ECLI:NL:RBAMS:2017:3062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
13/997056-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot opzettelijk aanwezig hebben van geneesmiddelen en wapen

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam op 18 april 2017, is de verdachte Mega Patiel vrijgesproken van het opzettelijk in voorraad hebben van geneesmiddelen zonder handelsvergunning, zoals bedoeld in artikel 40, lid 2 van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de anabole steroïden uitsluitend voor eigen gebruik had en niet met het oog op verkoop of andere economische activiteiten. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad een capsule met 20 mg morfine en 343 pleisters met fentanyl, alsook een busje pepperspray, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 200 uren, met vervangende hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als vader en zijn werk, en oordeelde dat hij zich in de toekomst zal houden aan de wet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997056-15 (Promis)
Datum uitspraak: 18 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 februari 2017 en 4 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Plooij, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.T. de Vaal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
-twee doosjes Boldebolic (bevattende boldenon undecylenaat) en/of
-een doosje en/of 3 potjes Clenbuterol Sopharma (bevattende clenbuterol) en/of
-een verpakking Clenox (bevattende clenbuterol) en/of
-drie doosjes Decanol (bevattende nandrolon deconoaat) en/of
-een verpakking Drostanolone enanthate (bevattende drostanolon enanthaat) en/of
-vijf doosjes Methandienone (bevattende methandiënon) en/of
-drie doosjes Methenolone enanthate (bevattende Methenolon enenthaat) en/of
-een ampul Nandrolone decanoate (bevattende Nandrolon decanoaat) en/of
-een verpakking Naposim (bevattende methandiënon) en/of
-een potje Oxandrolone (bevattende oxandrolon) en/of
-veertig ampullen Propionate (bevattende testosteron propionaat) en/of
-een hoeveelheid Rexobol (bevattende stanozolol) en/of
-een verpakking Stanozolol (bevattende stanozolol) en/of
-vijf verpakkingen Tamoxifen (bevattende tamoxifeen) en/of
-500 ml Testosterone enanthate (bevattende testosteron enanthaat) en/of
-een doosje Trenol 100 (bevattende trenbolon acetaat)
opzettelijk in voorraad heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een capsule bevattende 20mg morfine en/of 343 pleisters bevattende fentanyl, zijnde morfine en/of fentanyl een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Den Haag, in elk geval in Nederland, een wapen, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6e, te weten een busje pepperspray, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
-1 strip met tabletten bevattende diazepam en/of
-3 doosjes met tabletten bevattende lormetazepam en/of
-9 verpakkingen met tabletten bevattende oxazepam en/of
-10 tabletten en/of 1 strip met tabletten bevattende temazepam
zijnde diazepam en/of lormetazepam en/of oxazepam en/of temazepam een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat hij de middelen opzettelijk in voorraad heeft gehad, als bedoeld in de Geneesmiddelenwet.
De onder 2., 3. en 4. ten laste gelegde feiten kunnen, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de bekentenis van verdachte.
Het feit dat verdachte niet wist dat hij bepaalde spullen had doet hier niet aan af, nu één en ander in de eigen woning van verdachte is gevonden en hij derhalve wordt geacht zich bewust te zijn geweest van de aanwezigheid ervan. Bovendien zijn de goederen aangetroffen op plaatsen waar hij kwam en wist hij dat hij ze ooit had binnengekregen. Zijn bewustheid is dus blijven bestaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Weliswaar heeft verdachte bekend de middelen in voorraad te hebben gehad, maar onvoldoende kan worden vastgesteld of dit “opzettelijk in voorraad hebben” in de zin van de Geneesmiddelenwet oplevert.
Ten aanzien van de feiten 2. en 4. heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden gesproken van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft de raadsman benadrukt dat het gaat om een oud busje pepperspray, dat verdachte in zijn jeugdjaren heeft aangeschaft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1. is ten laste gelegd.
Aan verdachte wordt verweten dat hij het tweede lid van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet heeft overtreden door een groot aantal geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten anabole steroïden, in voorraad te hebben gehad. Het verbod van artikel 40, lid 2 van de Geneesmiddelenwet spitst zich gelet op de Memorie van Toelichting toe op bedrijfsmatige activiteiten. Het strafbaar gestelde in voorraad hebben strekt er in dat geval toe om de geneesmiddelen vervolgens te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen of in te voeren. In ieder geval dient het te gaan om een voorraad die wordt aangehouden met het oog op handelingen in het economisch verkeer.
