ECLI:NL:RBAMS:2017:3347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
13/674287-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging, belediging en aanzetten tot discriminatie via sociale media

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging, belediging en aanzetten tot discriminatie. De zaak kwam voort uit een aangifte van racisme en bedreiging door een slachtoffer, die zich bedreigd voelde door een video die de verdachte op een internetsite had geplaatst. Deze video bevatte bewerkte afbeeldingen van het slachtoffer in combinatie met racistische beelden, wat leidde tot ernstige gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een video had gemaakt en gedeeld die de eer en goede naam van het slachtoffer aantastte, en dat hij daarmee ook had aangezet tot discriminatie van negroïde personen. De rechtbank vond de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf van 80 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de impact van de zaak op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte sociale vaardigheden. De uitspraak benadrukt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting en de noodzaak om discriminatie en belediging tegen te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674287-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 13 april 2017. Op 8 mei 2017 is het onderzoek op de terechtzitting formeel gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.J.M. Janszen, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Naar aanleiding van de aangifte op 31 mei 2016 van [slachtoffer] van racisme, seksisme, haatzaaierij en bedreiging in berichten aan en over haar is onder leiding van het openbaar ministerie (OM) het onderzoek 13Panchax gestart. Op 16 december 2016 heeft [slachtoffer] nog een aangifte gedaan in verband met dit onderzoek.
Verdachte is één van de 22 personen in het onderzoek 13Panchax waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de 22 zaken staan op zich, maar de aanleiding is dezelfde.
Aangeefster [slachtoffer] verklaart kort gezegd dat zij vooral na een aantal televisie uitzendingen, waaronder die op 13 mei 2015 en 18 mei 2016 toen zij te gast was bij het programma ‘De Wereld Draait Door’, is geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid op haar persoon gerichte negatieve uitingen op internet,
social mediaen televisie. Volgens aangeefster is dit structureel van aard sinds mei 2015 en is in haar woorden ‘de hel losgebarsten’ sinds de uitzending in mei 2016, waarin onder meer haar toetreding tot de politieke partij DENK ter sprake is geweest. Zij geeft aan dat het haar steeds persoonlijker, ook zakelijk, raakt en zij zich zeer bedreigd voelt mede vanwege de massaliteit en de inhoud van de uitingen. Aangeefster heeft materiaal dat voor een deel door haarzelf en voor een deel door anderen is verzameld aan de politie ter beschikking gesteld. Dit materiaal is onderzocht en geprobeerd is de identiteit te achterhalen van de personen die berichten hebben geplaatst.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van juist deze 22 personen, waaronder verdachte, is gekomen. De basis voor het politie onderzoek is het door aangeefster [slachtoffer] overhandigde materiaal. Dit betreffen uitlatingen die aangeefster als het meest ernstig ervaart. Het OM heeft het materiaal geselecteerd aan de hand van de criteria: strafwaardigheid van de uitlating, bevat een uitlating een racistische – , discriminerende, beledigende en/of geweldscomponent. Vervolgens is geprobeerd om de personen die de geselecteerde uitlatingen hebben gedaan, te identificeren. Dit heeft in eerste instantie geleid tot het besluit twintig personen te vervolgen. Na een tweede aangifte van [slachtoffer] op 16 december 2016 zijn nog twee personen als verdachten aangemerkt en vervolgd.
