maar heeft hij het huisartsgeneeskundig- en laboratorium onderzoek, het neurologisch onderzoek en de daarbij behorende MRI van de hersenen geweigerd.
De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking en dat tevens een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en theatrale trekken kan worden geclassificeerd. Verder is er sprake van een ziekelijke stoornis die voldoet aan de classificatie van een aandachtsdeficiëntie hyperactiviteitstoornis (ADHD).
Verdachte is een 55 jarige man die functioneert op het niveau van een lichte verstandelijke handicap. Dit is passend bij zijn genoten schoolopleiding, speciaal onderwijs op Leer en Opvoedings Moeilijkheden niveau. Hij heeft een IQ van 79.
Verdachte is opgegroeid onder belastende opvoedingsomstandigheden, waarin sprake was van veel discontinuïteit door vele ziekenhuisopnamen wegens longproblematiek. Al op jonge leeftijd zou er sprake zijn geweest van opstandig gedrag. Het is niet duidelijk welke invloed de hardhandige opvoedingsstijl van zijn vader op verdachtes ontwikkeling heeft gehad. Verdachte komt naar voren als een man met een zwakke regulatie van het zelfgevoel en identiteitsproblematiek. Hij weert zijn lage zelfgevoel af met een overwaardig zelfbeeld, staat egocentrisch in het leven en heeft een gebrekkige empathie. Daarnaast is er sprake van impulsiviteit.
Verdachte presenteert verhalen over zijn leven die volledig afwijken van de objectiveerbare werkelijkheid. Vragen over zijn detentie en delicten leidden tot verhalen over zijn neef, de persoonswisseling en de pech die hem hierdoor al jaren achtervolgde. Van een dialoog was dan geen sprake meer. Hij beschrijft zichzelf als zoon van een beroemde provo-activist en meldt vele andere grootse fantasieën. Bij confrontaties past verdachte deze verhalen echter gemakkelijk aan, wat pleit tegen een waanstoornis.
Er zijn geen aanwijzingen voor middelenproblematiek, wel voor een langdurig patroon van antisociaal gedrag, getuige de vele detentieperiodes. Er bestaat al jarenlang een patroon van disfunctioneren op het gebied van werken, wonen en relaties.
Uit eerder gedragsneurologisch onderzoek in 2014 is komen vast te staan dat er differentiaal diagnostisch sprake zou kunnen zijn van een licht frontaal syndroom, een vorm van hersenletsel die het gevolg zou kunnen zijn van een harde klap die de frontale hersenkwabben te verwerken krijgen (bijvoorbeeld bij een val op het hoofd), van een herseninfarct of –tumor. Er ontstaat disfunctioneren van de remmende functies, wat zou kunnen aansluiten bij de impulsiviteit van verdachte. Deze hypothese kan niet worden bevestigd of verworpen, omdat verdachte het neurologisch onderzoek en de MRI van de hersenen heeft geweigerd.
De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundigen menen dat het op basis van de zeer complexe psychopathologie waarschijnlijk is dat hiervan aspecten in het ten laste gelegde hebben doorgewerkt, zoals bijvoorbeeld gebrekkig overzicht in complexe situaties, op het eigen handelen en de gevolgen daarvan, op basis van de verstandelijke handicap, of bijvoorbeeld op basis van de bij ADHD passende impulsiviteit en aandachtsproblemen.
Verdachte heeft vele jaren in detentie doorgebracht en het huidige ten laste gelegde is het vierde in een reeks van soortgelijke incidenten. Door de beperking in het onderzoek kan echter niet, op basis van een eventuele doorwerking van de psychopathologie, worden vastgesteld wat de kans op herhaling zou kunnen zijn van soortgelijke feiten.
Het onderzoeksteam kan op grond van het bovenstaande geen behandelinterventies doen binnen een strafrechtelijk kader. Gezien de verstandelijke handicap van verdachte, de ontkenning van de eigen psychopathologie en de afwezige motivatie voor enige vorm van behandeling of begeleiding kan het onderzoeksteam – hoewel de situatie van verdachte zorgelijk is – geen concrete behandeloptie voorstellen die ten aanzien van zijn maatschappelijk functioneren in brede zin enige kans van slagen heeft.
