ECLI:NL:RBAMS:2017:3200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
13/680262-15 en 09/819237-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte voor meerdere gewelddadige straatroven, verkrachting en poging tot bedrijfsinbraak

In deze strafzaak is verdachte beschuldigd van meerdere gewelddadige straatroven, verkrachting en poging tot bedrijfsinbraak. De rechtbank heeft op 15 mei 2017 uitspraak gedaan. De verdachte heeft zich in samenwerking met mededaders schuldig gemaakt aan vier gewelddadige straatroven en één poging daartoe, waarbij slachtoffers onder bedreiging van geweld hun bezittingen moesten afgeven. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor de verkrachting van een slachtoffer in Almere, waarbij hij het slachtoffer in zijn auto naar een afgelegen plek heeft gebracht en daar de verkrachting heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 87 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die door de verdachte en zijn mededaders zijn benadeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680262-15 en 09/819237-14 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 15 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9, 10 en 13 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte [verdachte] en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • het medeplegen van afpersing en/of het medeplegen van een diefstal met geweld, met als slachtoffer [slachtoffer 1] op 28 september 2015 te Overveen (feit 1, ZD3);
  • het medeplegen van een diefstal met geweld, met als slachtoffer [slachtoffer 2] op 4 november 2015 te Weesp (feit 2, ZD4);
  • de verkrachting van slachtoffer [slachtoffer 3] op 26 september 2015 in de gemeente Almere en daarnaast de diefstal met geweld van de tas van [slachtoffer 3] op
26 september 2015 in de gemeente Almere, subsidiair verduistering van die tas (feit 3 en 4, ZD5);
 het medeplegen van een poging tot bedrijfsinbraak bij [naam bedrijf] op
10 november 2015 te Spanbroek en daarnaast het medeplegen van het voorhanden hebben van een spuitbusje CS-gas, eveneens op 10 november 2015 te Spanbroek (feit 5 en 6, ZD6);
  • het medeplegen van afpersing van het slachtoffer [slachtoffer 4] en het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, met als slachtoffer [slachtoffer 5] op 12 november 2015 te Purmerend (feit 7 en 8, ZD7);
  • het medeplegen van een woninginbraak aan de [adres 1] te Amsterdam, in de periode van 15 tot en met 16 november 2015 (feit 9, ZD9);
  • het medeplegen van een woninginbraak aan de [adres 2] te Bussum, in de periode van 19 tot en met 22 oktober 2015, subsidiair het medeplegen van heling van een bankpas op 22 oktober 2015 te Amsterdam en daarnaast diefstal door middel van die bankpas, eveneens op 22 oktober 2015 te Amsterdam (feit 10 en 11, ZD11);
  • het medeplegen van een diefstal met geweld, met als slachtoffer [slachtoffer 6] op 2 november 2015 te Amsterdam (feit 12, ZD13).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Naar aanleiding van een aantal straatroven, waarbij bezoekers van Holland Casino – voornamelijk van Chinese afkomst - aan het Max Euweplein in Amsterdam slachtoffer zijn geworden, is door de politie een ‘informatie verzamelend’ onderzoek gestart door het team Werkvoorbereiding Top600. Tijdens dit onderzoek kwam verdachte [naam verdachte 1] in beeld als mogelijke verdachte. Uiteindelijk is de informatie overgedragen aan het onderzoeksteam dat op 5 november 2015 een opsporingsonderzoek is gestart onder de naam 13Cyllene. Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [naam verdachte 1] veelvuldig contact heeft met de verdachten [verdachte] en [naam verdachte 2] . Het vermoeden bestaat dat zij ook betrokken zijn bij één of meer straatroven.
Verdachte [verdachte] was op dat moment al als verdachte aangemerkt in het onderzoek 25Poort van de politie Midden-Nederland. In dat onderzoek werd hij afgeluisterd en die tapgesprekken zijn, met toestemming van de officier van justitie, gebruikt in het onderzoek 13Cyllene.
De verdachten [verdachte] , [naam verdachte 2] en [naam verdachte 1] worden beschuldigd van betrokkenheid, in wisselende samenstellingen, bij (onder meer) een aantal straatroven en inbraken. De verdenkingen zijn deels gebaseerd op het gebruik van bepaalde auto’s en afgeluisterde telefoongesprekken in combinatie met peilgegevens van de telefoons. Aangezien alle verdachten zich voornamelijk op hun zwijgrecht hebben beroepen, zal de rechtbank alvorens in te gaan op de verschillende zaakdossiers uiteenzetten wat ten aanzien van bedoelde auto’s en telefoon(nummer)s kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt daarbij voorop dat door geen van de verdachten is ontkend dat onderstaande telefoon(nummer)s en/of auto’s aan hen toebehoorden.
[naam verdachte 1]
Verdachte [naam verdachte 1] is op 6 oktober 2015 aangehouden op verdenking van vuurwapenbezit (feit 15). Als hij vast zit op het politiebureau, wordt heimelijk zijn Nokia telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat deze telefoon het
imeinummer [nummer]heeft.
Op 16 november 2015 is verdachte [naam verdachte 1] wederom aangehouden. In zijn insluitingsfouillering worden een iPhone 4S en een Samsung GT-E1200 aangetroffen.
Uit onderzoek blijkt dat de iPhone 4S het imeinummer [nummer] heeft en dat er een simkaart met IMSI nummer [nummer] in is geplaatst. Dit IMSI nummer behoort bij
telefoonnummer [telefoonnummer]. Gebleken is dat dit nummer in de telefoon van verdachte [verdachte] staat opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Deze iPhone is overigens buitgemaakt tijdens de inbraak in Bussum (feit 13).
Uit onderzoek blijkt dat de Samsung GT-E1200 het imeinummer [nummer] heeft en dat er een simkaart met IMSI nummer [nummer] in is geplaatst. Dit IMSI nummer behoort bij
telefoonnummer [telefoonnummer]. Verder is gebleken dat dit telefoonnummer in de telefoon van verdachte [verdachte] staat opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Tijdens een verhoor heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij verdachte [naam verdachte 1] ‘ [bijnaam] ’ noemt.
Verdachte [naam verdachte 1] heeft aan aangever [naam aangever 1] (zaakdossier 11) – aan wie hij zich had voorgesteld als ‘ [bijnaam] ’ – het
telefoonnummer [telefoonnummer]gegeven als zijn nummer.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat genoemde, vetgedrukte telefoonnummers en het imeinummer in gebruik zijn geweest bij verdachte [naam verdachte 1] .
[naam verdachte 2]Verdachte [naam verdachte 2] was de feitelijk eigenaar van de
Fiat 500 Abarth met kenteken [kenteken], die sinds 28 november 2014 op naam stond van verdachte [naam verdachte 1] . Tijdens een verhoor op 17 november 2015 heeft verdachte [naam verdachte 1] verklaard dat de auto alleen op zijn naam stond, maar dat hij er niet in reed. [naam verdachte 1] is niet in het bezit van een rijbewijs B, nodig voor het besturen van een dergelijke auto.
Dat [naam verdachte 2] de eigenaar van de Fiat 500 is blijkt onder meer uit tapgesprekken van 10 en 14 december 2015 (met sessienummers 7718 en 9825). Verdachte [naam verdachte 1] belt vanuit het huis van bewaring naar het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat in gebruik is bij [naam verdachte 2] . [naam verdachte 1] geeft in het gesprek op 10 december 2015 aan dat de wegenbelasting – die kennelijk door [naam verdachte 2] betaald werd – al drie maanden niet betaald is en dat er een boete is binnengekomen bij hem. In het gesprek op 14 december 2015 zegt [naam verdachte 2] onder meer dat hij de auto op naam van [naam] gaat zetten, maar dat ze de auto – die in beslag is genomen – niet aan hem, [naam verdachte 2] , kunnen geven omdat hij niet van hem is. Verder blijkt uit mutaties in het politiesysteem dat de Fiat 500 met kenteken [kenteken] veelvuldig door politieagenten werd gecontroleerd in 2015, waarbij alleen verdachte [naam verdachte 2] als bestuurder van het voertuig werd gezien.
Uit onderzoek blijkt dat verdachte [naam verdachte 1] op 22 september 2015 dertig keer contact heeft met het
telefoonnummer [telefoonnummer]. Dat telefoonnummer maakt het meest gebruik van de zendmast op de locatie [adres 3] te Amsterdam. Dat is ongeveer 500 meter van de woning van verdachte [naam verdachte 2] aan de Elisabeth Boddaertstraat 119 te Amsterdam. In de top tien van tegennummers staan telefoonnummers die te koppelen zijn aan de medeverdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] . Bovendien peilt het telefoonnummer [telefoonnummer] op 1 oktober 2015 omstreeks 19.50 uur uit op de [adres 4] te Amsterdam, ongeveer 200 meter van de locatie waar verdachte [naam verdachte 2] – blijkens een politiemutatie – op die datum en ongeveer dat tijdstip ruzie had. Eén en ander rechtvaardigt de conclusie dat verdachte [naam verdachte 2] de gebruiker is van genoemd telefoonnummer.
Uit onderzoek blijkt dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] veelvuldig contact onderhielden met de gebruiker van het
telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit telefoonnummer werd tevens gebruikt in een advertentie op Marktplaats. In het kader van een pseudokoop werd contact opgenomen met dit telefoonnummer. De gebruiker nam vervolgens contact op via WhatsApp en stuurde daarbij een nieuw telefoonnummer, te weten het
telefoonnummer [telefoonnummer]. Op de profielfoto behorende bij dit nummer wordt verdachte [naam verdachte 2] herkend door verbalisant [naam verbalisant 1] . Vervolgens werd een technische actie aangesloten op het nummer [telefoonnummer] . Hieruit blijkt dat het toestel met dit nummer tijdens het merendeel van de opgenomen gesprekken gebruik maakt van een zendmast op de locatie [adres 3] te Amsterdam, 500 meter verwijderd van het eerder genoemde adres van [naam verdachte 2] . Zo ook tijdens een gesprek met een vrouw op 26 november 2015. Deze vrouw noemt de gebruiker van voormeld nummer ‘ [bijnaam] ’ en ‘vieze Oostblokker’. Verdachte [naam verdachte 2] is geboren in [geboorteplaats 2] . Ook tijdens een gesprek op 27 november 2015 maakt het telefoonnummer gebruik van voormelde zendmast. Tijdens dit gesprek, met een man die zichzelf bekend maakt als een medewerker van de gemeente Amsterdam, noemt de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] zichzelf ‘meneer [naam verdachte 2] ’ en geeft hij de postcode en het huisnummer van zijn moeder op. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte [naam verdachte 2] de gebruiker is van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] .
[verdachte]
Verdachte [verdachte] was, blijkens onder andere zijn eigen verklaring ter terechtzitting, de eigenaar van een lichtgrijze
Renault Megane met kenteken [kenteken]. Deze auto is op 10 november 2015 door de politie doorzocht, waarbij een Nokia is gevonden met
imeinummer [nummer]. Verdachte [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat die telefoon van hem was. In die telefoon heeft vanaf 13 november 2015 een simkaart met het
telefoonnummer [telefoonnummer]gezeten. In zijn verhoor van (onder andere) 17 november 2015 geeft verdachte [verdachte] dit nummer op als zijn telefoonnummer. Op 16 november 2015 wordt in de Nokia een simkaart met
telefoonnummer [telefoonnummer]geplaatst. Blijkens stemherkenning is verdachte [verdachte] dan nog steeds de gebruiker van deze telefoon.
Tijdens de doorzoeking van de Renault Megane van [verdachte] op 10 november 2015 wordt ook een Samsung telefoon aangetroffen met imeinummer [nummer] . Dit blijkt het imeinummer van aangever [naam aangever 1] (zaakdossier 11) te zijn. Het
telefoonnummer [telefoonnummer]heeft van 22 oktober 2015 tot en met 12 november 2015 in dit toestel gezeten. Aan dit nummer was het WhatsApp profiel onder de naam ‘ [verdachte] ’ gekoppeld. Er waren twee recente chatgesprekken, met ‘ [bijnaam] ’ en ‘ [bijnaam] ’, waarbij ‘ [bijnaam] ’ (de bijnaam van verdachte [naam verdachte 1] ) gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ook zijn op dit toestel foto’s van verdachte [verdachte] aangetroffen.
Verdachte [verdachte] was, blijkens onder meer zijn eigen verklaring tijdens een verhoor door de politie, eigenaar van een blauwe
Ford Focus met kenteken [kenteken] .
Op grond van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] de gebruiker was van de genoemde telefoons, telefoonnummers en auto’s.
4.2
Vrijspraak ten aanzien van feit 9 (zaakdossier 9)
4.2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, op basis van (onder meer) de verklaringen van aangevers [naam aangever 2] en [naam aangever 3] , het tapgesprek met sessienummer 68, waarop volgens haar verdachten [verdachte] en [naam verdachte 1] te horen zijn tijdens het plegen van de woninginbraak en de peilgegevens van de telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] .
