ECLI:NL:RBAMS:2017:3042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
13/751208-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Portugal

Op 9 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Portugese autoriteiten. De zaak betreft de detentieomstandigheden in Portugal, waar de opgeëiste persoon na overlevering zou worden gedetineerd. De rechtbank heeft eerder, op 11 oktober 2016, vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de penitentiaire inrichting te Lissabon, gebaseerd op rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en de Portugese Ombudsman. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering uitgesteld om aanvullende informatie van de Portugese autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden.

Tijdens de zittingen op 20 december 2016 en 25 april 2017 is het onderzoek heropend, waarbij de verdediging en de officier van justitie hun standpunten hebben toegelicht. De verdediging heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in Portugal onacceptabel zijn en dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De officier van justitie heeft echter gesteld dat de situatie is verbeterd door garanties van de Portugese autoriteiten dat de opgeëiste persoon maximaal 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, ondanks de gegeven garanties, er onvoldoende informatie is verstrekt om te beoordelen of het reële gevaar van onmenselijke behandeling is weggenomen. Daarom heeft de rechtbank besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen en de beslistermijnen op te schorten. De rechtbank verzoekt de Portugese autoriteiten om aanvullende gegevens te verstrekken over de detentieomstandigheden, zodat een weloverwogen beslissing kan worden genomen over de overlevering van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751208-16
RK-nummer: 16/5142
Datum uitspraak: 9 mei 2017
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2016 door de
Comarca de Faro - Instancia Central Criminal - Juiz 2(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. H.W. Verberkmoes, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft op 27 september 2016 de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. Verder heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum op
11 oktober 2016 bepaald.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 11 oktober 2016 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Portugese justitiële autoriteit vragen te stellen over, kort samengevat, de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Portugal.
De rechtbank heeft bij beslissing van 21 november 2016 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd.
Tevens heeft de rechtbank de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon bevolen met ingang van 21 november 2016.
Met toestemming van de officier van justitie mr. J. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsman is op de openbare zitting van 20 december 2016 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op 27 september 2016. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft op 20 december 2016 het onderzoek gesloten en vervolgens heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.
De beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft de rechtbank uitgesteld in verband met – kort samengevat – de detentieomstandigheden.
Tot slot heeft de rechtbank verstaan dat de beslistermijnen met ingang van 20 december 2016 zijn opgeschort.
Met toestemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon en zijn nieuwe raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat te ’s-Gravenhage, is op de openbare zitting van 25 april 2017 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op
20 december 2016. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft op 25 april 2017 het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op
9 mei 2017.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beschikking van 7 juli 2016 van de Rechter van de Centrale Instantie Strafzaken van Faro in welke beschikking de dwangmaatregel van voorarrest is opgelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Portugal strafbare feiten.

