8.3.1Ten aanzien van de strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte [verdachte] heeft zich – telkens in samenwerking met een (niet steeds dezelfde) mededader – schuldig gemaakt aan vier gewelddadige straatroven en één poging daartoe. De betrokken slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , en [slachtoffer 6] werden van hun geld en goederen beroofd. Slachtoffer [slachtoffer 5] is slachtoffer geworden van een gewelddadige poging haar te beroven. Slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] zijn door verdachte [verdachte] en zijn mededader met in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd om hen te bewegen tot afgifte van hun eigendommen en slachtoffer [slachtoffer 2] is met pepperspray bespoten.
Verdachte en zijn mededader(s) hebben hun slachtoffers opgewacht bij het Holland Casino. Toen de slachtoffers naar buiten kwamen, in de nachtelijke uren, zijn zij hen gevolgd en hebben zij hen in de nabijheid van hun woningen beroofd of afgeperst. Verdachte en zijn mededaders hebben zodoende telkens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers, die zich immers in de nachtelijke uren alleen voor hun woning bevonden. Eén van de slachtoffers was bovendien 82 jaar oud ten tijde van de beroving.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich geen enkele rekenschap gegeven van de angstige situatie waarin zij de slachtoffers hebben gebracht. Dat zij enkel hebben gedacht aan hun eigen geldelijk gewin blijkt ondubbelzinnig uit de ontluisterende telefoongesprekken die zij kort voor de beroving van het 82 jarige slachtoffer hebben gevoerd: weliswaar realiseerden zij zich dat het hier een oudere man betrof (“een opaatje”), maar nu hij zo te zien een gevulde portemonnee bij zich droeg, was het geoorloofd hem “te pakken”.
Door hun handelwijze hebben verdachte [verdachte] en zijn mededader(s) niet alleen materiële schade veroorzaakt bij de slachtoffers. Straatroven hebben veelal ingrijpende emotionele gevolgen voor de slachtoffers. Dit was ook het geval voor de slachtoffers in de onderhavige zaak, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen en de vorderingen ter vergoeding van immateriële schade.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de verkrachting van slachtoffer [slachtoffer 3] en de diefstal van haar tas.
Verdachte heeft in zijn positie als snorder misbruik gemaakt van het door [slachtoffer 3] in hem gestelde vertrouwen dat hij haar met zijn auto naar huis zou brengen. Verdachte is met zijn auto naar een afgelegen plek gereden en heeft haar daar vervolgens verkracht. Het slachtoffer heeft zeer angstige momenten moeten doorstaan in de auto van verdachte, terwijl hij haar verkrachtte. Hij heeft haar vervolgens in de vroege ochtend aan haar lot overgelaten door haar op een afgelegen plek, met medeneming van haar tas en telefoon, uit de auto te laten en vervolgens weg te rijden zodat zij om hulp moest vragen bij langskomende automobilisten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij slechts ter bevrediging van zijn eigen (seksuele) behoefte, een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Met deze walgelijke, machtswellustige daad heeft verdachte een psychische schade aan het slachtoffer toegebracht waarvan maar de vraag is of zij daar ooit, volledig van zal herstellen. Vergeten zal ze het nooit meer.
Verdachte heeft zich verder – in samenwerking met een mededader – schuldig gemaakt aan een poging tot bedrijfsinbraak te Spanbroek. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelde heeft hierdoor materiële schade en hinder ondervonden.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van de bankpas van slachtoffer [naam aangever 1] en diefstal door middel van die bankpas. Verdachte heeft zich ook ten aanzien van deze feiten enkel laten drijven door winstbejag en zich niet bekommerd om de schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt.
Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de gepleegde feiten past naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2017 is verdachte [verdachte] eerder veroordeeld voor woninginbraken.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) hanteren als uitgangspunt voor een straatroof waarbij licht geweld is gebruikt een gevangenisstraf van 6 maanden. Indien een straatroof in vereniging wordt gepleegd, heeft dit te gelden als een straf vermeerderende factor. Ook het gebruik van een vuurwapen is een straf vermeerderende factor, evenals het kiezen van een 82-jarig slachtoffer. De rechtbank zal voor deze straf vermeerderende factoren telkens 3 maanden gevangenisstraf optellen bij voormeld uitgangspunt. Op basis hiervan komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Voor de straatroof op slachtoffer [slachtoffer 1] acht de rechtbank – gelet op de omstandigheid dat dit feit in vereniging is gepleegd en met behulp van in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
Voor de straatroof op slachtoffer [slachtoffer 2] acht de rechtbank – gelet op het feit dat deze in vereniging is gepleegd – een gevangenisstraf van 9 maanden in beginsel gepast. In verband met het gebruik van de pepperspray zal hierbij nog 1 extra maand worden opgeteld. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 10 maanden dus een passende straf.
Voor de straatroof op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] acht de rechtbank – gelet op het feit dat deze feiten in vereniging zijn gepleegd en met behulp van in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
Voor de straatroof op slachtoffer [slachtoffer 6] acht de rechtbank – gelet op het feit dat deze in vereniging is gepleegd en dat het slachtoffer ten tijde van het feit 82 jaar oud was – een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
De oriëntatiepunten van het LOVS hanteren als uitgangspunt voor een verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank zal in straf vermeerderende zin rekening houden met het toegepaste geweld, de bijzonder schadelijke gevolgen voor het slachtoffer, de bedreigende setting waarin zich een en ander heeft afgespeeld, te weten in de auto van verdachte [verdachte] op een afgelegen plek en met de omstandigheid dat [verdachte] het slachtoffer na afloop, zonder haar tas, in ontredderde toestand op deze plek heeft achtergelaten. Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden passend.
Voor de poging tot bedrijfsinbraak te Spanbroek acht de rechtbank, gelet op de straffen die doorgaans voor een dergelijk feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf van 2 maanden passend.
Voor de heling van de bankpas van slachtoffer [naam aangever 1] en de diefstal door middel van die bankpas acht de rechtbank, gelet op de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf van 3 maanden passend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor alle bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van 87 maanden (oftewel 7 jaar en 3 maanden) opleggen aan verdachte, met aftrek van voorarrest.
Verdachte [verdachte] heeft geen medewerking verleend aan de persoonlijkheidsonderzoeken en derhalve geen inzicht gegeven in (de toerekenbaarheid van) zijn gedrag. Uit een rapportage betreffende het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) van 23 juni 2016, aan welk onderzoek verdachte niet heeft meegewerkt, kan worden afgeleid dat mogelijk sprake is van
persoonlijkheidsproblematiek. De aard en omvang hiervan kan bij gebreke van medewerking door verdachte niet worden vastgesteld. De rechtbank kan daar dan ook geen rekening mee houden. Wel is opgevallen dat verdachte ter terechtzitting geen schuldbesef heeft getoond en op geen enkele manier de verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de hierboven geformuleerde uitgangspunten.
De rechtbank zal desalniettemin een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank niet alle door de officier van justitie bewezen geachte feiten bewezen heeft verklaard en voor de straftoemeting is uitgegaan van de LOVS-oriëntatiepunten, die enigszins afwijken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
8.3.2Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een totaal bedrag van € 1.687,07 aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank merkt op dat ten aanzien van de als materiële schadeposten opgegeven Samsung Note, het horloge van Burberry en de bril niet uit de aangifte blijkt dat deze vermist of beschadigd zijn. Hoewel niet betwist, kan ten aanzien van deze posten zonder nadere onderbouwing ter zake derhalve niet eenvoudig worden aangenomen dat dit schade betreft die is ontstaan ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. De materiële schadevordering zal in zoverre derhalve niet-ontvankelijk verklaard worden.
De materiële schadevordering is niet betwist voor zover het de Versace schoudertas (€ 99,-), Gucci portemonnee (€ 40,-), de gestolen contanten (€ 300,-), het rijbewijs (€ 38,83) en de medische kosten (€ 182,24) betreft. Deze posten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen derhalve worden toegewezen.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal derhalve tot een bedrag van in totaal
€ 660,07 (€ 99,- + € 40,- + € 300,- + € 38,83 + € 182,24) worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, reeds nu de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de immateriële schadevordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag evenwel redelijk en dus toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een totaal bedrag van € 1.310,07 (€ 660,07 + € 650,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 2] ook voor het medeplegen van dit feit zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een totaal bedrag van € 1.085,40 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De raadsman heeft de waarden van de materiële schadeposten betwist. De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgegeven (geschatte) waarden evenwel redelijk en dus toewijsbaar voor zover het de Apple iPhone 5s lader (€ 19,-), de Apple iPhone 5s adapter (€ 17,95), de Apple iPhone hoes (€ 12,50) de gestolen contanten (€ 63,-), de identiteitskaart (€ 52,95), de L’Oréal lipstick (€ 15,-), de paraplu (€ 3,-) en de ING-bankpas (€ 7,50) betreft.