4.2.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte [verdachte] vrij te spreken van dit feit nu – op grond van de eigen waarneming door de rechtbank, na het uitluisteren van bedoeld tapgesprek ter terechtzitting – moet worden vastgesteld dat [verdachte] niet aan het tapgesprek met sessienummer 68 deelneemt. [verdachte] heeft ook zelf verklaard zeker te weten dat het zijn stem niet is.
Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan een deskundige te benoemen op het gebied van stemherkenning om te onderzoeken of kan worden vastgesteld, dan wel uitgesloten dat [verdachte] aan het bedoelde gesprek deelneemt.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Op 15 november 2015 heeft een inbraak plaatsgevonden in een woning aan de [adres 1] te Amsterdam, waarbij een fotocamera, een tablet, een portemonnee, € 150,- aan contant geld, een sleutelbos en een Zalando tegoedbon werden weggenomen. De inbrekers zijn binnengekomen door een gebroken raam aan de achterkant van de woning, waardoor de achterdeur kon worden geopend. Voor het raam waardoor de inbrekers binnen zijn gekomen, stond een vaas.
Uit onderzoek blijkt dat op 15 november 2015 omstreeks 22.31 uur een tapgesprek (met sessienummer 68) plaatsvindt tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (NN1) en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (NN2). Het eerste nummer wordt blijkens de inleiding toegeschreven aan verdachte [naam verdachte 1] en het tweede nummer aan verdachte [verdachte] . Uit dit tapgesprek blijkt onder meer dat NN1 vraagt ‘heb je die winnie (
de rechtbank begrijpt het raam) nog niet’, waarop NN2 antwoordt ‘ben bezig. Er zit ook een leipe vaas voor, die vaas moet ook rustig weg, ho hij is al open hoor. We zijn binnen die deur is ook open’. Verder blijkt onder meer dat NN2 doekoes (
de rechtbank begrijpt geld), sleutels en een tegoedbon vindt in de woning.
Ten tijde van dit gesprek peilde de telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met nummer [telefoonnummer] uit in de omgeving van de Distelkade te Amsterdam. Dat is vlakbij de Latherusstraat.
Gelet op de inhoud van voormeld tapgesprek, de wijze waarop de inbrekers de woning aan de Latherusstraat zijn binnengekomen en de spullen van aangevers die worden vermist, concludeert de rechtbank dat dit tapgesprek plaatsvond tijdens de inbraak en dat de personen die hieraan deelnemen bij de inbraak betrokken zijn.
Verdachte [naam verdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zijn telefoon had uitgeleend, maar wilde niet zeggen aan wie.
Verdachte [verdachte] heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij niet te horen is in voormeld tapgesprek. Verder heeft hij meermalenverklaard dat ook anderen gebruik maakten van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Ter terechtzitting heeft de rechtbank het tapgesprek met sessienummer 68 beluisterd. De politie heeft geconcludeerd dat verdachte [verdachte] tijdens dit gesprek de gebruiker NN2 is van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat verdachte [naam verdachte 1] de gebruiker NN1 is van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Op grond van haar waarneming ter terechtzitting twijfelt de rechtbank hier ernstig aan. Naar aanleiding van het beluisteren van het gesprek komt de rechtbank tot de conclusie dat er minst genomen getwijfeld moet worden aan de conclusie van de politie dat [naam verdachte 1] op het moment van het gesprek de gebruiker NN1 is van het nummer [telefoonnummer] (het stemgeluid heeft meer weg van de stem van medeverdachte [naam verdachte 2] ). Hoewel zijn stemgeluid lijkt op het stemgeluid van de gebruiker NN2 van het nummer [telefoonnummer] (de telefoon van [verdachte] ) tijdens het gesprek, is voor de rechtbank niet onomstotelijk vast te stellen dat [naam verdachte 1] daadwerkelijk deelnemer aan het gesprek was. De rechtbank acht het in deze stand van de procedure echter niet opportuun de zaak te heropenen voor nader onderzoek.
De rechtbank overweegt dat uit het tapgesprek blijkt dat ten tijde van de inbraak een derde persoon in de woning aanwezig was. Het zou kunnen zijn dat [verdachte] zijn telefoon op dat moment in handen had gegeven van verdachte [naam verdachte 1] en zelf ook in de woning was. Deze mogelijkheid wordt echter niet door andere gegevens in het dossier ondersteund.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij de inbraak in de woning aan de [adres 1] te Amsterdam, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
4.3
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 (zaakdossier 4)
4.3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – eventueel met behulp van
schakelbewijs – het ten laste gelegde kan worden bewezen, op basis van (onder meer) de aangifte van aangever [slachtoffer 2] , de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , de peilgegevens van de telefoon van verdachte [naam verdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer] en de telefoon van verdachte [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] , de tapgesprekken met sessienummers 299, 300, 307, 314 en 327 en de gegevens van Vialis en ARS betreffende de Fiat 500 (kenteken [kenteken] ) van [naam verdachte 2] , de auto van aangever [slachtoffer 2] (kenteken [kenteken] ) en de Renault Megane (kenteken [kenteken] ) van [verdachte] .
4.3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] vrij te spreken van dit feit, nu er geen bewijs is van zijn rechtstreekse betrokkenheid. Uit het feit dat de Fiat 500 van [naam verdachte 2] kort na de auto van aangever op de provinciale weg naar Weesp is geregistreerd, blijkt niet dat de Fiat de auto van aangever achtervolgde. Dat de Fiat betrokken zou zijn geweest bij dit feit blijkt verder uit niets. Getuige [naam getuige 1] verklaart immers over een “waarschijnlijk zwarte Volkswagen Polo”, hetgeen een contra-indicatie vormt voor de betrokkenheid van de Fiat. Uit de door de officier van justitie genoemde tapgesprekken blijkt volgens de raadsman niet van de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij dit feit. Hieruit blijkt zelfs dat verdachte [verdachte] op
4 november 2015 om ongeveer 01:45 uur besluit te gaan snorderen en dus niet betrokken kan zijn bij de beroving in Weesp. Het zoeken naar de buit achteraf, voor zover al kan worden vastgesteld dat de tapgesprekken daarover gaan, maakt [verdachte] niet tot medepleger. Er is geen bewijs dat [verdachte] een substantiële bijdrage heeft verricht ten aanzien van de beroving, aldus de raadsman. Tot slot wijst de raadsman op het ter terechtzitting overgelegde, uitgewerkte fragment uit het tapgesprek met sessienummer 307, waarin [verdachte] zegt dat hij geen zin heeft om mee te gaan omdat hij de vorige keer ook in de auto was blijven zitten.
4.3.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Op 4 november 2015 heeft aangever [slachtoffer 2] omstreeks 2.30 uur Holland Casino aan het Max Euweplein te Amsterdam verlaten. Hij is met zijn auto met kenteken [kenteken] , vanaf de P.C. Hooftstraat te Amsterdam rechtstreeks naar zijn woning in Weesp gereden. Aangever [slachtoffer 2] heeft zijn auto omstreeks 2.54 uur geparkeerd aan de Diemerdijkstraat te Weesp. Nadat hij is uitgestapt is hij door twee jongens beroofd van zijn schoudertas. In deze tas zaten een portemonnee, een sleutelbos en een mobiele telefoon. Tijdens de beroving is er iets in het gezicht van aangever gespoten dat een branderig gevoel in zijn ogen veroorzaakte.
Getuige [naam getuige 1] heeft op 4 november 2015 omstreeks 2.50 uur een man voorbij zien rennen naar een in de buurt geparkeerde, waarschijnlijk zwarte, auto. Deze man stapte aan de passagierszijde in. Vervolgens reed de auto weg. Getuige [naam getuige 2] heeft omstreeks 2.55 uur een man op de grond zien liggen die door twee mannen werd geschopt. Zij heeft gezien dat de man die op de grond lag naar zijn ogen greep.
Aangever is die nacht met zijn zoon teruggelopen naar de plaats waar hij is beroofd. Zij hebben daar een klein busje pepperspray gevonden. De zoon van aangever heeft dit busje aan de ter plaatse gekomen politie overhandigd. Het busje pepperspray komt uiterlijk overeen met busjes pepperspray die bij de doorzoeking van de woning van verdachte [naam verdachte 2] zijn aangetroffen. Daar komt bij dat verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] meermalen in tapgesprekken hebben gesproken over “kleine deo” en “pep”, terwijl uit die gesprekken ook blijkt dat op het moment van spreken iemand wordt geobserveerd. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] pepperspray willen gebruiken om personen af te dreigen of weerloos te maken. In de auto waar verdachte [verdachte] in reed is op 10 november 2015 een busje CS gas aangetroffen, een stof gelijk aan pepperspray – een andere aanwijzing dat verdachte vaker op pad ging met middelen die anderen weerloos kunnen maken.
Uit analyse van telecomgegevens volgt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van [verdachte] om op 4 november 2015 om 2.24 uur gebruik maakte van de Cell ID op de locatie [adres 5] . Dit is in de buurt van Holland Casino te Amsterdam. Uit een gesprek van even ervoor, namelijk op 4 november 2015 om 1.36 uur (sessienummer 307) tussen verdachte [naam verdachte 2] en verdachte [verdachte] blijkt dat [naam verdachte 2] met zijn eigen auto de kant van [verdachte] op komt en rond 1.49 uur daar aankomt. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat zij die nacht samen zijn geweest, hetgeen wordt bevestigd door de navolgende bevindingen.
Uit de registratiegegevens van ARS en Vialis volgt dat de Fiat 500 van verdachte [naam verdachte 2] om 2.40 uur over de Gooiseweg te Amsterdam Zuidoost en rond 2.45 uur op korte afstand van aangever op de N236 richting Weesp heeft gereden. Het kenteken van de auto van aangever [slachtoffer 2] is op 4 november 2015 om 2.44.21 en 2.45.37 uur op deze provinciale weg geregistreerd. Het kenteken van de Fiat 500 is daar geregistreerd om 2.44.44 en 2.45.49 uur. De Fiat 500 is vervolgens om 03.33 uur geregistreerd op de Henk Sneevlietweg te Amsterdam en om 3.36 uur op de Overtoom en later die nacht van 4 november 2015 om 5.42 en 5.44 uur op de Stadhouderskade vanuit de Amsteldijk/Torontobrug naar (30 meter na) de Hobbemakade, in de buurt van Holland Casino.
Uit de gegevens van ARS en Vialis blijkt dat de auto (Renault Megane met kenteken [kenteken] ) van verdachte [verdachte] op 4 november 2015 om 6.49 uur is geregistreerd op de N236 in de richting van Weesp en om 7.39 uur op de Muntbergweg te Amsterdam en om 7.46 uur op de Cornelis Lelylaan, 200 meter na Einsteinweg/A10.
Uit een afgeluisterd telefoongesprek op 4 november 2015 om 14.38 uur (sessienummer 314) tussen de verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] blijkt dat verdachte [naam verdachte 2] heeft gevraagd of verdachte [verdachte] ‘die spullen van gister’ heeft gevonden. Verdachte [verdachte] antwoordt dat hij ver gelopen heeft voor niets. Op de vraag van verdachte [naam verdachte 2] naar ‘die tas’ antwoordt hij ‘volgens mij ligt het in het water’. Er is daar een smalle gracht, aldus verdachte [verdachte] .
Uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen de verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] op
5 november 2011 om 1.26 uur (sessienummer 327) blijkt dat [naam verdachte 2] vraagt of hij de ‘tas en de tele’ heeft gevonden. Verdachte [verdachte] zegt dat die in de sloot ligt in het water, ‘ik had hem sowieso hard gegooid, een klein stukje in het water’.
Op de locatie waar aangever [slachtoffer 2] is beroofd, de Diemerdijkstraat te Weesp, ligt parallel aan die straat een sloot.
Het tijdstip waarop verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] zich in de omgeving van Holland Casino bevinden, de rit met de Fiat 500 van [naam verdachte 2] op de route van de aangever, vlak achter de auto van aangever, en de terugkeer naar Amsterdam kort na de beroving in Weesp waarbij een tas is gestolen waarin onder andere een telefoon zat, de rit over de N236 in de vroege ochtend met de auto van verdachte [verdachte] richting Weesp, in relatie tot de inhoud van de hiervoor genoemde tapgesprekken, wijzen zozeer op betrokkenheid van de verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] dat van hen een uitleg mocht worden verwacht. Zij hebben echter geen enkel alternatief scenario geschetst anders dan in zeer algemene bewoordingen gesteld dat zij zich niet schuldig hebben gemaakt aan deze beroving en – in het geval van [verdachte] – dat hij zijn auto wel eens uitleent. Dat [verdachte] bij monde van zijn raadsman heeft gesteld dat hij zou gaan snorderen zoals uit genoemd tapgesprek van 4 november om 1.36 uur zou blijken, zou weliswaar zijn aanwezigheid in de buurt van het Holland Casino om 2.24 uur kunnen verklaren; dan blijf echter nog onverklaard de daderwetenschap die [verdachte] kennelijk heeft over de straatroof, nu hij immers door de telefoon aan [naam verdachte 2] heeft gezegd dat hij de “tas en de tele (…) hard heeft gegooid, een klein stukje in het water”.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat de verklaring van getuige [naam getuige 1] een contra-indicatie inhoudt voor de betrokkenheid van de Fiat 500 van [naam verdachte 2] . De Fiat 500 is immers, net als een Volkswagen Polo, een kleine auto. De getuige zegt bovendien “waarschijnlijk”, waaruit kan worden opgemaakt dat zij het niet zeker weet.
Dat verdachte [verdachte] blijkens het tapgesprek met sessienummer 307 eerder die nacht zegt dat hij gaat snorderen en dat hij geen zin heeft om mee te gaan omdat hij de vorige keer ook in de auto was blijven zitten, sluit niet uit dat hij later toch is meegegaan naar Weesp.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt tot de conclusie dat verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] degenen zijn die, tezamen, aangever [slachtoffer 2] hebben beroofd. Het onder 2 ten laste gelegde feit zal daarom bewezen worden verklaard.
4.4
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 en 4 (zaakdossier 5)
4.4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde verkrachting bewezen kan worden, op basis van (onder meer) de (consistente) verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] , het DNA-rapport en de letstelverklaring, in samenhang bezien met de verklaring van getuige [naam getuige 3] . Het door verdachte naar voren gebrachte scenario dat sprake was van vrijwillige seks – nadat hij aanvankelijk alles had ontkend – is niet aannemelijk geworden en ongeloofwaardig, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht tevens de onder 4 ten laste gelegde diefstal met geweld van de tas van aangeefster bewezen, op basis van haar verklaringen en het feit dat haar portemonnee langs de A10 is gevonden. De verklaring van verdachte [verdachte] hieromtrent is volgens de officier van justitie onaannemelijk.
4.4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] vrij te spreken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de eerste verklaring van verdachte [verdachte] , waarin hij alles heeft ontkend, geen rol dient te spelen in de beoordeling. [verdachte] heeft toegelicht dat hij in eerste instantie niet over de gebeurtenis met aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard, enerzijds omdat hij zich schaamde tegenover zijn familie en zijn vriendin en anderzijds omdat hij dan het strafbare feit zou erkennen dat hij als snorder werkt, waarop hoge boetes staan. De latere verklaringen van verdachte [verdachte] zijn volgens de raadsman minst genomen niet in strijd met de objectieve onderzoeksbevindingen. Er is geen steekhoudend bewijs dat het seksuele contact tegen de wil van aangeefster [slachtoffer 3] was dan wel dat dit duidelijk had moeten zijn voor [verdachte] . Er is geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. De bron voor hetgeen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] verklaren is immers aangeefster zelf en ook het resultaat van het geneeskundig onderzoek bewijst de lezing van aangeefster niet. Verder komt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] op verschillende punten onwaarachtig over, aldus – kort gezegd – de raadsman.
De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte [verdachte] integraal vrijgesproken dient te worden van feit 4, nu hij ontkent dat hij de tas van aangeefster heeft weggenomen of zich anderszins heeft toegeëigend en hier ook geen opzet op heeft gehad, terwijl het bewijs hiervoor uit één bron komt, te weten de verklaringen van aangeefster.
4.4.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 3
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van verkrachting. Zij heeft hierover op verschillende momenten verklaringen afgelegd, die er – kort gezegd – op neerkomen dat zij op 26 september 2015 omstreeks 3.30 uur op het Leidseplein in Amsterdam bij verdachte [verdachte] in de auto is gestapt, die haar tegen betaling naar haar huis in Almere zou brengen. [verdachte] reed echter verkeerd en stopte diverse keren onderweg (onder meer) om te plassen, waardoor aangeefster bang werd. Uiteindelijk stopte hij op een verlaten plaats ergens in Almere-Poort, waar zij rond 4.30 uur door hem werd verkracht. Volgens aangeefster begon [verdachte] haar te kussen op haar mond, in haar hals en – later – op haar borsten, waarop zij ging huilen en gillen en zei dat ze het niet wilde. Vervolgens kroop hij over de versnellingspook, zette de rugleuning van de passagiersstoel achterover en ging bovenop haar liggen. Hij heeft haar uitgekleed, zijn penis in haar vagina gestopt en seks met haar gehad. Na afloop is zij uit de auto gestapt en wilde achterin de auto zoeken naar haar tas, waarop [verdachte] is weggereden en haar daar heeft achtergelaten. Haar tas lag nog in de auto. In shocktoestand is ze langs de weg gaan lopen en heeft ze geprobeerd auto’s te stoppen. Uiteindelijk stopte een man, die haar naar het politiebureau heeft gebracht, aldus aangeefster.
Vast staat dat aangeefster [slachtoffer 3] en verdachte [verdachte] seks met elkaar hebben gehad waarbij zijn penis in haar vagina is geweest. Blijkens een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is het DNA-profiel van [verdachte] aangetroffen op de buitenste schaamlippen van aangeefster. Verdachte [verdachte] heeft – nadat hij aanvankelijk had verklaard aangeefster nog nooit te hebben gezien – erkend dat hij seks met haar heeft gehad. Volgens hem was echter sprake van vrijwillige seks.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster consistent heeft verklaard. Bovendien wordt haar verklaring ondersteund door de letselbeschrijving. Hieruit blijkt (onder meer) dat zij op haar rechteronderarm een bloeduitstorting had, die zou kunnen zijn ontstaan door hard beetpakken (fingertipbruising). Dit letsel past bij de verklaring van aangeefster dat [verdachte] heel hard aan haar arm heeft getrokken toen zij probeerde het portier open te doen om hulp te roepen.
Verder is bij aangeefster een kraswond en een oppervlakkige schaafwond geconstateerd op haar rug, hetgeen past bij de verklaring van aangeefster dat [verdachte] haar kleding tegen haar wil heeft uitgetrokken. Tenslotte volgt uit de letselbeschrijving dat aangeefster een verse schaafwond had bij de ingang van haar vagina aan de onderzijde, met daarin nog een streepje van een diepere beschadiging. Dit is typisch voor seks zonder lubricatie en past bij seks tegen haar wil. Inwendig onderzoek was blijkens de letselbeschrijving niet mogelijk vanwege de pijn, hetgeen past bij diepe schaafwond.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 3] , die haar langs de weg zag lopen en zwaaien alsof ze hulp nodig had, en haar vervolgens naar het politiebureau heeft gebracht. Ze vroeg aan hem hoe het heette als je ongewild seks hebt met iemand. Op de vraag van [naam getuige 3] : ‘bent u aangerand of verkracht’? antwoordde ze: ‘ja, verkrachting’. [naam getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster tijdens de rit naar het politiebureau overstuur was en af en toe begon te huilen. Ze bleef volgens hem herhalen wat er was gebeurd en was erg emotioneel. [naam getuige 3] heeft ook verklaard dat iets van de kleding van aangeefster gescheurd of kapot was en dat hij later een kapotte gesp in zijn auto heeft gevonden.
Een en ander strookt niet met de verklaring van verdachte [verdachte] dat aangeefster na de seks ineens zei dat het nog maar een kort stukje was en dat zij naar huis wilde lopen. Deze verklaring is overigens ook tegenstrijdig met de eigen verklaring van verdachte tijdens zijn verhoor door de politie op 16 december 2015 dat aangeefster had gezegd dat het nog 10 minuten rijden was vanaf die plek. De rechtbank acht het onaannemelijk dat, als de seks op vrijwillige basis zou zijn geweest, aangeefster rond 4.30 uur, op aanzienlijke afstand van haar huis, op een afgelegen terrein, ineens zou besluiten dat zij naar huis zou gaan lopen en daarbij ook nog haar tas en telefoon zou vergeten. Verder heeft verdachte verklaard dat aangeefster na de seks opgelucht en vrolijker leek dan daarvoor. Dit komt niet overeen met de korte tijd later door getuige [naam getuige 3] bij haar waargenomen gemoedstoestand.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte [verdachte] tijdens zijn verhoor op 18 november 2015, nadat hem een foto van aangeefster [slachtoffer 3] was getoond, verklaard heeft dat hij haar niet kende en haar nog nooit had gezien. Ook toen hij geconfronteerd werd met het feit dat zijn DNA bij haar was aangetroffen, bleef hij ontkennen haar te hebben gezien. Pas tijdens zijn derde verhoor op 16 december 2015 is [verdachte] met zijn verklaring gekomen dat hij op vrijwillige basis seks met aangeefster had gehad. De achteraf gegeven toelichting dat hij in eerste instantie niet wilde verklaren omdat hij zich schaamde tegenover zijn familie en vriendin en omdat hij dan zou erkennen dat hij als snorder werkte, acht de rechtbank – mede gelet op de ernst van de beschuldiging in relatie tot het erkennen van snorderwerkzaamheden – niet aannemelijk.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] betrouwbaar. De rechtbank gaat dan ook uit van haar lezing dat de seks met verdachte [verdachte] onvrijwillig was en dat zij dit duidelijk aan hem kenbaar had gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, worden bewezen dat sprake is geweest van verkrachting van aangeefster [slachtoffer 3] door verdachte [verdachte] .
Ten aanzien van feit 4 primair
Op basis van de verklaring van aangeefster stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] de tas van aangeefster [slachtoffer 3] , die zij schuin over haar lichaam droeg, heeft afgerukt en achter in zijn auto heeft gegooid. Weliswaar heeft [verdachte] hierbij dus geweld gebruikt, maar zijn oogmerk was hierbij op dat moment naar het oordeel van de rechtbank niet gericht op het zich toe-eigenen van de tas, maar op de verkrachting.
Blijkens zijn verklaring was verdachte op de hoogte van het feit dat de tas in zijn auto lag. Aangeefster heeft hem na afloop van de verkrachting gevraagd waar haar tas was. Hierop zei [verdachte] dat zij achterin moest kijken. Aangeefster heeft het portier geopend en is uitgestapt om achterin de auto te gaan kijken, waarop [verdachte] snel is weggereden, met de tas nog in zijn auto. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte [verdachte] het oogmerk had om zich de tas van aangeefster toe te eigenen en acht diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht bewezen.
4.5
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 5 en 6 (zaakdossier 6)
4.5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, op basis van (onder meer) de aangifte van [naam bedrijf] , de verklaring van getuige [naam getuige 5] , de aanhouding van verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] in de nabijheid van de plaats delict en het inbrekerswerktuig dat werd aangetroffen in de steeg en in de nabij geparkeerde Renault Megane (kenteken [kenteken] ) van verdachte [verdachte] .
De officier van justitie acht het onder 6 ten laste gelegde voorhanden hebben van een busje CS-gas eveneens bewezen, met dien verstande dat zij verzoekt verdachte [verdachte] vrij te spreken van het medeplegen van dit feit.
4.5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] vrij te spreken van feit 5 wegens gebrek aan bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de tijdspanne van 12 uur waarin de stalen kast moet zijn ontzet de mogelijkheid open laat dat de schade door één of meer anderen is veroorzaakt. De conclusie van getuige [naam getuige 5] dat het geluid dat zij hoorde een relatie heeft met de stalen kast moet als onvoldoende betrouwbaar terzijde geschoven worden. De verklaring van verdachte [verdachte] dat hij daar was in verband met een bezoek aan een vriendin kan volgens de raadsman niet zonder meer als leugenachtig worden aangemerkt. Tot slot is niet gebleken dat de schade aan het kastje is veroorzaakt met de schroevendraaier en/of het breekijzer die in de buurt zijn aangetroffen en evenmin dat verdachten ooit met deze voorwerpen in contact zijn geweest, aldus de raadsman.
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] tevens vrij te spreken van feit 6, nu niet uitgesloten kan worden dat het busje CS-gas door een ander in zijn auto is achtergelaten. De raadsman wijst er daarbij op dat niet blijkt dat het busje zichtbaar was en dat forensisch bewijs dat [verdachte] ooit in contact is geweest met het busje ontbreekt, zodat niet kan worden bewezen dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het busje CS-gas.
4.5.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 5
In de nacht van 9 op 10 november 2015 heeft een poging tot inbraak plaatsgevonden op een stalen kast van de winkel [naam bedrijf] aan de [adres 6] te Spanbroek. Deze stalen kast hangt – boven een ING-kluis – aan een pilaar voor de winkel. Op 9 november 2015 omstreeks 18.15 uur heeft [naam eigenaresse] , de eigenaresse van de winkel, de winkel afgesloten en geen onregelmatigheden gezien. Op 10 november 2015 omstreeks 8.00 uur ontdekte zij dat de stalen kast was ontzet. Het staal rond het slot was flink verbogen en de kast was beschadigd.
Getuige [naam getuige 5] , die op [adres 6] boven [naam bedrijf] woont, heeft verklaard dat zij op 10 november 2015 omstreeks 2.45 uur wakker schrok van een klappend geluid, alsof er met een hamer ergens op geslagen werd. Zij herkende het geluid als klappen op de stalen kast die aan de paal voor [naam bedrijf] hangt. De rechtbank heeft anders dan de raadsman geen reden te twijfelen aan deze conclusie van de getuige, nu zij dit geluid blijkens haar verklaring dagelijks hoort.
