ECLI:NL:RBAMS:2017:2958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
13/669155-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en vervoer van cocaïne en MDMA met vrijspraak voor witwassen

Op 3 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen gedurende drie jaar cocaïne en MDMA heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd. De verdachte is vrijgesproken van witwassen, omdat het aangetroffen geldbedrag van € 750,- als spaargeld kon worden aangemerkt en de horloges niet als witgewassen konden worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig was, maar dat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de aanklachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 actief was in de drugshandel, wat werd ondersteund door verklaringen van meerdere kopers. De verdachte heeft bekend dat hij cocaïne en MDMA heeft gedeald, maar betwistte de duur van zijn activiteiten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de genoemde periode heeft gehandeld in verdovende middelen en legde een gevangenisstraf van 34 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om de handel in harddrugs krachtig te bestrijden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669155-16 (Promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.C. Meijer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 te Amstelveen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan onder meer [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] ) of vervoerd een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en / of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of of omstreeks de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, vijf, althans een aantal, horloges (Cartier, Mont Blanc, 3 x Rolex) en/of 750 euro, althans enig geldbedrag en/of een of meer tot nu toe onbekende voorwerp(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde partieel nietig is waar het de woorden “onder meer” betreft, nu onvoldoende duidelijk is welke personen hiermee worden bedoeld. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte is één van de verdachten in een groot onderzoek naar de handel in verdovende middelen gedurende een langere periode, waarbij sprake is van de betrokkenheid van meerdere personen aan wie verdovende middelen geleverd zouden zijn. Gelet op hetgeen verdachte wordt verweten en gelet op de inhoud van het dossier, kan niet staande worden gehouden dat verdachte onduidelijk is waartegen hij zich moet verweren, hetgeen wordt bevestigd door de door verdachte en zijn raadsman gevoerde verdediging. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
In het onder 2 ten laste gelegde zijn de woorden “en/of een of meer tot nu toe onbekende voorwerp(en)” opgenomen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de dagvaarding onvoldoende specifiek is, omdat niet duidelijk is welke voorwerpen hiermee worden aangemerkt. Daarmee is het voor de verdediging op dit punt onvoldoende duidelijk waar de vervolging op rust. De rechtbank verklaart de dagvaarding daarom gedeeltelijk nietig, ten aanzien van de woorden “en/of een of meer tot nu toe onbekende voorwerp(en)”.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Zij heeft verder gerekwireerd dat het dealen over de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden, nu meerdere kopers hebben verklaard dat zij minstens drie jaar bij beide verdachten hun verdovende middelen hebben gekocht. Het gaat in deze periode ook steeds om dezelfde samenstelling van verkopers en dezelfde auto’s die worden gebruikt bij het vervoer van de cocaïne. De ten laste gelegde periode is zelfs voor verdachten gunstig genomen, nu beide verdachten al in 2009 en 2012 met de handel in verdovende middelen in verband gebracht kunnen worden.
Verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu het aangetroffen geldbedrag van € 750,- in de kluis zijn spaargeld blijkt te zijn en van de aangetroffen horloges is gebleken dat dit nagemaakte exemplaren zijn. Voornoemde voorwerpen kunnen dan ook niet als witgewassen voorwerpen worden beschouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de juistheid van de in de onder 1 ten laste gelegde gestelde periode van drie jaar niet dan wel onvoldoende door de bewijsmiddelen wordt ondersteund, nu uit de verklaring van de vermeende kopers niet is gebleken dat zij specifiek verdachte hebben aangewezen als hun dealer. Alleen koper [persoon 3] heeft verklaard dat hij al drie jaar cocaïne heeft gekocht bij verdachte. Verdachte betwist dit. Hij heeft gedeald vanaf het moment dat zijn moeder de Peugeot 206 kocht, rond oktober 2015. Gelet op de verklaring van verdachte dient de periode op hooguit een jaar te worden gesteld, met een begindatum van eind september/begin oktober 2015.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging genoemde horloges zijn, met uitzondering van het Mont Blanc horloge, nagemaakte horloges en verdachte heeft deze van zijn eigen geld aangeschaft. Het Mont Blanc horloge heeft hij van zijn moeder gekregen. Ten aanzien van het geldbedrag van € 750,- is aangevoerd dat verdachte dit bedrag door het medeplegen van de handel in cocaïne heeft verkregen en als spaargeld in zijn kluis heeft bewaard. Nu uit vaste jurisprudentie volgt dat het enkele bewaren van geld in een kluis onvoldoende is om van het verhullen van de criminele herkomst van dat geld te kunnen spreken, dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij, met onder andere medeverdachte, cocaïne en MDMA pillen heeft gedeald (gemiddeld twee keer in de week), dat hij de handelslijn een paar keer heeft opgenomen via het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat hij voor het vervoer van de verdovende middelen gebruik heeft gemaakt van een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] . Hij heeft verder verklaard dat hij dit heeft gedaan om wat geld bij te verdienen. Verdachte heeft de ten laste gelegde periode echter betwist. Verdachte heeft verklaard dat hij pas vanaf eind september/begin oktober 2015 cocaïne en MDMA heeft gedeald en niet de ten laste gelegde periode van drie jaar.
