ECLI:NL:RBAMS:2017:3352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
13/659346-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van Sylvana Simons en vrijspraak van aanzetten tot haat, discriminatie en geweld

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belediging en aanzetten tot discriminatie en geweld tegen Sylvana Simons. De zaak volgde op aangiften van Simons, die zich geconfronteerd voelde met racistische en beledigende uitlatingen op sociale media, vooral na haar deelname aan televisieprogramma's en haar betrokkenheid bij de politieke partij DENK. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op Twitter een beledigende tweet heeft geplaatst, maar oordeelde dat het aanzetten tot discriminatie en geweld niet bewezen kon worden, omdat de wet enkel van toepassing is op groepen en niet op individuen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primaire feit van aanzetten tot haat, maar oordeelde dat de tweet wel degelijk beledigend was. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting, maar stelde ook dat deze grenzen kent, vooral als het gaat om beledigende en racistische uitlatingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659346-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 13 april 2017. Op 8 mei 2017 is het onderzoek op de terechtzitting formeel gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie).

2.Inleiding

Naar aanleiding van de aangifte op 31 mei 2016 van [slachtoffer] van racisme, seksisme, haatzaaierij en bedreiging in berichten aan en over haar is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek 13Panchax gestart. Op 16 december 2016 heeft [slachtoffer] nog een aangifte gedaan in verband met dit onderzoek.
Verdachte is één van de 22 personen in het onderzoek 13Panchax waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de 22 zaken staat op zich, maar de aanleiding is dezelfde.
Aangeefster [slachtoffer] verklaart kort gezegd dat zij vooral na een aantal televisie uitzendingen, waaronder die op 13 mei 2015 en 18 mei 2016 toen zij te gast was bij het programma ‘De Wereld Draait Door’, is geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid op haar persoon gerichte negatieve uitingen op internet,
social mediaen televisie. Volgens aangeefster is dit structureel van aard sinds mei 2015 en is in haar woorden ‘de hel losgebarsten’ sinds de uitzending in mei 2016, waarin onder meer haar toetreding tot de politieke partij DENK ter sprake is geweest. Zij geeft aan dat het haar steeds persoonlijker, ook zakelijk, raakt en zij zich zeer bedreigd voelt mede vanwege de massaliteit en de inhoud van de uitingen. Aangeefster heeft materiaal dat voor een deel door haarzelf en voor een deel door anderen is verzameld aan de politie ter beschikking gesteld. Dit materiaal is onderzocht en geprobeerd is de identiteit te achterhalen van de personen die berichten hebben geplaatst.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van juist deze 22 personen, waaronder verdachte, is gekomen. De basis voor het politie onderzoek is het door aangeefster [slachtoffer] overhandigde materiaal. Dit betreffen uitlatingen die aangeefster als het meest ernstig ervaart. Het OM heeft het materiaal geselecteerd aan de hand van de criteria: strafwaardigheid van de uitlating, bevat een uitlating een racistische – , discriminerende, beledigende en/of geweldscomponent. Vervolgens is geprobeerd om de personen die de geselecteerde uitlatingen hebben gedaan, te identificeren. Dit heeft in eerste instantie geleid tot het besluit twintig personen te vervolgen. Na een tweede aangifte van [slachtoffer] op 16 december 2016 zijn nog twee personen als verdachten aangemerkt en vervolgd.
Het OM heeft deze 22 zaken gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft de zaken gedeeltelijk gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld. De 22 verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 10 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot discriminatie van mensen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens haar/hun negroide ras, te weten [slachtoffer] , door op Twitter (middels twitter account “ [twitteraccount] ”) een tweet te plaatsen/delen met de inhoud: “@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK”;
subsidiair
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 10 oktober 2016 te Diemen en/of Amsterdam en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding heeft beledigd door (middels twitter account “ [twitteraccount] ”) op Twitter een tweet te plaatsen/delen met de inhoud: “@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode geeft de officier van justitie aan dat de ruime periode van 7 oktober 2014 tot en met 10 oktober 2016 is gekozen omdat het technisch niet mogelijk is te achterhalen wanneer precies het bericht is geplaatst. Wel is duidelijk dat de vele negatieve reacties op aangeefster [slachtoffer] , die aanleiding waren voor het onderzoek 13Panchax, verband houden met de actieve deelname van aangeefster [slachtoffer] aan de zogenoemde ‘Zwarte Pietendiscussie’. De eerste keer dat aangeefster zich hier in het openbaar over heeft uitgelaten is op 7 oktober 2014 geweest. Het bericht moet daarom na deze datum zijn geplaatst, aldus de officier van justitie. Op 10 oktober 2016 is verdachte door de politie verhoord.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
5.2.1.