Getuige [naam getuige 5] is uit bed gegaan om te kijken en zag dat er twee jongens in het begin van de doodlopende steeg stonden. Vervolgens ziet zij de jongens weglopen. Omstreeks 4.30 uur hoorde getuige [naam getuige 5] weer een harde klap, alsof ergens op geslagen werd. Zij ging wederom kijken en zag dat dezelfde twee jongens weer terug waren. Ze hoorde meerdere klappen en zag dat een van de jongens op de uitkijk stond ter hoogte van de Kruidvat. Zij zag vervolgens dat er een krantenbezorger aan kwam fietsen, waarop beide jongens weer in de steeg gingen staan. Nadat de krantenbezorger voorbij was gefietst, liepen de jongens weg. Omstreeks 5.20 uur zag getuige [naam getuige 5] dat dezelfde twee jongens weer terug waren gekomen en belde zij de politie. Zij zag dat de jongens om de beurt op de uitkijk stonden ter hoogte van de Kruidvat. Ook zag zij dat een van de jongens in de steeg stond en hoorde zij weer een hoop klappen. Na enige tijd zag zij dat er een politieauto de straat in kwam rijden. Zij zag dat de jongen die op dat moment op de uitkijk stond rustig weg liep langs de Kruidvat, linksaf de Herenweg te Spanbroek op. Zij zag dat de andere jongen nog in de steeg stond en door de politie werd aangesproken.
Getuige [naam getuige 5] omschrijft de jongen die weg liep toen de politie kwam als ongeveer 22 jaar oud, smal/mager gezicht, blanke huidskleur, kort haar en donker jack tot op de heupen. De jongen die door de politie wordt aangesproken omschrijft zij als ongeveer 22 jaar oud, breder postuur dan persoon 1, getinte huidskleur, donker haar en donkere kleding.
Omstreeks 5.25 uur kwamen verbalisanten ter plaatse bij [naam bedrijf] aan de [adres 6] te Spanbroek. Zij horen van het operationeel centrum – waarvan een medewerker de getuige [naam getuige 5] dan kennelijk nog aan de lijn heeft – dat zij volgens de melder de jongens net voorbij gaan. Hierop loopt verbalisant naar de steeg gelegen tussen [naam bedrijf] en de Hema en ziet verdachte [verdachte] staan. Verdachte [verdachte] draagt een zwarte jas en een blauwe broek en in zijn linkerjaszak worden werkhandschoentjes aangetroffen.
Andere ter plaatse gekomen verbalisanten gaan op zoek naar de persoon die volgens getuige [naam getuige 5] rustig weg liep langs de Kruitvat, linksaf de Herenweg op. Bij de eerste doodlopende steeg waar zij in keken, zagen zij verdachte [naam verdachte 1] staan, geheel in het zwart gekleed.
De rechtbank stelt vast dat verdachten [verdachte] en [naam verdachte 1] voldoen aan de door getuige [naam getuige 5] gegeven signalementen van de daders. Dat zij beiden donkere kleding droegen wordt ook nog bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek naar hun kleding.
In de doodlopende steeg waar verdachte [verdachte] werd aangehouden worden een breekijzer en een schroevendraaier aangetroffen. Hoewel niet door technisch bewijs is vastgesteld dat gebruik is gemaakt van deze werktuigen om de stalen kast te ontzetten, acht de rechtbank dat wel aannemelijk.
Op de Pastoor Meriusstraat te Spanbroek, niet ver van [naam bedrijf] , wordt de Renault Megane (kenteken [kenteken] ) van [verdachte] aangetroffen. In deze auto, die niet afgesloten blijkt te zijn, worden onder andere een breekijzer, bivakmutsen en gereedschappen aangetroffen.
Voornoemde omstandigheden wijzen zozeer op de betrokkenheid van verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] bij de poging tot inbraak op de stalen kast van [naam bedrijf] dat van hen een uitleg mocht worden verwacht over wat zij daar deden op dat moment.
Verdachte [naam verdachte 1] heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij bij zijn vriendin moest zijn. Blijkens het proces-verbaal zou hij tegen de verbalisanten hebben gezegd dat zij op nummer [huisnummer] woonde. Dit acht de rechtbank onaannemelijk aangezien dit het huisnummer is van de getuige. Daarbij komt dat in de gehele procedure door verdachte [verdachte] nimmer de naam van de betreffende vriendin is genoemd, laat staan dat het geplande bezoek op andere wijze aannemelijk is gemaakt.
Ter zitting heeft verdachte [verdachte] evenwel verklaard dat hij dat nummer nooit genoemd heeft en dat hij alleen heeft gezegd dat hij langs ging bij een vriendin die op de [adres 6] woonde. Ook die verklaring acht de rechtbank – gelet op het tijdstip, de aanwezigheid van [naam verdachte 1] en de waarnemingen van getuige [naam getuige 5] – ongeloofwaardig, te meer nu [verdachte] niet heeft willen uitleggen bij wie hij dan langs ging en waarom hij op dit tijdstip op bezoek wilde gaan. De verklaring van de verdachte [verdachte] is aldus niet verifieerbaar en wordt terzijde geschoven.
Op basis van genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot inbraak op de stalen kast van [naam bedrijf] te Spanbroek.
Ten aanzien van feit 6
Op 10 november 2015 is een spuitbusje met CS-gas aangetroffen in het vakje van de bestuurdersdeur van de Renault Megane (kenteken [kenteken] ) van verdachte [verdachte] . [verdachte] is op die dag in de nabijheid van zijn auto in Spanbroek aangehouden. De stelling dat het busje door een ander in zijn auto is achtergelaten, is niet onderbouwd. Het had op de weg van [verdachte] gelegen om te stellen wie daartoe in de gelegenheid is geweest, door minst genomen uit te leggen aan wie en wanneer hij zijn auto had uitgeleend. Nu hij dat heeft nagelaten, acht de rechtbank het onder 6 ten laste gelegde feit bewezen, met dien verstande dat van medeplegen niet is gebleken.
4.6
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 7 en 8 (zaakdossier 7)
4.6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – eventueel met behulp van
schakelbewijs – de ten laste gelegde feiten 7 en 8 kunnen worden bewezen, op basis van (onder meer) de aangiftes van aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , de verklaring van getuige [naam getuige 6] , de camerabeelden van Holland Casino van 12 november 2015, waarop verdachte [naam verdachte 1] door verbalisant [naam verbalisant 2] is herkend, de controle van verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] in de Renault Megane (kenteken [kenteken] ) van [verdachte] in de Vossiusstraat eerder die nacht, de Vialis en ARS-gegevens betreffende die Renault Megane en het tapgesprek met sessienummer 33.
4.6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte [verdachte] vrij te spreken ten aanzien van de feiten 7 en 8. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat de auto van verdachte [verdachte] de auto van aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is gevolgd naar Purmerend en dat er geen bewijs is dat verdachten [verdachte] en [naam verdachte 1] in die auto hebben gezeten. Ook het door de officier van justitie genoemde tapgesprek 33 kan volgens de raadsman niet bijdragen aan het bewijs, nu dit te onbepaald is en niet uit het gesprek blijkt dat verdachte [verdachte] aanwezig zou zijn geweest bij de beroving. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] een substantiële bijdrage heeft geleverd. Hij wijst daarbij op het ter terechtzitting overgelegde, uitgewerkte fragment uit het tapgesprek met sessienummer 307 betreffende het in de auto blijven zitten van verdachte [verdachte] . Volgens de raadsman is niet gebleken dat een eventuele rolverdeling nadien is veranderd. Indien alleen kan worden vastgesteld dat de auto van verdachte [verdachte] is gebruikt, wellicht met [verdachte] als bestuurder, is dat onvoldoende voor het bewijs van medeplegen. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte [verdachte] partieel vrijgesproken dient te worden van het gebruik van een pistool of op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ten aanzien van feit 7 resteert dan alleen het zeggen van “geld” en “money”, hetgeen onvoldoende is om het feit te kwalificeren als een diefstal met bedreiging met geweld. Voor het geval de rechtbank dat standpunt volgt verzoekt de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 7.
4.6.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 7 en 8
Op 12 november 2015 omstreeks 3.30 uur zijn aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] slachtoffer geworden van een beroving vlakbij hun woning op de [adres 7] te Purmerend. Aangevers waren net uit hun auto gestapt toen er twee jongens op hen af kwamen lopen. Volgens de verklaring van [slachtoffer 4] had één van deze jongens een vuurwapen in zijn hand. De jongen met het vuurwapen riep “geld, geld” en de andere jongen riep “money, money”. Hierop heeft aangever [slachtoffer 4] een briefje van € 50,- uit zijn achterzak gepakt en overhandigd aan de jongen met het vuurwapen. Vervolgens zag [slachtoffer 4] dat de twee jongens zijn vrouw op de grond duwden en haar tas probeerden af te pakken. Toen [slachtoffer 4] probeerde de jongen zonder pistool weg te trekken bij zijn vrouw werd hij met het vuurwapen op zijn achterhoofd geslagen, op de grond geduwd en geschopt.
Tijdens de overval heeft aangeefster [slachtoffer 5] , blijkens haar eigen verklaring en die van haar man, gegild en is zij blijven gillen, ook toen één van de daders zei dat ze niet moest gillen, omdat hij anders zou schieten. Volgens aangevers zijn de jongens er daarom – uiteindelijk zonder de tas van [slachtoffer 5] – vandoor gegaan.
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] blijkt dat zij het vuurwapen niet gezien heeft. Wel verklaart zij te hebben gezien dat de dader met zijn handen in de richting van haar man wees en dat haar man iets overhandigde aan een van de daders. Later hoorde zij van haar man dat de dader een vuurwapen in zijn handen hield. Dit hebben zij ook direct verteld aan getuige [naam getuige 6] .
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de beroving is gepleegd met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarmee een van de daders [slachtoffer 4] heeft bedreigd en geslagen.
Aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] waren die avond bij Holland Casino op het Max Euweplein in Amsterdam geweest. [slachtoffer 4] had zijn auto – een zilvergrijze BMW met kenteken [kenteken] – op straat geparkeerd in de buurt van het casino. Op de camerabeelden van Holland Casino van 12 november 2015 is te zien dat aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] om 3.03.50 uur het casino verlaten en om 3.05.36 uur de Vossiusstraat inlopen. De rechtbank stelt vast dat om 4.03.46 een jongen, kort vóór aangevers, de Vossiusstraat inloopt, nadat hij blijkens de beelden van Holland Casino langere tijd aan de overkant van het casino langs de doorgaande weg had gestaan. Op het moment dat hij de Vossiusstraat in loopt, kijkt hij nog even achter zich. Deze jongen is door verbalisant [naam verbalisant 2] herkend als verdachte [naam verdachte 1] .
Uit onderzoek blijkt dat verdachte [naam verdachte 1] gebruik maakte van een telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit analyse van de telecomgegevens volgt dat deze telefoon van 11 november 2015 om 23.50 uur tot 12 november 2015 om 2.18 uur gebruik maakte van de Cell ID op de [adres 5] te Amsterdam. Dit is vlakbij Holland Casino.
Die avond omstreeks 0.37 uur werd verdachte [verdachte] in de Vossiusstraat gecontroleerd in zijn Renault Megane met kenteken [kenteken] . Verbalisanten zagen dat [verdachte] heel zenuwachtig was. Omstreeks 1.08 uur vindt wederom een controle plaats en wordt verdachte [naam verdachte 1] , naast [verdachte] , aangetroffen op de bijrijdersstoel van de Renault Megane. Uit het voorgaande is af te leiden dat verdachten die nacht samen waren.
Om 3.06.36 uur komt een grijze BMW de Vossiusstraat uit gereden en slaat rechtsaf. [slachtoffer 4] heeft naar aanleiding van deze beelden verklaard dat deze auto veel op zijn auto lijkt, maar dat hij hem niet voor 100% herkent.
Op basis van de camerabeelden van Holland Casino kan worden vastgesteld dat een grijze Renault Megane twintig seconden na de grijze BMW de Vossiusstraat uitrijdt en eveneens rechtsaf slaat. Dit is minder dan twee minuten nadat verdachte [naam verdachte 1] de Vossiusstraat is ingelopen, daarbij achterom kijkend. Op de beelden is te zien dat de Renault schade heeft aan de linker voorkant en dat het voertuig een wieldop mist – naar de rechtbank begrijpt – linksachter. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 7 december 2015 komt dit overeen met de schade die eerder op 10 november 2015 (na inbeslagname) aan de Renault Megane van [verdachte] is geconstateerd. [verdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 15 december 2015 ook verklaard dat zijn Renault schade heeft aan de voorkant links en dat de wieldoppen er achter niet meer op zitten.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] in de Renault Megane van [verdachte] achter aangevers aan de Vossiusstraat uitrijden.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij naar huis is gereden via de route: Vossiusstraat, P.C. Hooftstraat, Overtoom, Surinameplein, afrit S106 naar de A10, Coentunnel, A8, A7, afslag Purmer-Zuid.
