Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij omzetbelastingfraude. De zaak betreft de periode van 31 december 2010 tot en met 27 november 2014, waarin de verdachte en zijn medeverdachten onjuiste aangiften omzetbelasting hebben ingediend voor verschillende vennootschappen die deel uitmaakten van een fiscale eenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen, waarbij in totaal 32 onjuiste aangiften zijn ingediend. De verdachte heeft verklaard dat hij deze handelingen heeft verricht om zijn bedrijven financieel draaiende te houden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet als rechtvaardiging kan dienen voor de gepleegde fraude.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie gevolgd, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk onjuiste bedragen aan omzetbelasting hebben opgegeven, wat heeft geleid tot een aanzienlijk belastingnadeel voor de Staat. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan feitelijk leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk onjuiste aangiften en heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de intenties van de verdachte, maar heeft ook de ernst van de belastingfraude en de gevolgen voor de gemeenschap in overweging genomen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak op een openbare zitting hebben behandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, met een proeftijd van twee jaar, en heeft de tenuitvoerlegging van een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen toegepast in haar beslissing.