ECLI:NL:RBAMS:2017:402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/4768
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor griffierecht bij onderbewindstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2017 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor het griffierecht van een verzoek tot onderbewindstelling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had de aanvraag om bijzondere bijstand ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op het beleid dat de aanvraag om bijzondere bijstand binnen twee weken na de eerste aanschrijving door de rechtbank ingediend moest worden. Eiseres stelde echter dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, aangezien zij onder bewind was gesteld en niet in staat was haar financiële belangen te behartigen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de bijzondere omstandigheden geen afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiseres in acht genomen moest worden. De rechtbank stelde vast dat eiseres recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht, gezien haar situatie en de omstandigheden rondom de onderbewindstelling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2017 de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: C. Feringa),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. I. van Kesteren).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht voor het verzoek tot onderbewindstelling van eiseres ter hoogte van € 78,- afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2016.
Eiseres is vertegenwoordigd door [persoon 1] en [persoon 2] , die namens haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in de onderhavige procedure
1.1
Eiseres heeft op 26 augustus 2016 verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft een verklaring over haar inkomen en vermogen, gedateerd op 6 september 2016, overgelegd. Ook heeft zij enkele stukken met betrekking tot haar inkomen overgelegd.
1.2
Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiseres wordt vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Eiseres is bij uitspraak van 10 maart 2016, verzonden op 17 maart 2016, door de kantonrechter onder bewind gesteld. In de beschikking van de kantonrechter is overwogen dat, gelet op de stukken en de mondelinge behandeling op 10 maart 2016 bij GGZ InGeest voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres als gevolg van haar lichamelijke/geestelijke toestand en als gevolg van verkwisting/het hebben van problematische schulden niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
3. Op 5 april 2016 heeft haar bewindvoerder namens eiseres om bijzondere bijstand verzocht voor de kosten van het griffierecht inzake de onderbewindstelling.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. In het bestreden besluit is aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de kosten van het griffierecht zijn opgekomen voordat de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend. Verder is volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
5. Eiseres heeft de afwijzing van de aanvraag gemotiveerd bestreden.
6.1
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
6.2
Op grond van artikel 43, eerste lid, van de Pw stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
6.3
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
6.4
De rechtbank dient, gelet op artikel 43 in samenhang met artikel 44 van de Pw en vaste jurisprudentie van de Raad, uit te gaan van de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van de hoofdregel. Dit geldt ook voor aanvragen om bijzondere bijstand.
6.5
In hoofdstuk 9 van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen (hierna: het beleid) staat verweerders beleid over bijzondere bijstand vermeld. In paragraaf 9.7.7.2 van het beleid, getiteld Griffierecht en proceskosten, is onder andere bepaald dat de kosten van griffierecht opkomen, op het moment dat een procedure bij een gerechtelijke instantie wordt aangespannen. Vanaf dat moment kan een aanvraag om bijzondere bijstand in deze kosten worden ingediend. Omdat op dat moment niet altijd duidelijk is hoe hoog deze kosten zullen zijn, wordt de termijn voor het aanvragen van bijzondere bijstand in deze kosten iets opgerekt.
Als een advocaat de bijzondere bijstand voor griffierecht aanvraagt, dan mag deze aanvraag worden ingediend tot uiterlijk twee weken nadat deze kosten in rekening-courant zijn afgeschreven, dan wel tot uiterlijk twee weken nadat de gerechtelijke instantie deze kosten in rekening heeft gebracht. Hiermee wordt aangesloten op de aanvraag procedure voor bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage rechtshulp.
Klanten die zonder advocaat procederen kunnen bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht aanvragen tot uiterlijk twee weken nadat deze kosten door de gerechtelijke instantie in rekening zijn gebracht. De verzenddatum op de eerste aanschrijving is leidend.
7. De rechtbank stelt vast dat uit eerdergenoemde uitspraak van de kantonrechter van 10 maart 2016 blijkt dat eiseres op 29 december 2015 een verzoek tot onderbewindstelling heeft ingediend. Volgens het beleid in paragraaf 9.7.7.2 had zij dan ook uiterlijk twee weken nadat de kosten van het griffierecht door de rechtbank bij haar in rekening waren gebracht de aanvraag voor bijzondere bijstand moeten indienen. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat paragraaf 9.7.7.2 van het beleid niet van toepassing is op haar geval, omdat dit beleid alleen ziet op dagvaardingsprocedures dan wel tweepartijengedingen en niet op verzoekschriftprocedures. Dit volgt namelijk niet uit de tekst van de betreffende paragraaf. Uit het dossier blijkt niet wanneer de rechtbank de kosten voor het griffierecht voor de eerste maal in rekening heeft gebracht. Uit het dossier blijkt wel dat de eerste aanmaning, die volgt op de eerste aanschrijving, dateert van 29 januari 2016. Verder is niet in geschil dat eiseres de aanvraag om bijzondere bijstand niet binnen een termijn van twee weken na de eerste aanschrijving door de rechtbank heeft ingediend, zodat eiseres niet conform het beleid in paragraaf 9.7.7.2 heeft gehandeld.
8.1
Eiseres heeft echter aangevoerd dat er in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een (grotere) afwijking van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, rechtvaardigen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres naar voren gebracht dat er juist een verzoek tot onderbewindstelling is ingediend omdat zij, noch haar omgeving, in staat is om haar financiële belangen te behartigen. Dit blijkt ook uit het feit dat de kantonrechter het verzoek heeft toegewezen. Daarmee is volgens eiseres ook pas de noodzakelijkheid van de kosten van het griffierecht gebleken. Verder is de bewindvoerder pas na de onderbewindstelling bevoegd om de aanvraag voor bijzondere bijstand namens eiseres in te dienen. De bewindvoerder kan ook pas na de onderbewindstelling goed inzicht krijgen in de financiële situatie van eiseres. Ook om die reden dient eiseres na het opkomen van de kosten voor het griffierecht een langere termijn te worden gegund om daarvoor bijzondere bijstand aan te vragen. Eiseres heeft hierbij verwezen naar paragraaf 9.7.11.6 van het beleid, waarin om die reden voor wat betreft het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering een termijn van drie maanden na de uitspraak inzake de onderbewindstelling wordt gegund. Tot slot heeft eiseres opgemerkt dat de kosten voor het griffierecht bij een verzoek tot onderbewindstelling veelal pas achteraf, dus nadat de onderbewindstelling door de kantonrechter is uitgesproken, (hoeven te) worden voldaan.
8.2
De rechtbank constateert dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen, in het bestreden besluit in het geheel niet heeft gemotiveerd. Verder is de rechtbank van oordeel dat in het verweerschrift noch ter zitting het standpunt van verweerder voldoende is onderbouwd. De enkele verwijzing naar het beleid zoals neergelegd in paragraaf 9.7.7.2 is, gelet op hetgeen eiseres over de omstandigheden in haar geval heeft aangevoerd, onvoldoende. De verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2715) is evenmin voldoende, nu het in die zaak geen griffiekosten in verband met een onderbewindstelling betrof. Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van de stelling van de gemachtigde van verweerder ter zitting, dat het griffierecht in de regel voorafgaand aan de zitting dient te zijn voldaan, dat de rechtbank ambtshalve bekend is met de door eiseres gestelde omstandigheid dat van deze regel bij onderbewindstelling kan worden afgeweken.
8.3
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de zaak finaal te beslechten, mede gelet op het navolgende. Eiseres heeft zich nog beroepen op andere zaken waarin verweerder wel bijzondere bijstand heeft toegekend voor de griffiekosten in verband met een onderbewindstelling, terwijl de aanvraag daarvoor ook in die zaken langer dan twee weken na de eerste aanschrijving van de rechtbank in verband met het griffierecht is ingediend. Ter onderbouwing van dit standpunt zijn ter zitting nog stukken overgelegd van een drietal zaken. Verweerder zal gelet hierop dienen te onderzoeken of sprake is van een vaste uitvoeringspraktijk dan wel, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd, van evidente misslagen. De uitkomst van dit onderzoek dient verweerder te betrekken bij de opnieuw te nemen beslissing op het bezwaarschrift van eiseres. Bij dit opnieuw te nemen besluit dient verweerder verder en bovenal een deugdelijk gemotiveerd standpunt in te nemen ten aanzien van de door eiseres aangevoerde combinatie van bijzondere omstandigheden en de vraag of in deze uitzonderlijke situatie een afwijking van het uitgangspunt van het beleid op zijn plaats is. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Het beroep is gegrond.
10. Nu eiseres is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht, bestaat geen aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.