Vrijspraak van het primaire feit – aanzetten tot discriminatie en/of geweld
Verdachte heeft in zijn verhoor bekend dat hij het betreffende bericht op Twitter heeft geplaatst.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat verdachte met dit bericht op Twitter – kort gezegd – heeft aangezet tot discriminatie van en gewelddadig handelen tegen aangeefster [slachtoffer] vanwege haar ras.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) enkel toepasbaar is op (meerdere) mensen en niet (ook) op één individueel persoon. Dit is slechts anders als de haat of discriminatie waartoe wordt aangezet afstraalt op de groep waartoe het individu behoort (zie evenzo J.W. Fokkens in: Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 137d Sr, aant. 6). Het oordeel dat artikel 137d Sr niet toepasbaar is op één individueel persoon, vindt – naast de literatuur – steun in de bewoordingen van artikel 137d Sr, waarin – voor zover hier van belang – is vermeld dat het strafbaar is om aan te zetten tot discriminatie van ‘mensen’ (meervoud dus) of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van ‘mensen’ (eveneens meervoud). Het enkele feit dat in dit artikel niet ‘een groep mensen’ staat, zoals de officier van justitie heeft benadrukt, maakt nog niet dat daarmee het aanzetten tot discriminatie van één persoon vanwege ras ook strafbaar is gesteld. Bovendien is het standpunt van het OM dat artikel 137d Sr ook toepasbaar is op één individueel persoon, moeilijk te rijmen met de plaats van artikel 137d Sr in de wet. Het is tussen de artikelen 137c en 137e Sr geplaatst waarin gedragingen jegens een groep van mensen zijn strafbaar gesteld. Het standpunt laat zich evenmin goed rijmen met de ratio van artikel 137d Sr: het voorkomen van onderscheid tussen groepen mensen op basis van onder meer hun ras.
Ter onderbouwing van het standpunt dat artikel 137d Sr ook toepasbaar is op één individueel persoon, heeft de officier van justitie nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2016 (
ECLI:NL:RBDHA:2016:12789). Dit vonnis biedt echter geen steun voor dat standpunt. Uit die uitspraak vloeit namelijk voort dat de verdachte in die zaak zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot haat tegen en discriminatie van een groep, te weten ongelovigen, door twee prominente ‘afvalligen’ te noemen als voorbeelden/representanten van de groep waar hij op doelt. De rechtbank wijst hiertoe op de overweging in dat vonnis dat de door de verdachte in die zaak gedane uitlating: “(…)
niet anders kan worden begrepen dan als een aanmoediging om ‘afvalligen’, (…) en (…) in het bijzonder, iets aan te doen. (…) De uiting is onmiskenbaar gericht op de groep van afvalligen.”Vervolgens komt de rechtbank Den Haag in het vonnis tot een bewezenverklaring die strookt met het oordeel dat het ‘aanzetten tot’ is gericht op haat tegen en discriminatie van de groep van afvalligen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, nu in de tenlastelegging specifiek en enkel de naam van aangeefster als individu is opgenomen waartegen het aanzetten tot discriminatie is gericht, niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot haat, discriminatie en/of geweld op basis van ras als bedoeld in artikel 137d Sr. Verdachte zal dan ook van het primaire feit worden vrijgesproken.
5.2.2.
Oordeel ten aanzien van het subsidiaire feit - belediging
Verdachte heeft bekend dat hij het bericht “@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK” heeft geplaatst. Uit het dossier volgt dat dit op 24 mei 2016 was.
Er is sprake van belediging, zoals strafbaar gesteld in artikel 266 Sr, wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Hieronder wordt ook begrepen het geval dat gebruik wordt gemaakt van Twitteraccounts die voor meer personen toegankelijk zijn. Vereist is voorts dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde. In het geval van openbare belediging moet het (voorwaardelijk) opzet van de dader ook op de openbaarheid zijn gericht.