Ten aanzien van de waarde van de iPhone heeft de raadsman er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat naar de dagwaarde gekeken dient te worden in plaats van de nieuwwaarde. Nu de iPhone blijkens de overgelegde rekening op 20 augustus 2013 is aangeschaft, acht de rechtbank 25% van de nieuwwaarde van € 500,-, te weten een bedrag van € 125,- toewijsbaar.
De rechtbank schat de dagwaarde van de tas en de portemonnee tezamen, rekening houdend met de gebruikelijke afschrijving en het feit dat de tas blijkens de eigen verklaring van [slachtoffer 3] een namaak Louis Vuitton was, op € 100,-.
Voor de gestolen – gele en blauwe – OV-chipkaarten acht de rechtbank een totaal bedrag van € 15,- toewijsbaar. Uit de door [slachtoffer 3] in het geding gebrachte bijlage blijkt immers dat de prijs van een OV-chipkaart € 7,50 is. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat de schade meer bedraagt.
Ten aanzien van de als materiële schadeposten opgegeven twee Gucci zonnebrillen blijkt uit de aangifte slechts ten aanzien van één zonnebril (ter waarde van € 73,-) dat deze vermist is. Ten aanzien van de tweede zonnebril kan zonder nadere onderbouwing ter zake niet eenvoudig worden aangenomen dat dit schade betreft die is ontstaan ten gevolge van het bewezenverklaarde feit.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal derhalve tot een bedrag van in totaal
€ 503,90 (€ 19,- + € 17,95 + € 12,50 + € 63,- + € 52,95 + € 15,- + € 3,- + € 7,50 + € 125,- + € 100,- + € 15,- + € 73,-) worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks
immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 3] heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Bovendien is een ernstige inbreuk gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar immateriële schadevordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert gelet op het gebrek aan onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een totaal bedrag van € 3.503,90 (€ 503,90 + € 3.000,-) zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 50,- aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schadevordering is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 en 8 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, reeds nu de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de immateriële schadevordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag evenwel redelijk en dus toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een totaal bedrag van € 1.050,- (€ 50,- + € 1.000,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 12 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 1] ook voor het medeplegen van deze feiten zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een bedrag van € 150,- aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 8 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De raadsman heeft naar het oordeel van de rechtbank evenwel terecht gesteld dat niet is gebleken dat de tas van [slachtoffer 5] door dit incident is beschadigd dan wel zodanig beschadigd is dat deze niet meer kon worden hersteld en dat het gevorderde bedrag van € 150,- dan ook niet voor het gehele bedrag onderbouwd is. De rechtbank zal de waarde van de tas derhalve schatten op € 50,- en verklaart de materiële schadevordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 8 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, reeds nu de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de immateriële schadevordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding redelijk. Voor het overige zal de immateriële schadevordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] tot een totaal bedrag van € 1.050,- (€ 50,- + € 1.000,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 12 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 1] ook voor het medeplegen van dit feit zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 182,40,- aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 12 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schadevordering, te weten € 100,- ten behoeve van het eigen risico en € 82,40 ten behoeve van het vernieuwen van het rijbewijs, is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 12 bewezenverklaarde tevens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding de immateriële schadevordering te matigen. Nu deze vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor komt, zal deze worden toegewezen
.
De rechtbank concludeert dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] tot een totaal bedrag van € 832,40 (€ 182,40 + € 650,-) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 november 2015.
Dit zal een hoofdelijke veroordeling zijn, nu medeverdachte [naam verdachte 1] ook voor het medeplegen van dit feit zal worden veroordeeld en ook bij hem deze vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte [verdachte] opgelegd.