Beoordeling
11. Vanwege de samenhang van de conventionele en reconventionele vordering worden die vorderingen gezamenlijk behandeld.
12. In deze zaak is tussen partijen een huurovereenkomst tot stand gekomen, waarin een huurprijsverhogingsbeding is opgenomen. Daarnaast is in de bij de huurovereenkomst behorende algemene voorwaarden eveneens een huurprijsverhogingsbeding opgenomen, maar dat beding is vanwege het eerstgenoemde beding terzijde geschoven (artikel 1.1 van de algemene voorwaarden). Gebleken is echter, en dat was
– onweersproken – niet bekend bij [gedaagde] toen zij de huurovereenkomst aanging, dat in de erfpachtakte eveneens een huurprijsverhogingsbeding was opgenomen. Dit beding moet worden aangemerkt als een derdenbeding. Dat Stadgenoot dit in haar laatste akte ontkent is onbegrijpelijk, gezien de brief van Stadgenoot van 28 september 2015, haar eerdere stellingen en gezien de algemene bepalingen van de gemeente Amsterdam, waarvan niet is weersproken dat Stadgenoot daaraan is gebonden. Vast staat dat [gedaagde] dit derdenbeding heeft aanvaard. Daarmee is zij partij geworden bij dat beding (artikel 6:254 BW).
13. Het huurprijsverhogingsbeding in de erfpachtakte wijkt af van die in de huurovereenkomst. Stadgenoot heeft dit erkend in de brief van 28 september 2015 en heeft de huurprijs gecorrigeerd. Daarmee heeft Stadgenoot naar het oordeel van de kantonrechter afstand gedaan van het huurprijsverhogingsbeding en is het beding als bedoeld in de erfpachtakte het geldende beding geworden tussen deze partijen. Of het huurverhogingsbeding in de huurovereenkomst met een beroep op dwaling al dan niet terecht is vernietigd door [gedaagde] is dan ook niet relevant.
14. In het huurprijsverhogingsbeding in de erfpachtakte is enkel verwezen naar de consumentenprijsindex van het CBS. Tussen partijen is niet in geschil dat dit kan leiden tot twee manieren van uitleg: de huurverhoging kan worden vastgesteld – kort gezegd – aan de hand van jaarcijfers en aan de hand van maandcijfers. De kantonrechter constateert dat het CBS twee methoden beschrijft om de gewijzigde huurprijs te berekenen: de jaar-op-jaarmethode en de vastenoemermethode. Het CBS legt uit dat bij de jaar-op-jaarmethode uitgegaan kan worden van de maandcijfers (4e/16e maandmethode) of van de jaarcijfers (jaarmethode). De kantonrechter verwijst naar productie 13 overgelegd door Stadgenoot, waarvan de inhoud niet is weersproken. Beide partijen gaan uit van de geldigheid van de jaar-op-jaar methode, maar verschillen van mening of daarbij moet worden uitgegaan van de maand- of jaarcijfers. De kantonrechter volgt Stadgenoot niet in haar stelling dat [gedaagde] in haar mail van 8 oktober 2015 (productie 5 van Stadgenoot) de jaarmethode zou hebben erkend. Daarin is slechts te lezen dat de CPI volgens [gedaagde] uitgaat van het jaar daaraan voorafgaand. Dit kan naar het oordeel van de kantonrechter zien op beide methoden. Daarbij geeft [gedaagde] in haar mail aan dat het juist zou zijn als van de correcte cijfers zou worden uitgegaan, omdat het verschil tussen 0,74% en 2,5% (berekend door Stadgenoot) groot is. Van een erkenning door [gedaagde] is dan ook geen sprake.
15. Nu het huurverhogingsbeding voor tweeërlei uitleg vatbaar is, komt het er op aan te onderzoeken wat partijen hebben beoogd bij de totstandkoming ervan. Dit kan worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De redelijkheid en billijkheid spelen bij die uitleg een rol. Dat over de uitleg van een beding onderhandeld moet worden om aanspraak te kunnen maken op de huurprijsverhoging zoals [gedaagde] kennelijk aanvoert, is rechtens niet vereist.