Het OM heeft deze 22 zaken gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft de zaken, gedeeltelijk gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. De 22 verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting op 12 april 2017 – ten laste gelegd dat
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een film/video gemaakt en/of (vervolgens) op/via een internetsite, genaamd [internetsite] geplaatst/gedeeld, met als inhoud: een of meer foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) van een opgehangen persoon en/of van een of meer opgehangen perso(o)n(en) met daaromheen een (groot) aantal (blanke) perso(o)n(en) (refererend aan Ku Klux Klan) en/of op die foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) (telkens) een foto van (het gezicht van) voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en/of waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, in het openbaar mondeling en/of bij geschrift en/of afbeelding, tot enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, immers heeft verdachte een film/video gemaakt en/of (vervolgens) op/via een internetsite, genaamd [internetsite] , geplaatst/gedeeld met als inhoud: een of meer foto(‘s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) van mensen uit Afrika en/of van Zwarte Pieten en/of van een opgehangen persoon en/of van een of meer opgehangen perso(o)n(en) met daaromheen een (groot) aantal (blanke) perso(o)n(en) (refererend aan Ku Klux Klan) en/of op die foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) (telkens) een foto van (het gezicht van) voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en/of waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot 22 november 2016 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding en/of mondeling heeft beledigd door een film/video te maken en/of (vervolgens) op/via een internetsite, genaamd [internetsite] , te plaatsen/delen met als inhoud: een of meer foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) van mensen uit Afrika en/of van Zwarte Pieten en/of van een opgehangen persoon en/of van een of meer opgehangen perso(o)n(en) met daaromheen een (groot) aantal (blanke) perso(o)n(en) (refererend aan Ku Klux Klan) en/of op die foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) (telkens) een foto van (het gezicht van) voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en/of waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding en/of mondeling heeft aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten [slachtoffer] en/of negroide personen wegens hun/haar negroide ras door een film/video te maken en/of (vervolgens) op/via een internetsite, genaamd [internetsite] , te plaatsen/delen, met als
inhoud: een of meer foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) van mensen uit Afrika en/of van Zwarte Pieten en/of van een opgehangen persoon en/of van een of meer opgehangen perso(o)n(en) met daaromheen een (groot) aantal (blanke) perso(o)n(en) (refererend aan Ku Klux Klan) en/of op die foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) (telkens) een foto van (het gezicht van) voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en/of waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
feit 4
hij in op of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding en/of mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten negroide personen wegens hun negroide ras, door een film/video te maken en/of (vervolgens) op/via een internetsite, genaamd [internetsite] , te plaatsen, inhoudende
een of meer foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) van mensen uit Afrika en/of van Zwarte Pieten en/of van een opgehangen persoon en/of van een of meer opgehangen perso(o)n(en) met daaromheen een (groot) aantal (blanke) perso(o)n(en) (refererend aan Ku Klux Klan) en/of op die foto('s) en/of afbeelding(en) en/of portret(ten) (telkens) een foto van (het gezicht van) voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en/of waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is.

4.Voorvragen

4.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 bepleit dat niet is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nu de klacht van aangeefster niet tijdig is ingediend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de artikelen 269 en 66 Sr kan vervolging voor eenvoudige belediging (in dit geval onder 2 ten laste gelegd) slechts plaatsvinden op klacht van de beledigde. Deze klacht dient te worden ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de beledigde kennis heeft genomen van het feit.
In dit geval blijkt uit de aangifte van aangeefster [slachtoffer] dat zij de bewuste video in de week van 20 november 2016 onder ogen kreeg. Op 27 december 2016 dient zij een klacht in ter zake van smaad(-schrift), laster, bedreiging en aanzetten tot discriminatie. Op 24 maart 2017 dient aangeefster een klacht in ter zake van bedreiging, belediging en aanzetten tot discriminatie. De rechtbank stelt vast dat de klacht ten aanzien van belediging niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend.
Het is echter vaste jurisprudentie dat het bestaan van een klacht ook kan worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager, in dit geval aangeefster [slachtoffer] , ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (zie HR 11 januari 1994, NJ 1994/278).
Op de terechtzitting is de inhoud van de aangifte van aangeefster [slachtoffer] van 16 december 2016 voorgehouden. Zij doet expliciet aangifte van – onder meer – belediging. Voorts geeft zij aan: ‘Dit neemt echt zodanige vormen aan dat ik middels het doen van deze aangifte probeer aan te geven dat er bij mij echt een grens is overschreden. (…) dit wat ik hierboven heb beschreven (rechtbank: onder meer de inhoud van de video) gaat echt te ver.’
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat het de bedoeling van aangeefster [slachtoffer] was dat er vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld wegens belediging. Hiermee is aan het klachtvereiste voldaan.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is.
4.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gedeeltelijke vrijspraak gevorderd voor de bestanddelen aanzetten tot haat tegen [slachtoffer] en aanzetten tot haat tegen negroïde personen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat verdachte in een opwelling handelde. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad dat het filmpje aangeefster [slachtoffer] zou bereiken, aldus de raadsman.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij de betreffende film heeft gemaakt en op de website [internetsite] geüpload. Eén of twee weken nadat hij het heeft geüpload is het naar zijn zeggen bekend geworden.