4.De detentieomstandigheden in de uitvaardigende staat

Beslissing van de rechtbank op 11 oktober 2016
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 11 oktober 2016, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 6 oktober 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:6316), vastgesteld
dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat
in de penitentiaire inrichting te Lissabonzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De informatie die tot voormeld oordeel heeft geleid komt uit een rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) uit 2013 en een verslag van de Portugese Ombudsman dat ziet op een bezoek aan de Penitentiaire Inrichting te Lissabon van 19 januari 2016.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat op dat moment niet duidelijk was, waar de opgeëiste persoon in het geval van zijn overlevering zou worden gedetineerd. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en de volgende vragen te stellen aan de Portugese justitiële autoriteiten, om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon voornoemd gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (Aranyosi en Căldăraru, punt 92):
Zal de opgeëiste persoon na feitelijke overlevering worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Lissabon?
Zo ja, dan verzoekt de rechtbank om alle noodzakelijke aanvullende gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal worden gedetineerd, teneinde te kunnen beoordelen of er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling.
Beslissing van de rechtbank op 20 december 2016
De Portugese justitiële autoriteit heeft op 25 november 2016 en 5 december 2016 gegevens verstrekt naar aanleiding van door het IRC gestelde vragen.
Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat niet duidelijk is in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst.
De rechtbank heeft gelet op het al vastgestelde
algemenereële gevaar in de penitentiaire inrichting te Lissabon en de nadien verschafte gegevens geconcludeerd dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke en vernederende behandeling en de beslissing over de overlevering uitgesteld.
Het standpunt van de verdediging ter zitting van 25 april 2017
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het reële gevaar dat artikel 3 EVRM zal worden geschonden als de opgeëiste persoon na zijn overlevering in Portugal zal worden gedetineerd, groter is geworden. Ter onderbouwing heeft zij een rapport van Amnesty International van 2016/2017, genaamd ‘The State of the Worlds Human Rights’ aangehaald. De raadsvrouw heeft relevante passages met betrekking tot de detentieomstandigheden in Portugal uit het rapport overgelegd en geciteerd in haar pleitnota. Kort samengevat zien de passages op geweld door bewakers tegen gedetineerden, gebrek aan hygiëne, kwaliteit van het eten, medische verzorging en toegang tot medicatie.
De door de Portugese justitiële autoriteiten gegeven garantie dat de opgeëiste persoon maximaal 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven, waar hij na zijn overlevering zal worden geplaatst, is onvoldoende om tot uitsluiting van daadwerkelijk reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon te concluderen, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft verder opgemerkt van de Portugese advocaat van de opgeëiste persoon te hebben vernomen dat in heel Portugal de detentieomstandigheden slecht zijn. Ook als de opgeëiste persoon na maximaal 21 dagen in een andere pi zal worden geplaatst, levert dat een problematische situatie op, aldus de raadsvrouw. Tevens heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat zij van de Portugese advocaat heeft vernomen dat voorarrest van twee jaar gebruikelijk is in Portugal.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat na de aanhouding van de opgeëiste persoon negen maanden zijn verstreken.
Het standpunt van de officier van justitie ter zitting van 25 april 2017
Met de garantie dat de opgeëiste persoon maximaal 21 dagen in de pi in Lissabon zal verblijven, is de situatie volgens de officier van justitie gewijzigd ten opzichte van de vorige zitting. Toen moest rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon ook na de plaatsingsprocedure in de pi in Lissabon zou moeten verblijven, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toelaatbaarheid van de verzochte overlevering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de door de Portugese justitiële autoriteiten verstrekte informatie af dat de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering in de penitentiaire inrichting in Lissabon gedetineerd zal worden. In een e-mail van 3 november 2016 van [naam persoon] , Hoofd Dienst Uitvoering Vrijheidsbenemende Maatregelen – die niet is overgelegd in de onderhavige zaak, maar door de rechtbank ambtshalve wordt betrokken bij de beoordeling van deze zaak [1] – is het volgende vermeld:
“Veroordeelde personen afkomstig uit het buitenland worden altijd aanvankelijk geïnterneerd in de EP Lisboa. Na hier te zijn ondergebracht zal worden bekeken wat voor hen de meeste geëigende penitentiaire instelling is. Hierbij wordt in aanmerking genomen: juridische situatie, leeftijd, geslacht, soort delict, duur van de gevangenisstraf, afstand tot familie en sociaal netwerk, noodzaak tot speciale bescherming of specifieke behoeften van gedetineerde. Verder schrijft de (Portugese) Wet Uitvoering Straffen en Vrijheidsbenemende Maatregelen voor dat een veroordeeld persoon altijd moet worden gehoord, alvorens over te gaan tot
plaatsing in een bepaalde penitentiaire inrichting.
Het proces waarbij wordt bepaald welke penitentiaire instelling het meest geëigend is, neemt tussen 8 en 15 dagen in beslag.”
De rechtbank begrijpt uit de hiervoor vermelde verklaring dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in ieder geval een periode van 8 tot 15 dagen in de penitentiaire inrichting te Lissabon zal verblijven tijdens de hiervoor omschreven plaatsingsprocedure.
Uit de verklaring van 27 januari 2017 van ‘Direção-Geral de Reinserção e Serviços Prisonais’ (DGRSP) volgt dat de opgeëiste persoon niet langer dan 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven. Die garantie is met zoveel woorden gegeven door voormelde instantie.
De rechtbank stelt verder vast dat de Portugese justitiële autoriteiten geen noodzakelijke aanvullende gegevens hebben verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal worden gedetineerd, teneinde te kunnen beoordelen of er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. De verklaring bij het e-mail bericht van 5 december 2016/25 november 2016 van [naam medewerker Eurojust] (Eurojust) dat
“procedures are already underway to improve the accomodation conditions, which have support in the budget approved fort his DGRSP”,
levert in dit verband onvoldoende concrete informatie op.
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering minimaal 8 tot 15 dagen en maximaal 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven. Gelet hierop en nu vorenbedoelde noodzakelijke aanvullende gegevens ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat thans niet kan worden geconcludeerd dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke en vernederende behandeling.
Anders dan gewenst door de officier van justitie, kan de rechtbank niet slechts op basis van de door de Portugese justitiële autoriteiten gegeven garantie over de maximale duur van het verblijf in de penitentiaire inrichting in Lissabon een andere conclusie trekken.
Door het ontbreken van de noodzakelijke aanvullende gegevens kan de rechtbank immers niet beoordelen of het reële gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling, dat aanwezig is doordat de opgeëiste persoon na overlevering in de penitentiaire in Lissabon zal verblijven, door het beperken van de maximale duur van dat verblijf, wordt uitgesloten.
Als de Portugese justitiële autoriteiten vorenbedoelde noodzakelijke aanvullende gegevens alsnog verstrekken, kan de rechtbank de duur van het verblijf opnieuw bezien in samenhang met die gegevens.
De rechtbank verzoekt de Portugese justitiële autoriteit bij de verstrekking van aanvullende gegevens rekening te houden met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), waarin de vraag aan de orde is wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.
De rechtbank zal, nu het eerder vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon na overlevering niet is weggenomen, het uitstellen van de beslissing over de overlevering handhaven. Niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in zijn vordering is nog niet aan de orde. De rechtbank heeft in andere zaken waarin de beslissing was uitgesteld in verband met detentieomstandigheden na een periode van (ongeveer) negen maanden de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan waar de raadsvrouw van uitgaat, heeft de rechtbank daarbij echter als begin van de periode de datum van de uitstelbeslissing genomen. In dit geval heeft de rechtbank de uitstelbeslissing op
20 december 2016 genomen en is sindsdien nog geen sprake van negen maanden tijdsverloop.
De rechtbank is overigens (nog steeds) van oordeel dat er vooralsnog geen bewijzen zijn dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat
in andere penitentiaire inrichtingen dan die in Lissabonzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.

5.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd.
HANDHAAFT HET UITSTELvan de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
VERSTAATdat de beslistermijnen opgeschort blijven.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Portugese taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een kopie van het e-mail bericht van 3 november 2016 is als bijlage aan deze tussenuitspraak gehecht.