Een op Twitter geplaatst bericht moet worden aangemerkt als een geschrift. Verdachte heeft op Twitter en dus in het openbaar, de uitlating geplaatst en gedeeld “@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK. Dit bericht laat ten eerste aan aangeefster [slachtoffer] weten dat zij volgens verdachte niet welkom is in Nederland. Door het woord ‘oprotten’ te gebruiken wordt die onsympathieke boodschap kracht bij gezet. Met het tweede deel van de uitlating refereert verdachte aan de Ku Klux Klan en hun weerzinwekkende praktijken. Het behoeft geen betoog dat dit voor aangeefster [slachtoffer] een zeer grievende uitlating is. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee bewezen dat de uitlating in zijn geheel bezien aangeefster in haar eer en goede naam aantast en dus beledigend is, waar bovendien een racistisch element bij komt.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet. De uitlating is op Twitter geplaatst door verdachte. Uit de inhoud ervan blijkt dat het op aangeefster is gericht nu haar naam daarin voluit wordt genoemd.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte met zijn uitlating aangeefster heeft beledigd.
5.3.
Bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 28 juni 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (dossierpagina’s C5 002 – 004).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2016 deed [slachtoffer] aangifte ter zake van belediging en aanzetten tot haat/geweld. Aangeefster [slachtoffer] voegde meerdere bijlagen bij haar aangifte voorzien van de gedane uitlatingen. Een van deze uitlatingen op social media website “Twitter” luidde: “lekker oprotten uit dit land jij leve KKK”. Dit bericht werd op social media website “Twitter” geplaatst door een persoon die gebruik maakte van de naam: “ [twitteraccount] ”.
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer [nummer] van 10 oktober 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3] (dossierpagina’s C5 011 – 013).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
U toont mij bijlage 1. Ik heb dit geplaatst.
Opmerking rechtbank: bij het verhoor is een printscreen gevoegd (dossierpagina C5 014).
Het bericht is gepost door [twitteraccount] op 24 mei 2016 om 11.53 uur en luidt: ‘@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK’.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 24 mei 2016 in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift heeft beledigd door middels Twitteraccount “ [twitteraccount] ” op Twitter een tweet te plaatsen en te delen met de inhoud: “@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, is het de vraag of het tweede lid van artikel 266 Sr toepasselijk is, wat tot gevolg zou hebben dat de gedraging reeds daarom niet strafbaar is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is gelet op het volgende.
Enige inhoudelijke bijdrage aan welke discussie ook is in de woorden “@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK” niet te ontdekken. Als verdachte al in discussie had willen treden, dan had hij daar andere woorden voor moeten kiezen.
De rechtbank zal ten slotte moeten toetsen of een veroordeling is toegestaan, omdat dit een beperking inhoudt van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Artikel 10 lid 2 EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. Artikel 266 Sr is een bij wet voorziene beperking, welke beperking een geoorloofd doel dient. Het beschermt het belang dat iedereen aanspraak heeft op een respectvolle bejegening. In het voorgaande is al uiteen gezet dat de uitlating van verdachte niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan een maatschappelijk debat.
De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting. Het kan zo zijn dat verdachte het niet eens is met de opvattingen van aangeefster [slachtoffer] , maar dat vormt nog geen vrijbrief om een bericht zoals door hem geplaatst op het internet te zetten. Verdachte heeft met zijn onnodig grievende en racistisch getinte uitlating de grens van het toelaatbare overschreden.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat een veroordeling van verdachte in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting betreft en het bewezen geachte feit strafbaar is. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door het OM bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 450,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van negen dagen.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
De zaak van verdachte maakt deel uit van een niet alledaags proces. In de eerste plaats is dat vanwege de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. In dit proces zijn alle zaken aangebracht voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Amsterdam. Alle 22 zaken worden min of meer gelijktijdig behandeld. Deze aanpak staat het OM vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verdachte heeft hier niet voor gekozen. Daar komt bij dat verdachte nu bij een strafoplegging een veroordeling door de meervoudige kamer op zijn strafblad heeft staan in plaats van een veroordeling door de politierechter. Dat kan voor een verdachte relevant zijn.
