[verweerster] , geboren op [geboortedag] 1957, is sedert 1 juli 1992 in dienst van [verzoekster] in de functie van lid College van Bestuur. Het salaris bedraagt € 6.064,33 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overige emolumenten.
[verzoekster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7: 671b lid 1 BW en stelt dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is, als bedoeld in artikel 7: 669 lid 3, onderdeel h BW, waarbij herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort of in de rede ligt.
[verzoekster] heeft haar verzoek onderbouwd door er op te wijzen dat sprake is van een verschil van mening ten aanzien van het te voeren beleid, waardoor van [verzoekster] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] kan hiervan geen verwijt worden gemaakt.
[verweerster] erkent dat sprake is van zodanige verschillen van inzicht omtrent de invulling van haar functie en een daardoor verstoorde arbeidsrelatie, dat het van haar niet gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren. Pogingen om het pro-bleem op te lossen hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd en [verweerster] erkent dat binnen de organisatie van [verzoekster] geen passende functie voor haar voorhanden is.
Als eerste heeft de kantonrechter zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden betrekking hebben.
Naar aanleiding van hetgeen over en weer is aangevoerd, is de kantonrechter verder van oordeel dat sprake is van een redelijke grond, waarbij herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort of in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst zal derhalve worden ontbonden.
Overeenkomstig artikel 7:671b lid 8 BW bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Nu de door partijen voorgestelde datum van 1 augustus 2017 daar niet van afwijkt, kan de ontbinding tegen de verzochte datum worden toegewezen.
Tot slot wordt vastgesteld dat [verzoekster] heeft erkend dat uit hoofde van artikel 7:673 BW [verzoekster] aan [verweerster] een transitievergoeding is verschuldigd. Partijen hebben onderling berekend dat [verzoekster] aan [verweerster] een transitievergoeding van € 83.037,00 bruto moet voldoen.
Er zijn termen de proceskosten van de procedure ex artikel 7:671b BW te compenseren.