Op 16 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 23 maart 2017, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 september 2016 door Roemenië is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Roemenië, die momenteel gedetineerd is in Nederland.
Tijdens de openbare zitting op 16 mei 2017 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit bezit. De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij het EAB melding maakt van een vrijheidsstraf van zes jaar, twee maanden en twintig dagen, die de opgeëiste persoon moet ondergaan in Roemenië.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat het EAB onduidelijk is over de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht. De officier van justitie heeft aangegeven dat er onduidelijkheden zijn over de informatie in het EAB, maar dat het antwoord van de Roemeense autoriteiten onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet, omdat het niet duidelijk is vermeld waaruit de ten uitvoer te leggen straf bestaat. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren.