In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2017 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor het griffierecht van een verzoek tot onderbewindstelling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had de aanvraag om bijzondere bijstand ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op het beleid dat de aanvraag om bijzondere bijstand binnen twee weken na de eerste aanschrijving door de rechtbank ingediend moest worden. Eiseres stelde echter dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, aangezien zij onder bewind was gesteld en niet in staat was haar financiële belangen te behartigen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de bijzondere omstandigheden geen afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiseres in acht genomen moest worden. De rechtbank stelde vast dat eiseres recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht, gezien haar situatie en de omstandigheden rondom de onderbewindstelling.