5.3.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 - bedreiging
Vereist is dat degene die wordt bedreigd ook daadwerkelijk op de hoogte is van de bedreiging. Bovendien moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebeurd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Het gaat erom dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees zou kunnen opwekken.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 16 december 2016 aangifte gedaan mede vanwege de film die verdachte op het internet heeft geplaatst. Zij heeft deze in de week van 20 november 2016 gezien. In de door verdachte gemaakte en geüploade film is over de gezichten van opgehangen personen een afbeelding van het gezicht van aangeefster [slachtoffer] geplakt. Bij aangeefster is hierdoor de, naar het oordeel van de rechtbank redelijke, vrees ontstaan dat haar iets zou worden aangedaan. Juist de omstandigheid dat het voor aangeefster onbekend was wie deze film heeft gemaakt, maakt dat het voor haar onmogelijk was om in te schatten hoe serieus zij dit moest nemen. Gegeven de aard van de inhoud van de film beschouwt de rechtbank dit als een bedreiging tegen het leven gericht. Verdachte heeft verklaard dat het nooit zijn bedoeling was om aangeefster [slachtoffer] te bedreigen. De rechtbank stelt voorop dat dit ook geen vereiste is voor een bewezenverklaring van bedreiging. Het gaat erom of verdachte opzet heeft gehad op het op de hoogte raken en op de redelijke vrees. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Wanneer iemand een film met een dergelijk schokkende en bedreigende inhoud maakt en op het internet plaatst kan het niet anders dan dat deze persoon bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat deze film de bedreigde onder ogen komt en dat bij diegene redelijke vrees kan ontstaan. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad, zo oordeelt de rechtbank.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat feit 1 primair bewezen is.
5.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 - belediging
Er is sprake van belediging zoals bedoeld in artikel 266 Sr wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Hieronder wordt ook begrepen het geval dat gebruik wordt gemaakt van Facebookprofielen die voor meer personen toegankelijk zijn (HR 5 juli 2011, NJ 2011, 325). Vereist is voorts dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde. In het geval van openbare belediging moet het (voorwaardelijk) opzet van de dader ook op de openbaarheid zijn gericht.
Een op een internetsite, genaamd [internetsite] , geplaatste film, bestaande uit achter elkaar geplaatste afbeeldingen moet worden aangemerkt als een in het openbaar, bij afbeelding(en) gedane uitlating. Deze is door verdachte geplaatst en gedeeld. In deze betreffende film is een afbeelding van het gezicht van aangeefster [slachtoffer] over de gezichten van mensen uit Afrika en Zwarte Pieten geplakt. Daarnaast is een afbeelding van haar gezicht over de gezichten van opgehangen personen geplakt. Naar het oordeel van de rechtbank vormen dit onmiskenbaar afbeeldingen die aangeefster [slachtoffer] in haar eer en goede naam aantasten. De originele foto’s betreffen afbeeldingen van primitief levende mensen in Afrika en door de bewerking van deze afbeeldingen wordt aangeefster neergezet als primitief. Verder is haar standpunt over Zwart Piet publiekelijk bekend en door het plaatsen van een afbeelding van haar gezicht op nu juist een afbeelding van een figuur waarvan zij de afschaffing voorstaat geeft verdachte een voor haar beledigende boodschap af. Daarnaast wordt te kennen gegeven dat zij kan worden opgehangen. Daar komt nog bij dat op de achtergrond een liedje met een niet lovende tekst is te horen. De rechtbank is van oordeel dat de film in zijn geheel aangeefster in haar eer en goede naam aantast waar een racistisch element bij komt.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van ten minste voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft de film gemaakt en bestaande afbeeldingen bewerkt door daar een afbeelding van het hoofd van aangeefster te plakken en vervolgens de film op het internet geplaatst. Dat wat dit plaatsen betreft het de enkele bedoeling van verdachte was om de film te bewaren, maakt het niet anders. De internetsite is immers voor anderen toegankelijk. Hiermee is bewezen dat hij opzet had op de persoon van aangeefster en dat verdachte heeft aanvaard dat de film het publiek zou bereiken en zodoende in de openbaarheid zou komen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster hierdoor in haar eer en goede naam zou worden aangerand.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte met zijn uitlating aangeefster heeft beledigd.