Verdachte heeft verklaard dat hij geneesmiddelen ruilde tegen anabolenkuren voor zichzelf. Het dossier biedt steun aan deze verklaring. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat verdachte de ten laste gelegde anabole steroïden in huis had uitsluitend voor eigen gebruik. Gelet hierop kan niet bewezen worden verklaard dat hij deze middelen in voorraad heeft gehad als bedoeld in de Geneesmiddelenwet en dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder 2. en 4. ten laste gelegde
Voor het telkens tenlastegelegde medeplegen is onvoldoende bewijs, omdat niet is gebleken dat verdachte bij het aanwezig hebben van deze middelen heeft samengewerkt met een ander. Verdachte wordt van deze strafverzwarende omstandigheid dan ook vrijgesproken.
4.3.3
Het oordeel over het onder 3. ten laste gelegde
Verdachte heeft ter zitting ten aanzien van het busje pepperspray verklaard dat hij dit jaren geleden heeft gekocht, maar dat hij is vergeten dat hij het nog had. Voor zover verdachte hiermee heeft willen betogen dat hij zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van het busje pepperspray in zijn woning, overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij denkt dat hij het busje bij zijn verhuizing is tegengekomen en dat het toen is meeverhuisd naar zijn huidige woning. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het busje pepperspray zich nog in zijn woning en dus in zijn beschikkingsmacht bevond. Dit is voldoende voor het bewijs dat hij de pepperspray voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
op 6 juli 2015 te Den Haag, opzettelijk aanwezig heeft gehad een capsule bevattende 20mg morfine en 343 pleisters bevattende fentanyl;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
op 6 juli 2015 te Den Haag, een wapen, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6e, te weten een busje pepperspray, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
op 6 juli 2015 te Den Haag, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
-1 strip met tabletten bevattende diazepam en
-3 doosjes met tabletten bevattende lormetazepam en
-8 verpakkingen met tabletten bevattende oxazepam en
-10 tabletten en 1 strip met tabletten bevattende temazepam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 2. en 4. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van
drie maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Ten aanzien van het door hem onder 3. bewezen geachte feit heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijf dagen.
8.2
Het standpunt en strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft benadrukt dat verdachte van meet af aan openheid heeft gegeven over zijn eigen rol. Dat de aangetroffen middelen voor eigen gebruik waren, is aannemelijk. Een groot aantal middelen bleek verder over de uiterste houdbaarheidsdatum te zijn.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte dient te worden aangemerkt als ‘first offender’ en dat de huiszoeking en de daarop volgende aanhouding en preventieve hechtenis veel impact op verdachte hebben gehad. Voorts heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat verdachte fulltime werkt, evenals zijn vrouw, en dat zij de zorg hebben voor hun twee kinderen van vijf en zeven jaar oud.
De raadsman heeft primair verzocht verdachte uitsluitend een taakstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf op te leggen. Het opleggen van een geldboete voor de pepperspray heeft geen nut, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van pijnstillende en rustgevende middelen, voorkomend op de lijsten I en II van de Opiumwet.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze middelen ruilde voor anabolenkuren voor eigen gebruik. Het behoeft geen betoog dat het voorhanden hebben en vervolgens ruilen van dergelijke middelen de volksgezondheid in gevaar kan brengen. Dit klemt temeer nu verdachte nota bene is opgeleid tot apothekersassistent en doktersassistent, en daardoor beter had moeten weten. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook aan.
Daarnaast heeft verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad. Dit is verboden op grond van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van pepperspray kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 december 2016 is verdachte eenmaal eerder veroordeeld, maar dit was niet voor een soortgelijk feit als de onderhavige. Na het plegen van de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten is verdachte bovendien niet opnieuw met Justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de persoon van verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren is gekomen en op hetgeen verdachte en zijn raadsman met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden hebben aangevoerd. Daaruit heeft de rechtbank de overtuiging bekomen, dat verdachte zich verre zal blijven houden van feiten als thans bewezen worden verklaard, met name omwille van zijn werk en zijn gezin. De rechtbank ziet daarin aanleiding verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie geëist. Ook zal de rechtbank geen aparte straf voor het bezit van de pepperspray opleggen aan verdachte, omdat zij daartoe geen aanleiding ziet.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en op de artikelen 26 (oud) en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2., 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.