ECLI:NL:RBAMS:2017:4599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
13/679020-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van trambestuurster in fatale aanrijding met voetganger

Op 30 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 51-jarige trambestuurster, die werd beschuldigd van schuld aan een fatale aanrijding met een voetganger op 19 september 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de trambestuurster op het moment van de aanrijding als ervaren bestuurder handelde en de verkeerssituatie goed in de gaten hield. De aanrijding vond plaats op de Tussen Meer in Amsterdam, waar de verdachte met tramlijn 17 reed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen verkeersfout had gemaakt en dat zij geen wettelijk verkeersvoorschrift had overtreden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging stelde echter dat de verdachte geen schuld had aan het ongeval en dat het slachtoffer zelf geen voorrang had verleend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld en sprak haar vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De vordering van de nabestaanden van het slachtoffer werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/679020-15
Datum uitspraak: 30 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. M.A.I. Witlox naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 16 zitting 2017, waarbij het onder 2 ten gelaste gelegde is vervallen – ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
zij op of omstreeks 19 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een tram, daarmee rijdende over de trambaan van Tussen Meer, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de trambaan van Tussen Meer, komende uit de richting van de Wolbrantskerkweg en gaande in de richting van de Clauskindereweg,
-terwijl het donker was en/of
-verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft zich, gekomen nabij de (voetgangers)oversteek(plaats), gelegen ter hoogte van Tussen Meer [nummer] , niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetganger, zijnde
[slachtoffer] , doende was deze (voetgangers)oversteek(plaats), gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links, over te steken, althans zich (daartoe) op voornoemde (voetgangers)oversteek(plaats) bevond,
verdachte heeft (vervolgens) geen belsignaal gegeven en/of heeft verdachte
niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd voor voornoemde voetganger,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
zij op of omstreeks 19 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een tram, daarmee rijdende over de trambaan van Tussen Meer, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de trambaan van Tussen Meer, komende uit de richting van de Wolbrantskerkweg en gaande in de richting van de Clauskindereweg,
-terwijl het donker was en/of
-verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft zich, gekomen nabij de (voetgangers)oversteek(plaats), gelegen ter hoogte van Tussen Meer [nummer] , niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetganger, zijnde
[slachtoffer] , doende was deze (voetgangers)oversteek(plaats), gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links, over te steken, althans zich (daartoe) op voornoemde (voetgangers)oversteek(plaats) bevond,
verdachte heeft (vervolgens) geen belsignaal gegeven en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd voor voornoemde voetganger,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Inleiding
Uit het dossier en uit wat ter zitting is besproken leidt de rechtbank het volgende af.
Op 19 september 2014 omstreeks 20.45 uur reed verdachte als bestuurder van tramlijn 17 over de vrijgelegen trambaan op de Tussen Meer te Amsterdam in de richting van Osdorp Dijkgraafplein. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse was 50 kilometer per uur. De tram was onderweg van de halte Hoekenes naar de halte Baden Powellweg.
Ter hoogte van huisnummer [nummer] bestaat de Tussen Meer uit twee gescheiden rijbanen met éénrichtingsverkeer met een daar tussen vrijgelegen trambaan met twee sporen. De oversteekplaats over de rijbanen van de Tussenmeer is gekenmerkt als een voetgangersoversteekplaats met zebramarkering. Het oversteekgedeelte over de trambaan, bestaande uit betonnen platen tussen de tramsporen, is niet voorzien van een zebramarkering. De tram heeft daar voorrang op overstekende voetgangers.
Ter hoogte van huisnummer [nummer] op de Tussen Meer stak [slachtoffer] (hierna: slachtoffer), gezien vanuit het zicht van de bestuurder van de tram, van rechts eerst de rijbaan over op of bij de voetgangersoversteekplaats. Toen hij daarna de trambaan wilde oversteken, is hij aangereden door de tram. Het slachtoffer kwam tussen de tram en de grond bekneld te zitten en is ter plaatse overleden.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij een ervaren trambestuurder is op de route van tramlijn 17. Zij is bekend met de plaatsen waar het gevaarlijk is en waar zij extra moet opletten. Zij heeft verklaard dat zij bij elke voetgangersoversteekplaats afremt en een belsignaal geeft. De verdachte was ervan op de hoogte dat bij de voetgangersoversteekplaats op de Tussen Meer op het middelste gedeelte de zebramarkering ontbrak en dat dit een vrije trambaan was. De verdachte reed niet snel. Zij had vrij overzicht op de trambaan en zij had bij de bewuste oversteekplaats gezien dat beide kanten van weg vrij waren. Na het moment dat verdachte naar links aan de kant van het terras had gekeken en vervolgens naar rechts keek, zag zij het slachtoffer op de trambaan. Hoewel verdachte direct is gaan remmen, heeft zij het slachtoffer aangereden en heeft zij gezien dat hij onder de tram verdween.
Uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse is na het uitlezen van de TRAS-kaart van de tram duidelijk geworden dat de tram kort voor de aanrijding ongeveer 28 kilometer per uur heeft gereden en dat na een korte afremming naar een snelheid van 26,9 kilometer per uur een noodremming werd gemaakt. De trambestuurster heeft voor de oversteekplaats op de Tussen Meer geen belsignaal gegeven.
Aan de orde is de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 6). Hiervoor dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam. Subsidiair is aan de orde de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 5).
4.2.
Het standpunt en de eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar zijn schriftelijke requisitoir, het volgende als standpunt naar voren gebracht.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 te komen moet ten minste sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Dan zou door verdachte een wettelijk verkeersvoorschrift moeten zijn overtreden, zoals bijvoorbeeld te hard te rijden, door rood licht rijden of het niet verlenen van voorrang. Hiervan is geen sprake. Verdachte had bovendien voorrang op overstekende voetgangers, nu op de trambaan geen zebramarkering was aangebracht. De omstandigheid dat verdachte geen belsignaal heeft gegeven, is geen overtreding van een wettelijke plicht maar een intern voorschrift van het GVB. Het slachtoffer stak over en heeft de tram niet zien aankomen. Het enige wat verdachte kan worden verweten is dat zij het overstekende slachtoffer niet of in ieder geval te laat heeft gezien. Daardoor heeft zij niet tijdig en voldoende kunnen afremmen en is zij tegen hem aangebotst. Verdachte heeft hierdoor gevaar veroorzaakt, welk gevaar het slachtoffer fataal is geworden. Nu de ondergrens van aanmerkelijke schuld niet wordt gehaald, dient verdachte te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6. Aangezien wel sprake is van het veroorzaken van gevaar dient verdachte te worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 dagen en tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegd motorrijtuigen te besturen van 3 maanden, met een proeftijd van 1 jaar.
De vordering van de nabestaanden van het slachtoffer dient voor wat betreft de affectieschade van € 20.000,- niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu hieromtrent slechts een wetsvoorstel aanhangig is, dat nog niet tot wet is verheven.
De vordering van de directe nabestaanden (ouders, broers, zwager en kind) kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.964,- en € 1.586,- voor vliegtickets en € 3.063,38 voor kosten overlijdensverzekering. Voor de overige schadeposten dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de kosten van de andere nabestaanden (oom, tante en vrienden) in een te ver verwijderd verband staan.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Op de bewuste oversteekplaats op de Tussen Meer had de voetganger geen voorrang en had hij de tram voorrang moeten verlenen. Verdachte heeft geen verkeersfout begaan. Zij heeft als ervaren trambestuurder alle nodige voorzorgsmaatregelen genomen. Zij heeft in het bijzonder haar snelheid aangepast en heeft zoals te doen gebruikelijk naar links en naar rechts gekeken. De weg was vrij en de oversteekplaats was leeg, tot verdachte bij het naar rechts kijken het slachtoffer op de trambaan zag. Het is voor de verdachte een raadsel waar het slachtoffer zo plotseling vandaan kwam. Verdachte was in de veronderstelling dat zij voor het naderen van de oversteekplaats heeft gebeld, maar uit de technische gegevens is nadien is gebleken dat zij zich heeft vergist in het in haar beleving gegeven belsignaal. In het handboek GVB is opgenomen dat bij dreigend gevaar een belsignaal moet worden gegeven. Dit dreigend gevaar is het zien van een voetganger op het zebrapad of het niet kunnen overzien van dit zebrapad door een belemmering. Verdachte had echter vrij zicht en zag niemand op het zebrapad lopen, zodat een belsignaal niet was geboden.