5.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 – aanzetten tot haat, discriminatie en/of geweld
5.3.3.1.Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte heeft aangezet tot haat tegen [slachtoffer] en/of tegen negroïde personen. Verdachte zal in zoverre gedeeltelijk worden vrijgesproken.
Aanzetten tot discriminatie en/of geweld tegen [slachtoffer]
De rechtbank overweegt dat artikel 137d Sr enkel toepasbaar is op (meerdere) mensen en niet (ook) op één individueel persoon. Dit is slechts anders als de haat of discriminatie waartoe wordt aangezet afstraalt op de groep waartoe het individu behoort (zie evenzo J.W. Fokkens in: Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 137d Sr, aant. 6). Het oordeel dat artikel 137d Sr niet toepasbaar is op één individueel persoon, vindt – naast de literatuur – steun in de bewoordingen van artikel 137d Sr, waarin – voor zover hier van belang – is vermeld dat het strafbaar is om aan te zetten tot discriminatie van ‘mensen’ (meervoud dus) of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van ‘mensen’ (eveneens meervoud). Het enkele feit dat in dit artikel niet ‘een groep mensen’ staat, zoals de officier van justitie heeft benadrukt, maakt nog niet dat daarmee het aanzetten tot discriminatie van één persoon vanwege ras ook strafbaar is gesteld. Bovendien is het standpunt van het OM dat artikel 137d Sr ook toepasbaar is op één individueel persoon, moeilijk te rijmen met de plaats van artikel 137d Sr in de wet. Het is geplaatst tussen de artikelen 137c en 137e Sr waarin gedragingen jegens een groep van mensen zijn strafbaar gesteld. Het standpunt laat zich evenmin goed rijmen met de ratio van artikel 137d Sr: het voorkomen van onderscheid tussen groepen mensen op basis van onder meer hun ras.
Ter onderbouwing van het standpunt dat artikel 137d Sr ook toepasbaar is op één individueel persoon, heeft de officier van justitie nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2016 (
ECLI:NL:RBDHA:2016:12789). Dit vonnis biedt echter geen steun voor dat standpunt. Uit die uitspraak vloeit namelijk voort dat de verdachte in die zaak zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot haat tegen en discriminatie van een groep, te weten ongelovigen, door twee prominente ‘afvalligen’ te noemen als voorbeelden/representanten van de groep waar hij op doelt. De rechtbank wijst hiertoe op de overweging in dat vonnis dat de door de verdachte in die zaak gedane uitlating: “(…)
niet anders kan worden begrepen dan als een aanmoediging om ‘afvalligen’, (…) en (…) in het bijzonder, iets aan te doen. (…) De uiting is onmiskenbaar gericht op de groep van afvalligen.”Vervolgens komt de rechtbank Den Haag in het vonnis tot een bewezenverklaring die strookt met het oordeel dat het ‘aanzetten tot’ is gericht op haat tegen en discriminatie van de groep van afvalligen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, daar waar in de tenlastelegging specifiek en enkel de naam van aangeefster als individu is opgenomen waartegen het aanzetten tot discriminatie is gericht, niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot discriminatie en/of geweld op basis van ras als bedoeld in artikel 137d Sr. Verdachte zal in zoverre gedeeltelijk worden vrijgesproken.
5.3.3.2. Groepsdiscriminatie
De beelden in de door verdachte geplaatste film zijn geschikt om bij anderen de gedachte op te wekken of te versterken om negroïde personen te discrimineren of gewelddadig te behandelen. De inhoud van de film draagt onmiskenbaar de boodschap uit dat negroïde personen minderwaardig zijn en dat het lynchen van hen toelaatbaar is. De rechtbank merkt daarbij voor de volledigheid op dat het in dit verband niet relevant is of verdachte zelf dat vindt. Het gaat erom dat anderen door de film tot discriminatie of geweld worden aangezet. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
In artikel 90quater Sr is bepaald wat onder discrimineren kan worden verstaan:
‘elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economische, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.’
Zoals hiervoor genoemd draagt de video uit dat mensen negroïde personen minderwaardig zijn. Daarmee wordt onderscheid gemaakt op grond van ras. Dit onderscheid kan tot gevolg hebben dat anderen hen ook als minderwaardig zullen gaan behandelen vanwege hun ras. Een niet gelijkwaardige behandeling vanwege ras is discriminatie.
Uit de inhoud van de film kan de boodschap worden afgeleid dat het lynchen van negroïde personen toelaatbaar is. Het behoeft geen betoog dat lynchen een gewelddadige actie is en dat door het openbaren van deze film dan ook aangezet wordt tot gewelddadig optreden tegen negroïde personen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het aanzetten tot discriminatie en geweld tegen negroïde personen, wettig en overtuigend is bewezen.
5.3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4 - groepsbelediging
Onder 5.3.2. heeft de rechtbank al overwogen dat de door verdachte gemaakte en geüploade film beledigend is ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] . De vraag is of verdachte, nu telkens het gezicht van aangeefster [slachtoffer] op de afbeeldingen is te zien, met de film tevens een
groep mensenheeft beledigd. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Ten eerste volgt dat uit de door verdachte gekozen afbeelding van de twee gelynchte negroïde personen. Om hen heen staat een grote groep blanke personen. Het onderscheid dat op de afbeelding tussen enerzijds de personen met een donkere en anderzijds blanke huidskleur wordt gemaakt, is duidelijk zichtbaar. Dat over de hoofden van de twee opgehangen mensen een afbeelding van het hoofd van aangeefster is geplakt maakt dat niet anders. Het is een weerzinwekkend onderscheid. Ten tweede heeft verdachte foto’s gekozen waarop mensen uit Afrika zijn afgebeeld. Deze foto’s zijn zonder bewerking gewone, plezierige en positieve foto’s. Door de bewerking krijgen deze foto’s een heel andere betekenis. Aangeefster [slachtoffer] , maar ook met haar, negroïde personen worden afgebeeld als primitief.
Het voorgaande in onderlinge samenhang beziend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft met de film op negatieve wijze heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten negroïde personen, wegens hun ras.
Er zijn geen omstandigheden (zoals publiek debat, geloofsovertuiging of artistieke expressie) gebleken die maken dat de context waarin de uitlating is gedaan, het beledigende karakter van de uitlating wegneemt. Tot slot is ook voldaan aan het vereiste dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het beledigende karakter van de uitlating. In ieder geval, zo is de rechtbank van oordeel, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn uitlating dat zijn uitlating een beledigend karakter draagt. Ten aanzien van de opzet merkt de rechtbank nog op dat verdachte afbeeldingen heeft gezocht met onder meer de zoekterm ‘kkk lynchen’, dat hij weet wat KKK betekent en dat hij de racistische denkbeelden waar de Ku Klux Klan voor staat, kent.
De rechtbank is van oordeel dat feit 4, groepsbelediging, wettig en overtuigend is bewezen.
5.3.5.
Bewijsmiddelen
1.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
U houdt mij de verdenking voor. Ik heb die slideshow inderdaad gemaakt. Ik heb op internet gezocht met de zoektermen ‘kkk lynchen’. Ik weet wat ‘kkk’ betekent. Ik ken hun racistische motief. Nadat ik het filmpje had gemaakt heb ik het op de website [internetsite] geüpload. Eén of twee weken daarna werd het pas bekend.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer] van 16 december 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (dossierpagina’s 7 – 11).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van aanzetten tot discriminatie, bedreiging, smaad, laster en belediging. In november 2016 is er een carnavalsnummer uitgebracht, ‘Oh [slachtoffer] ’. In de media wordt de link met mij gelegd. Een deel uit deze songtekst is: ‘Oh [slachtoffer] , wat ben je toch een zielepiet. Oh [slachtoffer] , waarom pak jij je koffers niet. Je trekt alles uit z’n verband. Waarom ga jij niet emigreren, ’t is met jou weer k.. met peren, je trekt alles uit z’n verband.’