16. In dit geval zijn partijen bij huurprijsverhogingsbeding in de erfpachtakte Stadgenoot, de gemeente Amsterdam en [gedaagde] . Echter, [gedaagde] was niet betrokken bij de totstandkoming van de erfpachtakte, terwijl de gemeente Amsterdam geen partij is in deze procedure. Hetgeen de gemeente Amsterdam voor ogen heeft gestaan heeft Stadgenoot niet uiteengezet, anders dan dat Stadgenoot stelt dat de gemeente Amsterdam bij verhoging van prijzen zoals leges uitgaat van de jaarcijfers. Stadgenoot heeft dit niet geconcretiseerd noch onderbouwd. De kantonrechter kan dus niet vaststellen welke uitleg de gemeente Amsterdam met het betreffende beding heeft beoogd.
17. Ook de stelling van Stadgenoot dat zij voor al haar huurovereenkomsten haar uitleg hanteert, is niet concreet gemaakt. Dat lag wel op haar weg, temeer nu niet is weersproken dat de ROZ voorwaarden behorende bij geliberaliseerde woningen veelvuldig worden gehanteerd en waarin wordt uitgegaan van de 4e/16e methode. Dat [gedaagde] een “Q&A Argentinië” heeft ontvangen, waarin haar is kenbaar gemaakt dat de jaarlijkse huurverhoging die voor sociale huurverhogingen geldt ook wordt doorgevoerd op de woningen in Argentinië, onderbouwt niet dat tussen partijen de jaarcijfers zouden worden gehanteerd. Daarin staat immers niet welke methode wordt gehanteerd. Nog daargelaten dat Stadgenoot in haar huurovereenkomst zelf een andersluidend beding had opgenomen.
18. De stelling van Stadgenoot dat het huurverhogingsbeding in de erfpachtakte moet worden uitgelegd aan de hand van huurovereenkomst in de zin dat de vrijheid die Stadgenoot genoot om het exacte percentage vast te stellen er toe leidt dat Stadgenoot mag kiezen voor de jaarmethode, kan geen rol spelen bij de uitleg van het huurprijsverhogingsbeding in de erfpachtakte. De huurovereenkomst bestond immers bij de totstandkoming van de erfpachtakte nog niet. Daarbij zou een dergelijke uitleg ook onredelijk zijn. Stadgenoot heeft die bepaling opgenomen in de huurovereenkomst, terwijl zij wist of kon weten dat deze bepaling strijdig was met het beding in de erfpachtakte, waarin geen beslissingsmarge is opgenomen.
19. Nu [gedaagde] niet betrokken was bij de totstandkoming van de erfpachtakte, maar zij partij is bij het huurprijsverhogingsbeding en consument is, dient naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs te worden uitgegaan van de voor haar meest gunstige uitleg van het huurverhogingsbeding in de erfpachtakte. Dit brengt een richtlijn conforme interpretatie van artikel 5 van de EG-richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (93/13/EEG van 5 april 1993) ook mee. In dat artikel is bepaald dat in het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. Nu de door [gedaagde] gegeven uitleg leidt tot een gunstiger resultaat, is dat de meest gunstige uitleg en wordt deze gevolgd.
20. Dit betekent dat de huurprijsverhoging moet worden vastgesteld aan de hand van de 4e/16e maandmethode. Nu de vorderingen in conventie zijn gebaseerd op de jaarcijfers, dienen deze te worden afgewezen.
21. De reconventionele vordering ligt voor toewijzing gereed. Het verweer dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in haar vordering wordt gepasseerd. [gedaagde] heeft belang bij de juiste vaststelling van de huurverhoging voor de periode dat de huurovereenkomst tussen partijen gold. Wat tussen [gedaagde] en Altera heeft te gelden is in dit geschil niet aan de orde.
22. Gelet op de uitkomst van de procedures hoeft [gedaagde] niet in de gelegenheid te worden gesteld om zich nog uit te laten op de door Stadgenoot in haar antwoordakte/dupliek in reconventie nieuw opgeworpen stellingen. De door partijen aangevoerde argumenten die niet aan de orde zijn gekomen, behoeven overigens geen bespreking, nu deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
23. De kosten voor zowel de procedure in conventie als in reconventie komen voor rekening van Stadgenoot als de in het ongelijk gestelde partij. Vanwege de samenhang van de conventie en de reconventie zullen de kosten in reconventie op nihil worden gesteld.