Uit de gegevens van Vialis blijkt dat de Renault Megane (kenteken [kenteken] ) van [verdachte] op 12 november 2015 om 3.11.01 uur is geregistreerd ter hoogte van afrit S106 in de richting van de A8 (Surinameplein, ri W 50 m na rotonde ri Cornelis Lelylaan) en om 03.11.46 uur op afrit Cornelis Lelylaan (ri W) naar Einsteinweg A10 (ri N). Dit komt overeen met de route van aangever [slachtoffer 4] . Dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] in Purmerend en in de directe nabijheid van de plaats delict zijn geweest, volgt uit het feit dat de Renault Megane van [verdachte] blijkens ARS-gegevens op 12 november 2015 om 3.34 uur geregistreerd is op provinciale weg N235, vanuit Purmerend richting Amsterdam. Het eerste registratiepunt bij Ilpendam ligt gelet op het kaartje op pagina 91 van zaakdossier 7 op geringe afstand van de [adres 7] .
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] niet alleen in de nabijheid van de plaats delict zijn geweest, maar ook bij de overval betrokken waren op basis van de inhoud van een afgeluisterd telefoongesprek op 12 november 2015 om 15.52 uur tussen verdachten [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] (sessienummer 33). In dit gesprek vraagt [naam verdachte 2] aan [naam verdachte 1] ‘hoeveel hadden jullie gepakt?’. [naam verdachte 1] antwoordt ‘we hebben niks gepakt’. [naam verdachte 2] zegt dat [naam verdachte 1] liegt, waarop [naam verdachte 1] zegt ‘ik zweer het, paar donnies dit dat, ging een beetje mis man.. schreeuwen dit dat’.
Een donnie is in straattaal 10 euro. Een ‘paar donnies’ past bij de € 50,- die buit is gemaakt bij [slachtoffer 4] . [naam verdachte 1] zegt dat het een beetje mis ging omdat – zo begrijpt de rechtbank – er werd geschreeuwd. Dit komt overeen met de aangiften van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , waaruit volgt dat de daders zijn gevlucht omdat [slachtoffer 5] bleef schreeuwen.
De rechtbank overweegt dat aangever [slachtoffer 4] verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] niet heeft herkend tijdens een foslo-confrontatie en hieraan zelfs heeft toegevoegd dat de personen die hem overvallen hadden jonger waren dan de personen op de getoonde foto’s. Dat is ontlastend voor verdachten, maar daar tegenover staat dat de beroving plaatsvond in de nachtelijke uren en dat de straatverlichting ter plaatse niet goed was. Daarbij werd een vuurwapen op [slachtoffer 4] gericht en is het een bekend gegeven dat personen die onder schot worden genomen hun aandacht richten op het wapen en niet op de persoon die dat wapen vasthoudt. In het licht van de eerdere vaststellingen doet het niet herkennen van verdachten door aangever [slachtoffer 4] dan ook geen afbreuk aan de overige bewijsmiddelen en voormelde conclusies van de rechtbank.
Hetzelfde heeft te gelden voor de opmerking van [slachtoffer 4] dat de daders jonger waren dan de personen op de getoonde foto’s en zijn op 23 december 2015 afgelegde verklaring dat beide daders krulletjes hadden. In zijn aangifte op 12 november 2015 heeft [slachtoffer 4] de daders omschreven als mannen tussen de 25 en 30 jaar met kort zwart haar, een signalement waar verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] wel aan voldoen.
Een en ander, in onderling verband en samenhang bezien, wijst zozeer op de betrokkenheid van verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] bij de beroving van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in Purmerend, dat van hen verwacht mag worden dat zij een verklaring afleggen waaruit aannemelijk lijkt dat genoemde feiten en omstandigheden anders moeten worden uitgelegd. Verdachte [naam verdachte 1] heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen.
Verdachte [verdachte] heeft op 15 december 2015 bij de politie verklaard dat hij op
12 november 2015, nadat zijn auto om 1.08 uur voor de tweede keer was gecontroleerd in de Vossiusstraat, omstreeks 1.15 uur, althans niet veel later, naar Amsterdam Noord is gereden om [naam verdachte 1] naar huis te brengen en dat hij die nacht niet meer terug geweest is in de Vossiusstraat. Hij kan zich niet herinneren dat hij zijn auto die dag nog heeft uitgeleend. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring in strijd is met hetgeen zij hiervoor heeft vastgesteld op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de omstandigheid dat de auto van [verdachte] rond 03.06 uur op beelden is te zien terwijl deze de Vossiusstraat uitrijdt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] degenen zijn die, tezamen, aangever [slachtoffer 4] € 50,- afhandig hebben gemaakt en hebben gepoogd de tas van aangeefster [slachtoffer 5] te stelen. De rechtbank acht daarom zowel feit 7 als feit 8 bewezen.
4.7
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 10 en 11 (zaakdossier 11)
4.7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde onder feit 10 kan worden bewezen, op basis van (onder meer) de verklaringen van aangever [naam aangever 1] , de getuigenverklaring van [naam getuige 7] , de waarnemingen van de ter plaatse gekomen verbalisant, de peilgegevens van de telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met imeinummer [nummer] , die (onder andere) ten tijde van de inbraak uitpeilde op de Ceintuurbaan in Bussum, de peilgegevens van de telefoon van verdachte [verdachte] met imeinummer [nummer] , die later die dag ook uitpeilde in Bussum en in de nabijheid van de pinautomaten waar geld is opgenomen, althans gepoogd is op te nemen, met de gestolen pinpas van aangever, de herkenning van de jas en de pet van [verdachte] op de camerabeelden van de pinautomaten en de omstandigheid dat verdachte [verdachte] de telefoon van aangever in gebruik heeft genomen.
Op basis van voormelde bewijsmiddelen acht de officier van justitie feit 11 eveneens bewezen.
4.7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] integraal vrij te spreken van het onder 10 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte [verdachte] ten tijde van de woninginbraak in Bussum is geweest. Dat een aan [verdachte] toegeschreven telefoonnummer 17 uur later uitpeilt in Bussum en dat [verdachte] 36 uur na de inbraak een aan aangever toebehorende telefoon in gebruik neemt, bewijst niet dat hij betrokken was bij de inbraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte [verdachte] te zien is op de camerabeelden van de pinautomaten. De herkenning wordt gebaseerd op de jas en de pet. Echter, niet vastgesteld kan worden dat het hetzelfde model jas betreft als de jas die [verdachte] bezit. Verder wijst de raadsman erop dat de pet is aangetroffen in de auto van een medeverdachte, zodat op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat die pet van [verdachte] is. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] op enig moment de gebruikte pinpas in zijn bezit heeft gehad, aldus de raadsman.
Gelet op het voorgaande dient verdachte [verdachte] volgens de raadsman tevens vrijgesproken te worden van feit 11.
4.7.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 10, primair
Op 21 oktober 2015 heeft een inbraak plaatsgevonden in de woning van aangever [naam aangever 1] aan de [adres 2] te Bussum, waarbij een grote hoeveelheid goederen is weggenomen, waaronder een telefoon van het merk Samsung, een bankpas van de Rabobank, een jas van het merk America Today en een sigarendoos (humidor). [naam aangever 1] was op dat moment op vakantie. Gelet op de verklaring van zijn buurvrouw, getuige [naam getuige 7] , gaat de rechtbank er vanuit dat de inbraak op voormelde datum heeft plaatsgevonden tussen 5.00 en 5.15 uur nu zij op dat moment wakker is geworden van geluid in de woning van haar (afwezige) buurman. Voor de stelling van de officier van justitie dat de inbrekers ook nog op andere tijdstippen en data zijn teruggekeerd, ontbreekt bewijs.
De ter plaatse gekomen verbalisant heeft onder andere geconstateerd dat het rechter raam aan de voorzijde van de woning opengebroken was en dat de kluis, die verankerd zat in de muur en waarin aangever een Rabobank pas met bijbehorende pincode bewaarde, was verdwenen.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met imeinummer [nummer] op 21 oktober 2015 van 2.45 uur tot en met 8.11 uur, rondom het tijdstip van de inbraak dus, gebruik maakte van een Cell ID op de locaties [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] 3 te Bussum. Dit is in de omgeving van de woning van aangever.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] is uit onderzoek gebleken dat zijn telefoon met imeinummer [nummer] op 21 oktober 2015 om 22:49 uur, te weten ruim 17 uur na de inbraak, gebruik maakte van een Cell ID op de [adres 9] te Bussum. Gegevens op basis waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] ten tijde van de inbraak in Bussum was, ontbreken.
Wel blijkt uit het dossier dat in de gestolen Samsung van aangever vanaf 22 oktober 2015 17.47 uur een sim-kaart met telefoonnummer [telefoonnummer] heeft gezeten, welk nummer in gebruik was bij verdachte [verdachte] en dat deze Samsung op 10 november 2015 in de Renault Megane met kenteken [kenteken] van [verdachte] werd aangetroffen.
Hoewel kan worden bewezen, zoals uit het navolgende blijkt, dat [verdachte] later heeft gepind met de gestolen Rabobank pas, en hij de telefoon van aangever op enig moment in zijn bezit heeft gehad, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs dat de verdachte [verdachte] betrokken is geweest bij de inbraak zelf. Het enkele uitpeilen in de omgeving van de woning, ruim na het tijdstip van de inbraak, is ook in combinatie met het aanwezig hebben van goederen die afkomstig zijn van die inbraak, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 10, subsidiair
Op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Op 22 oktober 2015 is tussen 5.50 uur en 6.09 uur een aantal maal gepoogd te pinnen en tweemaal met succes gepind met de gestolen Rabobank pas van aangever [naam aangever 1] bij diverse pinautomaten op de Johan Huizingalaan, het Osdorpplein en de Slotermeerlaan te Amsterdam. Hierbij is in totaal een bedrag van € 360,- opgenomen. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte [verdachte] met imeinummer [nummer] ten tijde van deze pintransacties steeds uitpeilde in de nabijheid van de betreffende pinautomaten.
Op de camerabeelden van de pinautomaten is de persoon die pint niet herkenbaar in beeld. De jas die deze persoon draagt komt evenwel, ook blijkens de eigen verklaring van [verdachte] , overeen met de jas van [verdachte] die in beslag werd genomen toen hij in Spanbroek werd aangehouden. De rechtbank overweegt dat het een zwarte jas betreft die – niet alleen blijkens het vignet op de linker mouw, maar ook blijkens de hanger aan de rits die zichtbaar is op de still op pagina 37 van zaakdossier 11 – van het merk EA7 (Armani) is, net als de jas van verdachte [verdachte] .
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte [verdachte] degene is die op 22 oktober 2015 heeft gepind met de gestolen Rabobank pas van aangever [naam aangever 1] . [verdachte] heeft ontkend degene te zijn geweest die heeft gepind en heeft zodoende niet verklaard hoe hij aan de pas was gekomen. De onder feit 10, subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de Rabobank pas acht de rechtbank onder deze omstandigheden bewezen, met dien verstande dat onvoldoende is gebleken dat hierbij sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 11
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte [verdachte] geld heeft gepind met de gestolen Rabobank pas van aangever [naam aangever 1] . Feit 11 kan daarom eveneens bewezen worden verklaard.
4.8
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 12 (zaakdossier 13)
4.8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – eventueel met behulp van
schakelbewijs – het ten laste gelegde kan worden bewezen, op basis van (onder meer) de verklaringen van aangever [slachtoffer 6] , de peilgegevens van de telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] , van de telefoon van verdachte [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] en van de telefoon van verdachte [naam verdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer] en de tapgesprekken met sessienummers 233, 234, 235 en 236.
4.8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] vrij te spreken van dit feit. Daartoe heeft hij allereerst betwist dat [verdachte] deelneemt aan de door de officier van justitie genoemde tapgesprekken. Voorts kan volgens hem niet worden vastgesteld dat [verdachte] één van de twee personen is geweest die de daadwerkelijke beroving heeft uitgevoerd. Er is onvoldoende bewijs van een concreet, substantieel aandeel van [verdachte] bij dit feit, zodat medeplegen niet bewezen kan worden, aldus de raadsman.
4.8.3
Oordeel van de rechtbank
Op 2 november 2015 omstreeks 1.14 uur is aangever [slachtoffer 6] , 82 jaar oud, nabij zijn woning aan de [adres 11] te Amsterdam door twee daders, met geweld, beroofd van zijn portemonnee en sleutelbos. Getuige [naam getuige 8] heeft omstreeks 1.15 uur gezien dat twee voor haar onbekende personen over haar buurman heen stonden en dat één van hen hardhandig aan zijn kleding zat, kennelijk op zoek naar iets. [slachtoffer 6] had blijkens zijn verklaring kort daarvoor Holland Casino aan het Max Euweplein te Amsterdam bezocht. Hij beschrijft de daders als van Noord-Afrikaanse afkomst, vermoedelijk Marokkaans, lichte huidskleur, donker haar. Een van de daders is ongeveer 1.80-1.85 meter met een mager postuur. De ander is ongeveer 1.70-1.75 meter met een normaal postuur.
De rechtbank stelt vast dat deze signalementen niet bijzonder specifiek zijn, maar zij sluiten verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] als daders niet uit. Verdachte [naam verdachte 2] past niet in dit signalement.