In de week van 20 november 2016 kreeg ik een video onder ogen. Deze video werd door vele mensen gedeeld en was daardoor op diverse plekken op het internet te zien. De video bevatte diverse foto’s die achter elkaar gezet waren met als achtergrondmuziek het hiervoor genoemde nummer ‘Oh [slachtoffer] ’. Deze foto’s zijn duidelijk bewerkt. Deze afbeeldingen bevatten portretten van mensen uit Afrika, portretten van zwarte pieten en zwart-wit foto’s van twee negroïde lichamen die dood aan een boom hangen met daar omheen een groot aantal witte personen. Op al deze portretten is bij het gezicht vervolgens mijn gezicht er overheen geplakt.
Met name de zwart-wit foto van de twee dode lichamen die aan een boom hangen, is voor mij heel schokkend. Deze foto gaat over de Ku Klux Klan, een ‘organisatie’ uit Amerika bestaande uit alleen maar witte mensen die sterk discriminerend naar het donkere ras waren en zelfs donkere personen vermoordden, omdat zij donker waren.
(…)
Ik heb ook geen idee wat voor personen dit soort bedreigingen uiten. Ik kan dit niet inschatten, wat het nog enger en beangstigend maakt. (…) Ik ben vooral bang dat er uiteindelijk een eenling over straat loopt en mij tegenkomt en dan denkt dat hij daadwerkelijk mij iets aan moet doen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer [nummer] -5 van 22 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam] en [naam 2] (dossierpagina’s 40 – 45).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik zag gisteren op de site van NOS.nl een filmpje over [slachtoffer] . Ik had dat filmpje geplaatst op [internetsite] . Het filmpje omschrijf ik als allemaal plaatjes die voorbij kwamen met [slachtoffer] . Ik had het gezicht van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: een foto daarvan). Toen ben ik gaan zoeken naar plaatjes van Afrika enzo. ‘African tribe’ bijvoorbeeld. Er zaten foto’s bij van Zwarte Piet en foto’s van dode mensen. Ik heb de foto van [slachtoffer] geplaatst op deze foto’s.
U toont mij een filmpje. Hierop zijn meerdere foto’s achter elkaar te zien van allerlei Afrikaanse mensen waarop de foto van het gezicht van [slachtoffer] te zien is. Het carnavalslied over [slachtoffer] ‘Oh [slachtoffer] ’ is te horen. Teven komen er twee zwart-wit foto’s in voor van mensen die aan een boom hangen. Ook hierop is de foto van [slachtoffer] geplakt.
Ja. En dat stukje van die dode mensen, ja dat is echt stom. Ja, het is mijn filmpje. Ik heb gewoon wat foto’s achter elkaar geplakt.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 5.3.5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
primair
in de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een video gemaakt en vervolgens op een internetsite, genaamd [internetsite] geplaatst en gedeeld, met als inhoud: afbeeldingen van een opgehangen persoon en van opgehangen personen met daaromheen een groot aantal blanke personen (refererend aan Ku Klux Klan) en op die afbeeldingen telkens een foto van het gezicht van voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
feit 2
in de periode van 1 november 2016 tot 22 november 2016 in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] in het openbaar bij afbeelding heeft beledigd door een video te maken en op een internetsite, genaamd [internetsite] , te plaatsen en te delen met als inhoud: afbeeldingen van mensen uit Afrika en van Zwarte Pieten en van een opgehangen persoon en van opgehangen personen met daaromheen een groot aantal blanke personen (refererend aan Ku Klux Klan) en op die afbeeldingen telkens een foto van het gezicht van voornoemde [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
feit 3
in de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 in Nederland, in het openbaar bij afbeelding heeft aangezet tot discriminatie van mensen en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten negroïde personen wegens hun negroïde ras door een video te maken en op een internetsite, genaamd [internetsite] , te plaatsen/delen, met als inhoud: afbeeldingen van mensen uit Afrika en van Zwarte Pieten en van een opgehangen persoon en van opgehangen personen met daaromheen een groot aantal blanke personen (refererend aan Ku Klux Klan) en op die afbeeldingen telkens een foto van het gezicht van [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is;
feit 4