Het rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen over de diagnostiek en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde en de uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 19 mei 2017 van verdachte blijkende eerdere onherroepelijke veroordelingen voor geweldsmisdrijven, alsmede, verkeer- en vermogensdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat de gebrekkige ontwikkeling en de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte zodanig complex en geconsolideerd zijn dat deze ten tijde van het begaan van de bewezen geachte misdrijven in zaak A onder 1 en 2 primair niet alleen aanwezig waren maar ook in enige mate het gedrag van verdachte moeten hebben beïnvloed. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijn ook op dit moment nog aanwezig, waardoor er naar de mening van het rechtbank nog steeds gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen is en het daarom vanuit het oogpunt van veiligheid onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank wijst voor wat betreft het gevaar dat verdachte vormt met name op zijn justitiële documentatie. Verdachte is tot nu toe onverbeterlijk gebleken in zijn gevaarlijke gedrag en blijkt ongevoelig voor gevangenisstraffen.
Het is verder juridisch niet relevant in welke mate verdachte door voornoemde stoornis is beïnvloed, nu volgens vaste jurisprudentie slechts is vereist de gelijktijdigheid van het bestaan van de stoornis en het begaan van de feiten. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien de in zaak A onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de in zaak A onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding om conform het bepaalde in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht een advies uit te brengen omtrent het tijdstip waarop de TBS-maatregel met dwangverpleging dient aan te vangen. Dit betekent dat de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal ingaan op het moment dat de gevangenisstraf is ondergaan.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen.
8.5.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3 primair)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 8.225,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit de volgende schadeposten:
1. Aankoop auto € 3.500,-
2. Renovatie € 1.887,-
3. Geleden schade door verlies meerwaarde € 2.613,-
4. Verlet- en reiskosten
€ 255,-
Totaal € 8.225,-
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 5.612,- (schadeposten 1, 2 en 4) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.612,-.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 302, 310 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 primair, 3 primair en 5 en het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van zaak A onder 2 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en het feit is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Ten aanzien van zaak A onder 3 primair:
Diefstal.
Ten aanzien van zaak A onder 5:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van zaak B primair:
Schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Benadeelde [slachtoffer 1] (feit 1)
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , per adres van de gemachtigde van de benadeelde partij, te weten [naam gemachtigde] , [adres slachtoffer] , toe tot € 250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 250,- aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde [slachtoffer 3] (feit 3 primair)
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot € 5.612,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , € 5.612,- aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 63 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2017.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] van 7 augustus 2016 (p. 2-5) en proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam agent] van 7 augustus 2016 (p. 8-9).
3.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam agent] van 23 januari 2017 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam handhaver 1] van 23 januari 2017 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
5.Een proces-verbaal relaas van verbalisant [verbalisant 6] van 8 augustus 2016 (ongenummerd).
6.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 7 augustus 2016 (p. 10-12).
7.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 1] van 6 augustus 2016 (p. 13-14).
8.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 6 augustus 2016 (p. 17-18).
9.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 7 augustus 2016 (p. 19-20).
10.Een geschrift, zijnde een advertentie van autowereld.nl, gevoegd bij het voegingsformulier van benadeelde partij [slachtoffer 3] .
11.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 11 augustus 2016 (p. 70-73).
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] (p. 27-28).
13.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 11] van 6 augustus 2016 (p. 21-22).
14.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 7 augustus 2016 (p. 11).
15.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 augustus 2016 (p. 70-73).
16.Een geschrift, te weten een brief van huisarts [naam huisarts] van 2 november 2016.
17.Een geschrift, te weten een brief van revalidatiearts drs. [naam revalidatiearts] van 30 mei 2017.
18.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] van 20 januari 2017 (ongenummerd).
19.Een geschrift, een ongetekend proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] van 28 juli 2016 (p. 34-37).
20.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 9] van 9 juli 2016 (p. 4-6).
21.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] van 13 juli 2016 (p. 7).
22.Een proces-verbaal Aantreffen gesignaleerd motorvoertuig van verbalisant [verbalisant 10] van 13 juli 2016 (p. 8).