De verdachten komen in beeld door afgeluisterde telefoongesprekken op 2 november 2015 om 0.42 uur, 0.56 uur, 0.57 uur en 0.59 uur (met sessienummers 233, 234, 235 en 236) tussen de gebruiker van de telefoon met imeinummer [nummer] en daarin het telefoonnummer [telefoonnummer] , te weten verdachte [verdachte] en de gebruikers van de telefoonnummers 06 [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , te weten respectievelijk verdachten [naam verdachte 2] en [naam verdachte 1] .
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen gespreksdeelnemer is. De rechtbank heeft evenwel hierboven vastgesteld dat het hier het telefoonnummer van [verdachte] betreft. Zijn standpunt heeft hij niet onderbouwd door bijvoorbeeld gemotiveerd aan te geven wie dan op dat moment wel over zijn telefoon beschikte. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen dat het dat verdachte [verdachte] zelf is die te horen is op de taplijn.
In tapgesprek 233 tussen verdachten [naam verdachte 2] en [verdachte] is op de achtergrond [naam verdachte 1] te horen. Dat blijkt onder andere uit het feit dat [verdachte] hem [bijnaam] noemt. Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat dit zijn bijnaam is.
Uit genoemd tapgesprek leidt de rechtbank af dat verdachte [naam verdachte 2] met de auto nabij Holland Casino (“garage Holland”) is. [verdachte] en [naam verdachte 1] spreken over een slachtoffer dat ze willen “pakken” en [naam verdachte 2] wordt gezegd hun kant op te komen.
Uit de verdere inhoud van het tapgesprek in combinatie met de verklaring van aangever, de door hem afgelegde route naar huis en de peillocaties van de telefoon(nummer)s van de verdachten, leidt de rechtbank af dat zij betrokken zijn bij de straatroof op aangever [slachtoffer 6] . Het gaat daarbij, kort gezegd, om het volgende.
In tapgesprek 233 is te horen dat verdachte [naam verdachte 1] op de vraag van [verdachte] “wil je hem pakken [bijnaam] ” antwoordt “is een opaatje man. Ah is zielig. Ik zie wel wat in zijn zak, zie je zijn volle linkerzak”. Even later is te horen dat [verdachte] tegen [naam verdachte 1] zegt “hij is op de fiets [bijnaam] ”.
Uit de verklaring van de 82-jarige aangever [slachtoffer 6] blijkt dat hij die avond bij Holland Casino is geweest en dat hij op zijn fiets naar huis is gegaan. Verder heeft hij verklaard dat hij zijn portemonnee altijd in zijn linker broekzak heeft zitten.
Tijdens tapgesprek 233, om 0.42 uur, maakte de telefoon van verdachte [naam verdachte 2] gebruik van de Cell ID op de [adres 5] in Amsterdam en de telefoon van verdachte [verdachte] van de Cell ID op het Max Euweplein 62 in Amsterdam. Verdachte [naam verdachte 1] was tijdens dit gesprek te horen op de achtergrond en zijn telefoon maakte kort hiervoor, om 0.40 uur, ook gebruik van de Cell ID op het Max Euweplein. Even later, tijdens tapgesprek 234 om 0.56 uur, maakte de telefoon van verdachte [verdachte] gebruik van een Cell ID op de [adres 14] in Amsterdam. De telefoon van verdachte [naam verdachte 2] maakte op dat moment gebruik van een Cell ID op de [adres 12] in Amsterdam. Verdachte [verdachte] zegt in dit gesprek tegen [naam verdachte 2] ‘ik pak hem nu, hee later’. Uit tapgesprek 235, om 0.57 uur, volgt dat verdachte [naam verdachte 2] op dat moment op de Wibautstraat is, ter hoogte van de reclassering, en dat [verdachte] hem ziet komen aanrijden. De telefoon van [naam verdachte 2] maakte op dat moment gebruik van een Cell ID op de [adres 12] in Amsterdam en de telefoon van [verdachte] van een Cell ID op de Wibautstraat. Uit tapgesprek 236, om 0.59 uur, blijkt dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] op dat moment bij elkaar in de buurt waren. [naam verdachte 1] maakte tijdens dit gesprek gebruik van een Cell ID op de [adres 13] in Amsterdam. De telefoon van [verdachte] maakte bij aanvang van het gesprek gebruik van een Cell ID op de [adres 14] en aan het einde van het gesprek van een Cell ID op de [adres 13] in Amsterdam.
Verder is uit onderzoek gebleken dat de telefoons van verdachten [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] om 1.14 uur gebruik maakten van een Cell ID op de [adres 15] in Amsterdam.
Aangever heeft verklaard dat hij over de Stadhouderskade, Wibautstraat, Eerste Oosterparkstraat, langs het Oosterpark, Linnaeusstraat, Middenweg, Zacharias Jansenstraat, via de Kamerlingh Onneslaan naar de [adres 11] is gefietst, waar hij omstreeks 1.14 uur is beroofd. Aangever heeft verder verklaard dat hij hier ongeveer 30 minuten over gedaan heeft.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] op het moment dat aangever vertrok bij Holland Casino, omstreeks 0.45 uur, op het startpunt van de fietsroute van aangever waren en dat ook verdachte [naam verdachte 2] op dat moment in de buurt van Holland Casino was. Zij spreken over het pakken van een opaatje die een gevulde linker zak heeft. Vervolgens peilen [naam verdachte 1] , [verdachte] en [naam verdachte 2] korte tijd later allemaal uit op en nabij de Wibautstraat, op de fietsroute van aangever en rond het tijdstip waarop aangever daar moet hebben gefietst. Verdachten [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] peilen omstreeks het tijdstip dat de beroving heeft plaatsgevonden uit op de Kamerlingh Onneslaan, op de fietsroute van aangever en ongeveer 250 meter verwijderd de woning van aangever op de [adres 11] . Aangever is beroofd door twee personen en de verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] passen in het signalement dat hij geeft van de daders.
Deze feiten wijzen zozeer in de richting van de verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] dat bij gebreke van een redelijke verklaring die een andere uitleg van genoemde peilgegevens en inhoud van de telefoongesprekken aannemelijk maakt, het ervoor moet worden gehouden dat deze twee verdachten als feitelijke overvallers betrokken zijn bij de straatroof op aangever [slachtoffer 6] . Deze verdachten passen in het door aangever gegeven signalement en blijkens zijn verklaring en die van de getuige, zijn de overvallers gezamenlijk te werk gegaan waarbij zij beiden over hem heen gebogen stonden en daardoor hebben bijgedragen aan de diefstal met geweld. Er is dan ook sprake van medeplegen en het ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden verklaard.
4.9
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (zaakdossier 3)
4.9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – eventueel met behulp van
schakelbewijs – het ten laste gelegde (medeplegen) kan worden bewezen, op basis van (onder meer) de aangifte van [slachtoffer 1] , de camerabeelden van (de overzijde van) Holland Casino van 28 september 2015, waarop verdachte [naam verdachte 1] door verbalisant [naam verbalisant 3] is herkend, de peilgegevens van de telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met imeinummer [nummer] en van de telefoon van verdachte [verdachte] met imeinummer [nummer] , de gegevens van Connection Systems en ARS betreffende de auto van [slachtoffer 1] en de Ford Focus met kenteken [kenteken] van verdachte [verdachte] en de foslo-confrontatie.
4.9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het feit dat de auto van verdachte [verdachte] op de Haarlemmerweg in Amsterdam achter de auto van [slachtoffer 1] rijdt niet geconcludeerd kan worden dat de auto van verdachte [verdachte] de auto van [slachtoffer 1] heeft achtervolgd tot in Overveen. De door [slachtoffer 1] gegeven signalementen van de daders wijzen volgens de raadsman niet op betrokkenheid van verdachte [verdachte] en zijn beschrijving van de betrokken auto sluit de auto van verdachte [verdachte] zelfs uit, nu die niet zwart is maar blauw. Bovendien is er geen bewijs dat verdachten [verdachte] en [naam verdachte 1] ten tijde van het delict bij elkaar waren.
Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat, indien het vermoeden van de aangever dat drie personen betrokken waren bij de straatroof juist is, het voor de hand ligt dat verdachte [verdachte] de bestuurder van de auto is geweest, welke gedraging volgens vaste rechtspraak onvoldoende is om tot het bewijs van medeplegen te kunnen komen. De raadsman wijst daarbij op de ter terechtzitting overgelegde uitwerking van het tapgesprek met sessienummer 307 van 4 november 2015 om 01.36 uur waaruit blijkt dat verdachte [verdachte] tegen verdachte [naam verdachte 2] zegt dat hij ( [verdachte] ) niet mee hoeft omdat hij niet als de vorige keer in de auto wil blijven zitten.
4.9.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank als volgt.
Op 28 september 2015 is aangever [slachtoffer 1] op de Ernst Casimirlaan te Overveen, in de nabijheid van zijn woning, met geweld beroofd van zijn portemonnee met inhoud, die hij onder bedreiging van een vuurwapen heeft afgegeven aan een van de daders. Daarnaast is de sleutelbos van [slachtoffer 1] uit zijn handen getrokken. Volgens [slachtoffer 1] waren hierbij twee daders betrokken. [slachtoffer 1] omschrijft de man met het vuurwapen als: Turks, niet Marokkaans, eerder Syrisch, tussen de 172 en 178 centimeter, tussen de 20 en 30 jaar, stevig postuur/niet dik, kort zwart haar, groot voorhoofd, geen baardgroei, misschien een dagbaardje, zwarte kleren mogelijk een trui aan, geen jas. [slachtoffer 1] omschrijft de tweede man als: slank postuur, zwart haar, kleiner dan de eerste man en donkere kleding.
De beroving vond omstreeks 2.00 uur plaats. Aangever [slachtoffer 1] was die avond in Holland Casino aan het Max Euweplein te Amsterdam geweest, dat hij omstreeks 01.30 uur heeft verlaten. Volgens zijn eigen verklaring is hij vervolgens via Sloterdijk, Halfweg en Haarlem station naar zijn woning in Overveen gereden.
Uit onderzoek blijkt dat de auto van [slachtoffer 1] (met kenteken [kenteken] ) op 28 september 2015 om 01.49.24 is geregistreerd op de Haarlemmerweg-West Ring te Amsterdam. Verder blijkt dat de auto van verdachte [verdachte] – de in de inleiding genoemde Ford Focus met kenteken [kenteken] – veertien seconden later op diezelfde locatie wordt geregistreerd. Blijkens ARS gegevens wordt de auto van [verdachte] vervolgens om 01:57:31 en 01:58:14 op de N200 in Halfweg in westelijke richting geregistreerd.
Uit camerabeelden van Holland Casino blijkt dat op 28 september 2015 rond 1.00 uur ’s nachts twee mannen aan de overzijde van het casino bij het hek van het Vondelpark staan, ter hoogte van de Vossiusstraat. Vanuit deze plek hebben zij vrij zicht op de ingang van het casino. Eén van deze mannen wordt door verbalisant [naam verbalisant 3] herkend als verdachte [naam verdachte 1] . De andere man vertoont sterke gelijkenis met medeverdachte [naam medeverdachte] .
De telefoon van verdachte [naam verdachte 1] met imeinummer [nummer] peilt op 28 september 2015 van 00.40 uur tot en met 01.13 uur uit op de [adres 5] te Amsterdam, nabij Holland Casino. Om 01.51 uur peilt de telefoon van [naam verdachte 1] uit op de Haarlemmerweg 315. Dat is ongeveer het tijdstip dat voormelde auto van [verdachte] is geregistreerd op de Haarlemmerweg. Vervolgens peilt de telefoon van [naam verdachte 1] om 02.05 uur, 02.10 uur en 2.38 uur uit op de respectievelijke locaties [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] te Haarlem. De locatie in Overveen waar [slachtoffer 1] is beroofd ligt hemelsbreed ongeveer 2,5 kilometer van de [locatie 1] .
De telefoon van verdachte [verdachte] met imeinummer [nummer] peilt op
28 september 2015 ook tot 01.13 uur uit op de [adres 5] te Amsterdam en om 02.46 uur maakt deze telefoon gebruik van de zendmast op de [locatie 3] in Haarlem.
Gelet op het voorgaande is de conclusie gerechtvaardigd dat verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] op 28 september 2015 gezamenlijk vanaf Holland Casino naar Haarlem zijn gereden, naar een locatie vlakbij de plaats van de overval.
Uit ARS gegevens blijkt dat de auto van verdachte [verdachte] om 03:08:43, dus kort na de beroving, is geregistreerd op de provinciale weg N205 in oostelijke richting, dus richting Amsterdam.
Tenslotte heeft aangever [slachtoffer 1] bij een foslo-confrontatie gezegd dat hij de personen op de foto’s met nummers 2 en 3 voor 60 tot 80 procent herkent als één van de daders. Op foto nummer 3 stond verdachte [naam verdachte 1] .
Uit het voorgaande volgen zeer belastende omstandigheden voor verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] , die om een uitleg vragen. Verdachte [naam verdachte 1] heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen en verdachte [verdachte] heeft tijdens zijn verhoor door de politie op 15 december 2015 – in strijd met voormelde bevindingen – verklaard dat hij niet in Haarlem is geweest. Die verklaring is in het licht van voornoemde bewijsmiddelen niet geloofwaardig en wordt daarom terzijde geschoven.