in de periode van 1 november 2016 tot en met 22 november 2016 in Nederland, zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten negroïde personen wegens hun negroïde ras, door een video te maken en op een internetsite, genaamd [internetsite] , te plaatsen, inhoudende afbeeldingen van mensen uit Afrika en van Zwarte Pieten en van een opgehangen persoon en van opgehangen personen met daaromheen een groot aantal blanke personen (refererend aan Ku Klux Klan) en op die afbeeldingen telkens een foto van het gezicht van [slachtoffer] geplakt/gefotoshopt en waarbij als achtergrondmuziek het liedje “Oh [slachtoffer] ” te horen is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De rechtbank zal moeten toetsen of een veroordeling is toegestaan, omdat dit een beperking inhoudt van de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Artikel 10 lid 2 EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. De artikelen 285, 266, 137c en137d Sr zijn bij wet voorziene beperkingen, welke beperkingen geoorloofde doelen dienen. Het beschermde belang bij artikel 285 Sr is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door bedreiging met een ernstig misdrijf. Dat van artikel 266 Sr is de bescherming van de aanspraak de een ieder heeft op een respectvolle bejegening. De artikelen 137c en 137d Sr dienen ter bescherming van het belang van non-discriminatie volgens de beginselen van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. De uitlating van verdachte kan niet worden beschouwd als bijdrage aan een maatschappelijk debat. Hij heeft zich via een film op het internet op een zeer grievende en laatdunkende manier uitgelaten over aangeefster en over een groep mensen wegens hun ras. Verdachte heeft met de film tevens aangeefster beledigd. Ter zitting heeft verdachte (in lijn met zijn eerdere verklaring ten overstaan van de politie) verklaard dat hij de film in een opwelling heeft geplaatst, uit ergernis over aangeefster. De rechtbank merkt hierover op dat het zo kan zijn dat verdachte het niet eens is of was met de opvattingen of uitlatingen van aangeefster, maar dat vormt nog geen vrijbrief vormt om een film zoals door hem geplaatst op het internet te zetten. Enige inhoudelijke bijdrage aan enige discussie is in de die film niet te ontdekken.
De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grens van het toelaatbare vergaand heeft overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat een veroordeling van verdachte in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting betreft en het bewezen geachte feit strafbaar is. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door het OM bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in het geval van strafoplegging, een voorwaardelijke straf en/of taakstraf aan verdachte op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte spijt heeft en dat de strafzaak een enorme impact op zijn leven heeft.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
De zaak van verdachte maakt deel uit van een niet alledaags proces. In de eerste plaats is dat vanwege de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. In dit proces zijn alle zaken aangebracht voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Amsterdam. Alle 22 zaken worden min of meer gelijktijdig behandeld. Deze aanpak staat het OM vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verdachte heeft hier niet voor gekozen. Daar komt bij dat verdachte nu bij een strafoplegging een veroordeling door de meervoudige kamer op zijn strafblad heeft staan in plaats van een veroordeling door de politierechter. Dat kan voor verdachte relevant zijn.
Het volgende aspect hangt met het vorige samen: de royale aandacht van de media. Zowel voorafgaand als tijdens het proces hebben verschillende media aandacht besteed aan de zaak. Verschillende verdachten en/of hun raadslieden zijn door media benaderd. Hoewel de media-aandacht zonder meer begrijpelijk is, is dat iets waar de verdachten – over het algemeen – niet op zaten te wachten. De impact van de zaak en de bijbehorende media-aandacht zijn voor de rechtbank aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen. De rechtbank zal daarbij onderscheid maken tussen verdachten die op de terechtzitting zijn verschenen – en daarmee verantwoordelijkheid hebben genomen – en verdachten die ervoor hebben gekozen om niet te verschijnen. Voor de laatste groep is de impact immers kleiner dan voor de eerste.
Er zijn veel meer reacties aan het adres van aangeefster geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Het is een feit dat veel anderen dan de 22 verdachten mogelijk strafbare uitlatingen hebben gedaan op
social media, maar hiervoor niet bij de rechter ter verantwoording worden geroepen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verdachten die wel worden vervolgd zich enigszins ‘kop van jut’ voelen. Wat dit betreft hecht de rechtbank eraan om – misschien ten overvloede – op te merken dat iedere verdachte alleen terecht staat voor de uitlating die hij of zij zelf heeft gedaan. Voor de omstandigheid dat er mogelijk duizenden berichten hebben gecirculeerd waarin anderen aangeefster [slachtoffer] onheus hebben bejegend geldt hetzelfde.
