Maar indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat ABN Amro niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit een schending van de op haar rustende zorgplicht oplevert, geldt het volgende.
Krabbeplas heeft in de dagvaarding niet gesteld dat zij schade heeft geleden doordat haar renteswap thans een negatieve waarde heeft. Ter comparitie heeft zij hierover (voor het eerst) gesteld dat de negatieve waarde drukt op haar balans, dat deze negatieve waarde voor de bank aanleiding was om haar te dwingen versneld op haar krediet af te lossen en dat zij daardoor bij de afdeling Bijzonder Beheer van ABN Amro is terecht gekomen. Ook heeft zij aangevoerd dat de negatieve waarde haar belet om haar kredietfaciliteit over te sluiten en dat zij daardoor niet kan profiteren van de gedaalde rente.
De door Krabbeplas gevorderde geldbedragen (zoals weergegeven in 3.1 onder III) houden echter geen van alle verband met deze ter comparitie genoemde omstandigheden.
ABN Amro heeft bovendien bestreden dat de negatieve waarde van de renteswap voor Krabbeplas vermogensschade tot gevolg heeft. Zij heeft betoogd dat het, zolang de swap gelijk loopt met de lening, volgens de geldende accountancy richtlijnen voldoende is als een negatieve waarde in de toelichting op de balans wordt genoemd, en dat de negatieve waarde van de onderhavige renteswap ook niet in de balansen van Krabbeplas is opgenomen. Hier heeft Krabbeplas niets tegenover gesteld. De rechtbank overweegt verder dat het versneld moeten aflossen op krediet, om welke reden dan ook, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangemerkt als vermogensschade. De negatieve waarde is tot aan de zitting niet betaald, aangezien de renteswap niet voortijdig is beëindigd.
De stelling dat Krabbeplas niet in de gelegenheid is om haar krediet over te sluiten opdat zij profiteert van een lagere rente is door ABN Amro ter zitting gemotiveerd betwist. Ter comparitie heeft zij daarover gesteld dat het in beginsel mogelijk is om een krediet tezamen met een daaraan gekoppeld derivaat te herstructureren en dat de daarmee gepaard gaande kosten in het geval van Krabbeplas vergelijkbaar zouden zijn aan de boeterente die betaald wordt bij het oversluiten van een vastrentende lening. Namens Krabbeplas is betwist dat zij in de gelegenheid is geweest om haar krediet en renteswap te herstructureren. Dit enkele feit is, wat daar ook van zij, onvoldoende voor toewijzing van een bedrag aan schadevergoeding. Het lag immers op de weg van Krabbeplas om te stellen dat en zo ja, vanaf welk moment zij doende is geweest met het oversluiten van haar financiering. De enkele (theoretische) mogelijkheid van een (overigens geringe) schade - ABN Amro heeft ter zitting verklaard dat het verschil slechts een paar duizend euro zou kunnen bedragen - rechtvaardigt immers niet zonder meer de ontbinding van de renteswap.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een zorgplichtschending of dat Krabbeplas schade heeft geleden doordat zij, zoals Krabbeplas stelt, onvoldoende is gewaarschuwd voor de mogelijkheid van een negatieve waarde van de renteswap. Daarbij komt dat de stelling dat ABN Amro haar zorgplicht heeft geschonden door (in de precontractuele fase) niet te waarschuwen voor het risico van een negatieve waarde, geen grond kan zijn voor ontbinding, maar uitsluitend voor schadevergoeding. Een precontractuele zorgplichtschending levert immers geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de renteswap op, maar een onrechtmatige daad. Om die reden zijn ook de vorderingen uit hoofde van onverschuldigde betaling en ongedaanmaking (3.1 onder III) niet toewijsbaar.
In het licht van het voorgaande is niet duidelijk welk belang Krabbeplas heeft bij de in 3.1 onder II gevorderde verklaring voor recht nu de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is geworden.