Het signalement dat aangever [slachtoffer 1] van de daders heeft gegeven sluit verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank niet uit en dat de blauwe auto van verdachte [verdachte] zwart leek, is gelet op het nachtelijke tijdstip goed mogelijk.
Voor de stelling van de raadsman dat verdachte [verdachte] wellicht de bestuurder van de auto is geweest, zodat hij misschien wel in de buurt was maar niet betrokken was bij de overval, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten, temeer nu deze suggestie helemaal niet strookt met de verklaring van [verdachte] dat hij niet in Haarlem is geweest. Dat een derde dader betrokken zou zijn als bestuurder van de auto is slechts een vermoeden van aangever dat verder niet door het dossier wordt ondersteund.
Aangever [slachtoffer 1] is vanaf het Holland Casino gevolgd naar zijn woning en is daar met geweld beroofd. Dat is een werkwijze die op essentiële punten sterk overeen komt met de werkwijze ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 2 (ZD4), 7 en 8 (ZD7) en 12 (ZD13). Deze werkwijze komt er kort gezegd op neer dat verdachten – in wisselende samenstellingen – in de nachtelijke uren posten bij Holland Casino aan het Max Euweplein in Amsterdam en hun (potentiële) slachtoffers, veelal personen van Chinese afkomst en in één geval een oudere man, vanuit daar volgen naar huis om hen vervolgens met (bedreiging met) geweld te beroven van hun tas of portemonnee.
Dat tezamen leidt tot de conclusie dat ook in dit geval verdachten [naam verdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan een soortgelijk feit, te weten het medeplegen van de afpersing en straatroof op [slachtoffer 1] op 28 september 2015 te Overveen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de in rubriek 4 vervatte bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 28 september 2015 te Overveen, op de openbare weg, de Ernst Casimirlaan, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, inhoudende een geldbedrag van ongeveer 800,- euro en twee bankpassen en een rijbewijs en verzekeringspassen en een Oostenrijkse identiteitskaart, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 1] hebben gezegd: "Money, money, money"
en
op 28 september 2015 te Overveen, op de openbare weg, de Ernst Casimirlaan, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] en voornoemde sleutels uit de handen van [slachtoffer 1] hebben getrokken;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 4 november 2015 te Weesp, op de openbare weg, de Diemerdijkstraat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- meermalen met kracht hebben geslagen op het (achter)hoofd van [slachtoffer 2] en
- met een busje pepperspray hebben gespoten in de ogen van [slachtoffer 2] en
- met kracht voornoemde tas van de schouder van [slachtoffer 2] hebben getrokken;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 26 september 2015 in de gemeente Almere, door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van één of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het brengen en bewegen van zijn stijve penis in de vagina van [slachtoffer 3] en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte, voorafgaand en tijdens bovengenoemde handelingen
- [slachtoffer 3] in de auto heeft meegenomen naar een voor haar onbekende locatie en
- [slachtoffer 3] meermalen heeft gezoend of gekust op/in haar hals en borsten en mond/lippen en
- vervolgens op [slachtoffer 3] is gaan liggen en de autostoel waarop [slachtoffer 3] zat naar de ligstand heeft gebracht en de handen en/of armen van [slachtoffer 3] naast/boven haar hoofd heeft vastgehouden en
- vervolgens toen [slachtoffer 3] het portier van de auto opende en om hulp riep, met kracht aan haar arm heeft getrokken waardoor het portier weer dicht ging en
- vervolgens de tas van [slachtoffer 3] met daarin haar telefoon van haar schouder heeft getrokken en
- vervolgens de kleding van [slachtoffer 3] uit heeft getrokken en
- met kracht en met geweld de benen van [slachtoffer 3] uit elkaar heeft gedaan/getrokken en
- [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: "Kleed je uit, kleed je uit" en "Lik mij" en "Als je mij likt dan laat ik je los" en "Doe je benen wijd open, je moet het zelf erin stoppen" en "Je doet net alsof je een meisje bent alsof je nooit seks hebt gehad" en "Ik heb geen condoom maar wees niet bang je raakt niet zwanger" en "Blijf kalm, rustig",

terwijl verdachte een fysiek overwicht op [slachtoffer 3] had op grond van het verschil in lichaamspostuur en zodoende een voor [slachtoffer 3] bedreigende situatie, waarin [slachtoffer 3] zich niet aan de hiervoor genoemde handelingen kon onttrekken, heeft doen ontstaan;

ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
op 26 september 2015 in de gemeente Almere, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin onder andere een geldbedrag van 63 euro en een ov-jaarkaart op naam van [slachtoffer 3] en een Iphone (kleur wit, serienummer [nummer] ) toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
op 10 november 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluis of stalen kast weg te nemen enig goed toebehorend aan [naam bedrijf] en/of aan [naam eigenaresse] , en zich daarbij de toegang tot die kluis of stalen kast te verschaffen door middel van braak en verbreking van (een slot van) voornoemde kluis of stalen kast, opzettelijk met zijn mededader, naar die kluis of stalen kast is toegegaan, waarna verdachte en zijn mededader, met een breekijzer, althans een scherp, puntig voorwerp, (het slot van) die kluis of stalen kast hebben geforceerd;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
op of omstreeks 10 november 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, voorhanden heeft gehad in een auto, merk Renault, een spuitbusje cs-gas met de tekst; "American style NATO super-paralisant cs-gas", zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof;
ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
op 12 november 2015 te Purmerend, op de openbare weg, de Steve Bikostraat , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 50,- toebehorende aan [slachtoffer 4] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer 4] hebben getoond en tegen [slachtoffer 4] hebben gezegd: "Geld, geld, Money, Money";
ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde
op 12 november 2015 te Purmerend, op de openbare weg, de Steve Bikostraat , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 5] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, vergezellen en volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of diens echtgenoot [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [slachtoffer 4] heeft getoond en tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] heeft gezegd: "Geld, geld, money, money" en "Niet gillen, anders ga ik schieten", en [slachtoffer 5] op de grond hebben geduwd en voornoemde tas, welke [slachtoffer 5] droeg, heeft vastgepakt en [slachtoffer 5] heeft geschopt en, toen [slachtoffer 4] zijn vrouw wilde helpen en/of beschermen, [slachtoffer 4] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn achterhoofd heeft geslagen en [slachtoffer 4] op de grond heeft geduwd en [slachtoffer 4] heeft geschopt tegen diens lichaam;
ten aanzien van het onder 10 subsidiair ten laste gelegde
op 22 oktober 2015 te Amsterdam, een bankpas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde
op 22 oktober 2015 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen van 250,- euro en 110,- euro toebehorende aan [naam aangever 1] en [aangever 4] , waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en een pincode welke niet aan hem toebehoorden;
ten aanzien van het onder 12 ten laste gelegde
op 2 november 2015 te Amsterdam, op de openbare weg, de Willem Beukelsstraat , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) en een sleutelbos, toebehorende aan [slachtoffer 6] (geboren in 1933), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader opzettelijk gewelddadig [slachtoffer 6] van achteren en bij diens mond en/of gezicht hebben vastgepakt en vastgehouden en [slachtoffer 6] naar achteren hebben getrokken en de broekzak van [slachtoffer 6] hebben doorzocht en voornoemde portemonnee, die aan een ketting bevestigd zat aan de kleding en een sleutelbos uit de broekzak van [slachtoffer 6] hebben (los)getrokken en weggenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze goed onderbouwd en redelijk zijn en dus – indien van toepassing hoofdelijk – kunnen worden toegewezen, vermeerderd met, voor zover gevorderd, de wettelijke rente. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] kan volgens de officier van justitie eveneens – hoofdelijk – worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, zij het dat in dit geval aanleiding bestaat de vordering iets te matigen.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijke deel van de bij vonnis van
1 december 2014 door de politierechter te ‘s-Gravenhage aan verdachte [verdachte] opgelegde straf ten uitvoer te leggen.
De officier van justitie heeft verder gevorderd de in beslag genomen Renault Megane met de bijbehorende sleutel verbeurd te verklaren, nu deze is gebruikt bij diverse bewezenverklaarde feiten. Het inbeslaggenomen buitenlandse geld dient volgens de officier van justitie te worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd de gevangenneming van verdachte [verdachte] te bevelen met ingang van de datum van de einduitspraak voor de feiten waarvoor hij thans nog niet in voorlopige hechtenis zit.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht ten aanzien van de strafmaat aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in plaats van bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie waar de officier van justitie naar verwijst. Deze oriëntatiepunten hanteren als uitgangspunt voor een verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden. De stelling van de officier van justitie dat blijkens vaste rechtspraak doorgaans hogere straffen worden opgelegd in geval van een verkrachting is onjuist. De op te leggen straf is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren indien de rechtbank tot vrijspraak komt. Subsidiair heeft hij het navolgende aangevoerd.
De raadsman merkt in zijn algemeenheid op dat voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In de regel zal dit volgens de raadsman betekenen dat een rapportage door een deskundige onontbeerlijk is.
Op basis hiervan verzoekt de raadsman de immateriële schadevorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] af te wijzen, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Ook de materiële schadevordering van [slachtoffer 5] dient volgens de raadsman afgewezen te worden, nu niet blijkt dat de tas is weggenomen dan wel zodanig beschadigd is dat deze niet meer kon worden hersteld. Bovendien is het gevorderde bedrag van € 150,- niet onderbouwd.
Ten aanzien van de materiële schadevordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] merkt de raadsman op dat deze kennelijk gebaseerd is op nieuwwaarde terwijl het behoort te gaan over de dagwaarde van de goederen. De raadsman verzoekt de vordering dan ook af te wijzen dan wel op grond van redelijkheid te schatten.
De immateriële schadevordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] is volgens de raadsman
– nu de advocaat van [slachtoffer 3] heeft nagelaten deze vordering van bewijsstukken te voorzien – te complex om zonder nader onderzoek te beoordelen. De raadsman verzoekt benadeelde partij [slachtoffer 3] daarom ten aanzien van haar immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] verzoekt de raadsman het immateriële deel enigszins te matigen.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman primair verzocht deze af te wijzen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de stukken die de verdediging heeft niet kan worden vastgesteld dat de kennisgeving ex artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan verdachte [verdachte] is toegezonden. Uit de enkele omstandigheid dat ter zitting een gemachtigde raadsvrouw is verschenen, kan niet worden afgeleid dat [verdachte] dus op de hoogte is van de veroordeling en van de lopende proeftijd. Indien dat niet kan worden vastgesteld, kan hem ook niet worden verweten de algemene voorwaarde van het niet plegen van nieuwe delicten te hebben overtreden, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht bij toewijzing de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
De raadsman heeft verzocht de gevorderde gevangenneming af te wijzen, nu verdachte [verdachte] zich reeds in (geschorste) voorlopige hechtenis bevindt. Gevangenneming kan
volgens hem ingevolge artikel 65 Sv niet worden aangewend om de grondslag van de voorlopige hechtenis uit te breiden ten aanzien van een verdachte die zich bevindt in voorlopige hechtenis of in de schorsing daarvan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
8.3.1
Ten aanzien van de strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte [verdachte] heeft zich – telkens in samenwerking met een (niet steeds dezelfde) mededader – schuldig gemaakt aan vier gewelddadige straatroven en één poging daartoe. De betrokken slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , en [slachtoffer 6] werden van hun geld en goederen beroofd. Slachtoffer [slachtoffer 5] is slachtoffer geworden van een gewelddadige poging haar te beroven. Slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] zijn door verdachte [verdachte] en zijn mededader met in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd om hen te bewegen tot afgifte van hun eigendommen en slachtoffer [slachtoffer 2] is met pepperspray bespoten.
Verdachte en zijn mededader(s) hebben hun slachtoffers opgewacht bij het Holland Casino. Toen de slachtoffers naar buiten kwamen, in de nachtelijke uren, zijn zij hen gevolgd en hebben zij hen in de nabijheid van hun woningen beroofd of afgeperst. Verdachte en zijn mededaders hebben zodoende telkens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers, die zich immers in de nachtelijke uren alleen voor hun woning bevonden. Eén van de slachtoffers was bovendien 82 jaar oud ten tijde van de beroving.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich geen enkele rekenschap gegeven van de angstige situatie waarin zij de slachtoffers hebben gebracht. Dat zij enkel hebben gedacht aan hun eigen geldelijk gewin blijkt ondubbelzinnig uit de ontluisterende telefoongesprekken die zij kort voor de beroving van het 82 jarige slachtoffer hebben gevoerd: weliswaar realiseerden zij zich dat het hier een oudere man betrof (“een opaatje”), maar nu hij zo te zien een gevulde portemonnee bij zich droeg, was het geoorloofd hem “te pakken”.
Door hun handelwijze hebben verdachte [verdachte] en zijn mededader(s) niet alleen materiële schade veroorzaakt bij de slachtoffers. Straatroven hebben veelal ingrijpende emotionele gevolgen voor de slachtoffers. Dit was ook het geval voor de slachtoffers in de onderhavige zaak, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen en de vorderingen ter vergoeding van immateriële schade.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de verkrachting van slachtoffer [slachtoffer 3] en de diefstal van haar tas.