Tenslotte hecht de rechtbank eraan om een opmerking te maken over de vrijheid van meningsuiting. Een aantal verdachten heeft aangegeven van die vrijheid gebruik te hebben gemaakt en dat daarom een straf niet op zijn plaats is. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet waarom zij van oordeel is dat verdachte die vrijheid niet binnen de daarvoor gestelde kaders heeft gebruikt en mogen gebruiken. Simpel gezegd verdient verdachte daarom een straf. Enerzijds is de oplegging van een straf bedoeld om aan verdachte duidelijk te maken dat hij te ver is gegaan en dat hij in het vervolg binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dient te blijven. Anderzijds is het de hoop van de rechtbank dat de oplegging van straffen aan deze verdachten duidelijk maakt aan de maatschappij dat de vrijheid van meningsuiting grenzen kent en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft. Je mening geven mag, die vrijheid is groot, zeker als die past in een maatschappelijk debat. Maar wanneer deze mening een belediging, bedreiging, opruiing of discriminatie betreft, is er sprake van strafbaar gedrag.
Tenslotte is het de vraag wat het voorgaande betekent voor de straf die verdachte krijgt.
Verdachte heeft een film met weerzinwekkende inhoud gemaakt en op het internet geplaatst. Dit heeft ten eerste in de Nederlandse samenleving veel beroering veroorzaakt. Veel mensen hebben de film gezien en zijn zo geconfronteerd met discriminerende afbeeldingen van negroïde personen. Deze groep mensen is door de film beledigd en daarnaast wordt hiermee discriminatie in de hand gewerkt. Discriminatie is iets wat onder geen enkel beding in onze maatschappij mag voorkomen. De gelijkheid tussen ieder mens is een van de kernwaarden van onze samenleving.
Ten tweede heeft de film veel impact gehad op aangeefster [slachtoffer] . Zij is hierdoor beledigd en bedreigd. Uit haar aangifte en de verklaring die zij op de terechtzitting heeft afgelegd blijkt dat zij zich onder meer als gevolg van deze film angstig heeft gevoeld. Het heeft haar hele leven beheerst en niet alleen dat van haar, maar ook dat van haar naasten.
Verdachte heeft zich aan ernstige feiten schuldig gemaakt en daar dient een straf op te volgen. De rechtbank houdt, naast de hiervoor omschreven omstandigheden, ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is hij als gevolg van deze strafzaak zijn baan kwijtgeraakt. Verdachte heeft verder te maken met beperkingen in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, die zijn samen te vatten als alexithymie, zo blijkt uit het over hem door psychiater dr. N. Duits opgemaakte psychiatrische rapport van 14 maart 2017. Er is sprake van een verminderd vermogen eigen emoties te herkennen, te begrijpen en te structureren. Hij heeft ook een beperkt vermogen – kort gezegd - met de emoties van anderen en met complexe sociale situaties om te gaan. Door deze beperking lijkt verdachte de reactie van anderen op het filmpje niet te hebben kunnen inschatten. Dit was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde ook het geval, reden waarom de deskundige adviseert verdachte voor deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Zijn beperkingen zullen weinig verbeterbaar zijn, zodat behandeling hem weinig zal baten. Hij zal vooral baat hebben bij het opnieuw vinden van werk – en dagbesteding en het handhaven van routine. De gevolgen voor hem zijn al van dien aard dat de kans op recidive zeer klein is. De rechtbank kan zich vinden in het advies van de deskundige en neemt diens conclusies en het advies over.
Alles afwegende kan de rechtbank zich geheel vinden in de eis van de officier van justitie. Aan verdachte wordt een taakstraf van 80 uur opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 137c, 137d, 266 en 285 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’
ten aanzien van feit 2:
‘eenvoudige belediging’
ten aanzien van feit 3:
‘in het openbaar bij afbeelding aanzetten tot discriminatie van mensen en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras’
ten aanzien van feit 4:
‘zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
TACHTIG (80) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van veertig (40) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee (2) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 mei 2017.