Nu geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend of onachtzaam rijgedrag van verdachte, dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Verdachte dient ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu zij geen gevaar heeft veroorzaakt of het verkeer op de weg heeft gehinderd in de zin van artikel 5. Het ongeval is het gevolg van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar niet van een in strafrechtelijke zin verwijtbare gevaarzetting van de zijde van verdachte.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding, alsmede de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is als trambestuurder op een vrijgelegen trambaan een sterke verkeersdeelnemer die continue rekening dient te houden met onvoorzichtig en onoplettend gedrag van andere verkeerdeelnemers. In de onderhavige zaak heeft verdachte gehandeld zoals van een ervaren trambestuurder mag worden verwacht. Op een weg waar het gevaarlijk is, zoals de Tussen Meer, en waar daarom extra moet worden opgelet, heeft zij de snelheid van de tram op de vrijgelegen trambaan aangepast. Bovendien was of werd verdachte als trambestuurder, blijkens de verklaringen van inzittenden uit de tram, niet afgeleid. Zij zat alleen in haar cabine, was niet aan het telefoneren of aan het praten met passagiers uit de tram.
Verdachte heeft, zoals later uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse is gebleken, geen belsignaal gegeven toen zij de oversteekplaats op de Tussen Meer naderde. Het geven van een belsignaal is echter niet wettelijk verplicht en dient volgens de instructies van het GVB alleen te worden gegeven ter afwending van dreigend gevaar.
Verdachte was bekend met de situatie dat bij de voetgangersoversteekplaats op de Tussen Meer op het middelste gedeelte de zebramarkering ontbrak en dat op deze oversteekplaats een voetganger geen voorrang had. Verdachte had vrij overzicht op de trambaan en heeft bij het naderen van de bewuste oversteekplaats gezien dat beide kanten van de weg vrij waren. Na het moment dat verdachte naar links naar de kant van het terras had gekeken en vervolgens naar rechts keek, zag zij plotseling het slachtoffer op de trambaan. De verdachte heeft het slachtoffer niet tijdig gezien en hoewel zij direct de noodremming heeft ingezet, kon zij een aanrijding met het slachtoffer niet voorkomen. De verdachte heeft er verder geen verklaring voor waarom zij het slachtoffer niet eerder heeft gezien.
Voor wat betreft de vraag of de verdachte schuld heeft aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6, acht de rechtbank net als de officier van justitie en de raadsman het primair ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte heeft geen wettelijk verkeersvoorschrift overtreden en dus geen verkeersfout gemaakt en evenmin kan haar zodanige onachtzaamheid worden verweten dat zou moeten worden geoordeeld dat zij schuld heeft aan het noodlottige ongeluk. Zij wordt vrijgesproken van overtreding van artikel 6.
Ook kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte artikel 5 heeft overtreden. De snelheid van de tram lag ruim onder de plaatselijk toegestane snelheid en verdachte heeft zelfs nog iets afgeremd bij nadering van de oversteekplaats. Zij had voorrang op overstekende voetgangers. De enkele omstandigheid dat verdachte het zich op de oversteekplaats van de vrijgelegen trambaan lopende slachtoffer tijdens een kort moment van onachtzaamheid niet heeft gezien, brengt niet mee dat sprake is van gevaarzettend gedrag als bedoeld in artikel 5, zodat verdachte ook van subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De rechtbank wijst erop dat het gevaar ter plaatse was gelegen in de verkeerssituatie en niet in het leven is geroepen door verdachte. Na dit ongeluk is de verkeerssituatie grondig veranderd, waardoor overstekende voetgangers gedwongen worden om hun pas in te houden en op de trambaan te kijken.
4.5.
De vordering van de nabestaanden
Dit afschuwelijke ongeluk met dodelijke afloop is een traumatische gebeurtenis voor alle betrokkenen. Zowel voor de ouders, familieleden en naasten van het slachtoffer [slachtoffer] als ook voor de verdachte. Niemand heeft gewild dat een jonge man die vol in het leven stond door een ongeluk als dit er niet meer is.
De rechtbank realiseert zich dat het voor de nabestaanden teleurstellend is dat niet kan worden bewezen dat verdachte (strafrechtelijke) schuld heeft aan het verkeersongeval. Uit de op de zitting van 16 juni 2017 voorgelezen slachtofferverklaringen van de nabestaanden is gebleken hoe ingrijpend hun leven is veranderd en hoe schrijnend hun verdriet is.
De nabestaanden van [slachtoffer] , bijgestaan door mr. O. Emre, advocaat te Rotterdam, moeten niet-ontvankelijk in hun vordering worden verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. Nu verdachte strafrechtelijk niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeluk kan de vordering tegen haar niet worden toegewezen in dit strafproces.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2017.