Verdachte heeft in zijn positie als snorder misbruik gemaakt van het door [slachtoffer 3] in hem gestelde vertrouwen dat hij haar met zijn auto naar huis zou brengen. Verdachte is met zijn auto naar een afgelegen plek gereden en heeft haar daar vervolgens verkracht. Het slachtoffer heeft zeer angstige momenten moeten doorstaan in de auto van verdachte, terwijl hij haar verkrachtte. Hij heeft haar vervolgens in de vroege ochtend aan haar lot overgelaten door haar op een afgelegen plek, met medeneming van haar tas en telefoon, uit de auto te laten en vervolgens weg te rijden zodat zij om hulp moest vragen bij langskomende automobilisten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij slechts ter bevrediging van zijn eigen (seksuele) behoefte, een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Met deze walgelijke, machtswellustige daad heeft verdachte een psychische schade aan het slachtoffer toegebracht waarvan maar de vraag is of zij daar ooit, volledig van zal herstellen. Vergeten zal ze het nooit meer.
Verdachte heeft zich verder – in samenwerking met een mededader – schuldig gemaakt aan een poging tot bedrijfsinbraak te Spanbroek. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelde heeft hierdoor materiële schade en hinder ondervonden.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van de bankpas van slachtoffer [naam aangever 1] en diefstal door middel van die bankpas. Verdachte heeft zich ook ten aanzien van deze feiten enkel laten drijven door winstbejag en zich niet bekommerd om de schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt.
Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de gepleegde feiten past naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2017 is verdachte [verdachte] eerder veroordeeld voor woninginbraken.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) hanteren als uitgangspunt voor een straatroof waarbij licht geweld is gebruikt een gevangenisstraf van 6 maanden. Indien een straatroof in vereniging wordt gepleegd, heeft dit te gelden als een straf vermeerderende factor. Ook het gebruik van een vuurwapen is een straf vermeerderende factor, evenals het kiezen van een 82-jarig slachtoffer. De rechtbank zal voor deze straf vermeerderende factoren telkens 3 maanden gevangenisstraf optellen bij voormeld uitgangspunt. Op basis hiervan komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Voor de straatroof op slachtoffer [slachtoffer 1] acht de rechtbank – gelet op de omstandigheid dat dit feit in vereniging is gepleegd en met behulp van in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
Voor de straatroof op slachtoffer [slachtoffer 2] acht de rechtbank – gelet op het feit dat deze in vereniging is gepleegd – een gevangenisstraf van 9 maanden in beginsel gepast. In verband met het gebruik van de pepperspray zal hierbij nog 1 extra maand worden opgeteld. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 10 maanden dus een passende straf.
Voor de straatroof op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] acht de rechtbank – gelet op het feit dat deze feiten in vereniging zijn gepleegd en met behulp van in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
Voor de straatroof op slachtoffer [slachtoffer 6] acht de rechtbank – gelet op het feit dat deze in vereniging is gepleegd en dat het slachtoffer ten tijde van het feit 82 jaar oud was – een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
De oriëntatiepunten van het LOVS hanteren als uitgangspunt voor een verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank zal in straf vermeerderende zin rekening houden met het toegepaste geweld, de bijzonder schadelijke gevolgen voor het slachtoffer, de bedreigende setting waarin zich een en ander heeft afgespeeld, te weten in de auto van verdachte [verdachte] op een afgelegen plek en met de omstandigheid dat [verdachte] het slachtoffer na afloop, zonder haar tas, in ontredderde toestand op deze plek heeft achtergelaten. Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden passend.
Voor de poging tot bedrijfsinbraak te Spanbroek acht de rechtbank, gelet op de straffen die doorgaans voor een dergelijk feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf van 2 maanden passend.
Voor de heling van de bankpas van slachtoffer [naam aangever 1] en de diefstal door middel van die bankpas acht de rechtbank, gelet op de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf van 3 maanden passend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor alle bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van 87 maanden (oftewel 7 jaar en 3 maanden) opleggen aan verdachte, met aftrek van voorarrest.
Verdachte [verdachte] heeft geen medewerking verleend aan de persoonlijkheidsonderzoeken en derhalve geen inzicht gegeven in (de toerekenbaarheid van) zijn gedrag. Uit een rapportage betreffende het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) van 23 juni 2016, aan welk onderzoek verdachte niet heeft meegewerkt, kan worden afgeleid dat mogelijk sprake is van
persoonlijkheidsproblematiek. De aard en omvang hiervan kan bij gebreke van medewerking door verdachte niet worden vastgesteld. De rechtbank kan daar dan ook geen rekening mee houden. Wel is opgevallen dat verdachte ter terechtzitting geen schuldbesef heeft getoond en op geen enkele manier de verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de hierboven geformuleerde uitgangspunten.
De rechtbank zal desalniettemin een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank niet alle door de officier van justitie bewezen geachte feiten bewezen heeft verklaard en voor de straftoemeting is uitgegaan van de LOVS-oriëntatiepunten, die enigszins afwijken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
8.3.2
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 2] (ZD4)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een totaal bedrag van € 1.687,07 aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank merkt op dat ten aanzien van de als materiële schadeposten opgegeven Samsung Note, het horloge van Burberry en de bril niet uit de aangifte blijkt dat deze vermist of beschadigd zijn. Hoewel niet betwist, kan ten aanzien van deze posten zonder nadere onderbouwing ter zake derhalve niet eenvoudig worden aangenomen dat dit schade betreft die is ontstaan ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. De materiële schadevordering zal in zoverre derhalve niet-ontvankelijk verklaard worden.
De materiële schadevordering is niet betwist voor zover het de Versace schoudertas (€ 99,-), Gucci portemonnee (€ 40,-), de gestolen contanten (€ 300,-), het rijbewijs (€ 38,83) en de medische kosten (€ 182,24) betreft. Deze posten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen derhalve worden toegewezen.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal derhalve tot een bedrag van in totaal
€ 660,07 (€ 99,- + € 40,- + € 300,- + € 38,83 + € 182,24) worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, reeds nu de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de immateriële schadevordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag evenwel redelijk en dus toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een totaal bedrag van € 1.310,07 (€ 660,07 + € 650,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 2] ook voor het medeplegen van dit feit zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
[slachtoffer 3] (ZD5)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een totaal bedrag van € 1.085,40 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De raadsman heeft de waarden van de materiële schadeposten betwist. De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgegeven (geschatte) waarden evenwel redelijk en dus toewijsbaar voor zover het de Apple iPhone 5s lader (€ 19,-), de Apple iPhone 5s adapter (€ 17,95), de Apple iPhone hoes (€ 12,50) de gestolen contanten (€ 63,-), de identiteitskaart (€ 52,95), de L’Oréal lipstick (€ 15,-), de paraplu (€ 3,-) en de ING-bankpas (€ 7,50) betreft.
Ten aanzien van de waarde van de iPhone heeft de raadsman er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat naar de dagwaarde gekeken dient te worden in plaats van de nieuwwaarde. Nu de iPhone blijkens de overgelegde rekening op 20 augustus 2013 is aangeschaft, acht de rechtbank 25% van de nieuwwaarde van € 500,-, te weten een bedrag van € 125,- toewijsbaar.
De rechtbank schat de dagwaarde van de tas en de portemonnee tezamen, rekening houdend met de gebruikelijke afschrijving en het feit dat de tas blijkens de eigen verklaring van [slachtoffer 3] een namaak Louis Vuitton was, op € 100,-.
Voor de gestolen – gele en blauwe – OV-chipkaarten acht de rechtbank een totaal bedrag van € 15,- toewijsbaar. Uit de door [slachtoffer 3] in het geding gebrachte bijlage blijkt immers dat de prijs van een OV-chipkaart € 7,50 is. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat de schade meer bedraagt.
Ten aanzien van de als materiële schadeposten opgegeven twee Gucci zonnebrillen blijkt uit de aangifte slechts ten aanzien van één zonnebril (ter waarde van € 73,-) dat deze vermist is. Ten aanzien van de tweede zonnebril kan zonder nadere onderbouwing ter zake niet eenvoudig worden aangenomen dat dit schade betreft die is ontstaan ten gevolge van het bewezenverklaarde feit.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal derhalve tot een bedrag van in totaal
€ 503,90 (€ 19,- + € 17,95 + € 12,50 + € 63,- + € 52,95 + € 15,- + € 3,- + € 7,50 + € 125,- + € 100,- + € 15,- + € 73,-) worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks
immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 3] heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Bovendien is een ernstige inbreuk gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar immateriële schadevordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert gelet op het gebrek aan onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een totaal bedrag van € 3.503,90 (€ 503,90 + € 3.000,-) zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
[slachtoffer 4] (ZD7)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 50,- aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schadevordering is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 en 8 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, reeds nu de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de immateriële schadevordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag evenwel redelijk en dus toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een totaal bedrag van € 1.050,- (€ 50,- + € 1.000,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 12 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 1] ook voor het medeplegen van deze feiten zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
[slachtoffer 5] (ZD7)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een bedrag van € 150,- aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 8 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De raadsman heeft naar het oordeel van de rechtbank evenwel terecht gesteld dat niet is gebleken dat de tas van [slachtoffer 5] door dit incident is beschadigd dan wel zodanig beschadigd is dat deze niet meer kon worden hersteld en dat het gevorderde bedrag van € 150,- dan ook niet voor het gehele bedrag onderbouwd is. De rechtbank zal de waarde van de tas derhalve schatten op € 50,- en verklaart de materiële schadevordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 8 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, reeds nu de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de immateriële schadevordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding redelijk. Voor het overige zal de immateriële schadevordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] tot een totaal bedrag van € 1.050,- (€ 50,- + € 1.000,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 12 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 1] ook voor het medeplegen van dit feit zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
[slachtoffer 6] (ZD13)
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 182,40,- aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 12 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schadevordering, te weten € 100,- ten behoeve van het eigen risico en € 82,40 ten behoeve van het vernieuwen van het rijbewijs, is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 12 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding de immateriële schadevordering te matigen. Nu deze vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor komt, zal deze worden toegewezen
.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] tot een totaal bedrag van € 832,40 (€ 182,40 + € 650,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 1] ook voor het medeplegen van dit feit zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
8.3.3
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 8 januari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 09/819237-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
1 december 2014 van de politierechter te ‘s-Gravenhage, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Niet is gebleken dat in het onderhavige geval toezending van de mededeling in de zin van artikel 366a, tweede lid, Sv aan de verdachte heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat voormeld vonnis van de politierechter op tegenspraak gewezen is, zodat verwacht mag worden dat verdachte [verdachte] naar de uitkomst van zijn berechting heeft geïnformeerd. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is niet constitutief voor het ingaan van de proeftijd (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BO2558). Deze proeftijd is op de vijftiende dag na de uitspraak op 1 december 2014 gaan lopen. Zodoende kan worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan diverse ernstige strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Het omzetten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf naar een werkstraf is gelet hierop niet aan de orde. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel gelasten.
8.3.4
Ten aanzien van het beslag
De inbeslaggenomen Renault Megane en de bijbehorende sleutel zullen verbeurd verklaard worden. Blijkens het voorgaande zijn een aantal bewezenverklaarde feiten immers met behulp van dit voertuig begaan.
Het inbeslaggenomen buitenlandse geld zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.
8.3.5
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van verdachte [verdachte] met ingang van de datum van de einduitspraak voor de feiten waarvoor hij thans nog niet in voorlopige hechtenis zit, zal worden afgewezen omdat de rechtbank van oordeel is dat daarvoor op dit moment geen strafvorderlijk belang bestaat.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 242, 310, 311, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 9 en 10 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
medeplegen van afpersing
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
verkrachting;
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde
diefstal;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde
medeplegen van afpersing;
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 10 subsidiair bewezenverklaarde
opzetheling;
ten aanzien van het onder 11 bewezenverklaarde
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van het onder 12 bewezenverklaarde
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) jaar en 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]toe tot
€ 1.310,07 (dertienhonderd tien euro en zeven cent)zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2]
€ 1.310,07 (dertienhonderd tien euro en zeven cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 3]toe tot
€ 3.503,90 (vijfendertighonderd en drie euro en negentig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3]
€ 3.503,90 (vijfendertighonderd en drie euro en negentig cent)aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
44 (vierenveertig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 4]toe tot
€ 1.050,- (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4]
€ 1.050,- (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
20 (twintig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 5]toe tot
€ 1.050,- (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5]
€ 1.050,- (duizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 6]toe tot
€ 832,40 (achthonderd tweeëndertig euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6]
€ 832,40 (achthonderd tweeëndertig euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
16 (zestien) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd, bij genoemd vonnis van 1 december 2014 van de politierechter te ’s-Gravenhage (parketnummer 09/819237-14), namelijk een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Personenauto Renault megane (4958190)
- 1 STK Sleutel Renault megane (5084874)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- Buitenlands geld (508489)
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2017.