Het volgende aspect hangt met het vorige samen: de royale aandacht van de media. Zowel voorafgaand als tijdens het proces hebben verschillende media aandacht besteed aan de zaak. Verschillende verdachten en/of hun raadslieden zijn door media benaderd. Hoewel de media-aandacht zonder meer begrijpelijk is, is dat iets waar de verdachten – over het algemeen – niet op zaten te wachten. De impact van de zaak en de bijbehorende media-aandacht zijn voor de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen. De rechtbank zal daarbij onderscheid maken tussen verdachten die op de terechtzitting zijn verschenen – en daarmee verantwoordelijkheid hebben genomen – en verdachten die ervoor hebben gekozen om niet te verschijnen. Voor de laatste groep is de impact immers kleiner dan voor de eerste.
Er zijn veel meer reacties aan het adres van aangeefster geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was en is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Het is een feit dat veel anderen dan de 22 verdachten mogelijk strafbare uitlatingen hebben gedaan op social media, maar hiervoor niet bij de rechter ter verantwoording worden geroepen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verdachten die wel worden vervolgd zich enigszins ‘kop van jut’ voelen. Wat dit betreft hecht de rechtbank eraan om – misschien ten overvloede – op te merken dat iedere verdachte alleen terecht staat voor de uitlating die hij of zij zelf heeft gedaan. Voor de omstandigheid dat er mogelijk duizenden berichten hebben gecirculeerd waarin anderen mevrouw [slachtoffer] onheus hebben bejegend geldt hetzelfde.
Tenslotte hecht de rechtbank eraan om een opmerking te maken over de vrijheid van meningsuiting. Een aantal verdachten heeft aangegeven van die vrijheid gebruik te hebben gemaakt en dat daarom een straf niet op zijn plaats is. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet waarom zij van oordeel is dat verdachte die vrijheid niet binnen de daarvoor gestelde kaders heeft gebruikt en mogen gebruiken. Simpel gezegd verdient verdachte daarom een straf. Enerzijds is de oplegging van een straf bedoeld om aan verdachte duidelijk te maken dat hij te ver is gegaan en dat hij in het vervolg binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dient te blijven. Anderzijds is het de hoop van de rechtbank dat de oplegging van straffen aan deze verdachten duidelijk maakt aan de maatschappij dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft. Je mening geven mag, die vrijheid is groot, zeker als die past in een maatschappelijk debat. Maar wanneer deze mening een belediging, bedreiging, opruiing of discriminatie betreft, is er sprake van strafbaar gedrag.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Het LOVS heeft oriëntatiepunten opgesteld om ervoor te zorgen dat gelijke gevallen gelijk berecht worden. Het oriëntatiepunt voor een eenvoudige belediging bedraagt een geldboete van € 150,00. Verdachte heeft zich echter schuldig gemaakt aan een belediging met racistisch karakter. Dit is voor de rechtbank aanleiding om het uitgangspunt te verhogen naar een geldboete van € 250,00. De rechtbank kan zich in eerste instantie dan ook vinden in de eis van de officier van justitie. Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank voor de verdachten die verstek hebben laten gaan, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, tenzij hier in een specifiek geval aanleiding voor is. Verdachten die wel op de terechtzitting zijn verschenen zullen een iets lagere straf opgelegd krijgen, vanwege de grotere hiervoor al geschetste impact dan in een ‘normale’ zaak. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de financiële situatie van iedere verdachte. Wat voor de één veel geld is, kan een andere verdachte misschien makkelijk betalen. Dat zou betekenen dat verdachten met financiële beperkingen zwaarder gestraft worden. Omdat dit onwenselijk is zal de rechtbank aan hen een geldboete van € 150,00 opleggen. Verdachten zonder (kenbare) financiële problemen krijgen een geldboete van € 200,00 opgelegd. Tenslotte is het de vraag wat het voorgaande betekent voor de straf die verdachte krijgt.
Verdachte heeft [slachtoffer] beledigd door op Twitter het bericht ‘@ [slachtoffer] lekker oprotten uit dit land jij leve KKK’ te plaatsen. Ten eerste geeft verdachte aan dat aangeefster [slachtoffer] niet welkom is in Nederland en ten tweede refereert verdachte aan de racistische Ku Klux Klan. Het behoeft geen betoog dat de praktijken van de Ku Klux Klan haaks staan op de kernwaarden van onze samenleving, zoals het beginsel dat eenieder gelijk is, ongeacht bijvoorbeeld huidskleur.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een racistische belediging. Nu verdachte niet zelf op de terechtzitting is verschenen zal de rechtbank aan hem een geldboete van € 250,00 opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘eenvoudige belediging’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijf (5) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2017.