Anders dan de verdediging leidt de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte ook voor september/oktober 2015 in verdovende middelen heeft gehandeld. Koper [persoon 3] heeft immers in oktober 2016 verklaard al drie jaar zijn verdovende middelen bij beide verdachten te kopen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 7] . Zij heeft op 4 augustus 2014 verklaard dat zij al geruime tijd verslaafd is en dat zij haar dealer wil aangeven om van haar verslaving af te komen. Zij heeft daarbij de (persoonlijke) informatie opgegeven van de twee ‘loopjongens’, naar later blijkt verdachte en medeverdachte, die haar de cocaïne leverden. Hieruit blijkt dat zij in 2014 al een langere ‘handelsrelatie’ had met beide verdachten.
Al met al volgt hieruit dat verdachte gedurende een langere periode heeft gedeald dan hij heeft verklaard. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 heeft gehandeld in cocaïne en MDMA
4.3.2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het aangetroffen geldbedrag van € 750,- door hem is verdiend met de handel in cocaïne. Gelet hierop kan bewezen worden dat verklaard dat verdachte een bedrag van € 750,- voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de in de tenlastelegging genoemde horloges van enig misdrijf afkomstig zijn. Het witwassen van voornoemde horloges kan dan ook niet bewezen worden verklaard. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 te Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan onder meer [persoon 3] en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 25 oktober 2016, te Amsterdam, 750 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank acht aannemelijk dat het geldbedrag uit het onder 2 bewezen geachte uit eigen misdrijf (handel in cocaïne) afkomstig is en dat verdachte dit bedrag enkel voorhanden heeft gehad. Niet is gebleken dat verdachte gedragingen heeft verricht om de criminele herkomst van het geldbedrag te verbergen of te verhullen. Het enkele feit dat het bedrag in een kluis in de woning was verstopt, is daarvoor niet voldoende. Het bewezenverklaarde kan daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd (zie onder meer Hoge Raad 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 1 bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is daarvoor niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 750,- heeft zij gevorderd dat dit wordt teruggegeven aan verdachte. Het inbeslaggenomen Mont Blanc horloge en de Peugeot 206 dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Door de officier van justitie is ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoons toegezegd dat deze worden teruggeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en het eventuele meerdere op te leggen in de vorm van een taakstraf. Hij heeft tevens verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft gespeeld en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van het beslag is verzocht om de inbeslaggenomen voorwerpen en geldbedragen terug te geven aan verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van drie jaar schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne en MDMA. Dat het ging om een grootschalige handel blijkt ook uit de historische telefoongegevens nu daarin meer dan honderd verschillende contactpersonen zijn aangetroffen die verdovende middelen bij verdachte en medeverdachte hebben gekocht. Verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. De handel in harddrugs dient krachtig te worden bestreden en daarom is het opleggen van hoge gevangenisstraffen voor dergelijke feiten aangewezen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte (zie de Justitiële Documentatie van 28 maart 2017), waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven zijn lesje te hebben geleerd en dat hij zich niet meer bezig zal houden met de handel in verdovende middelen. Anderzijds heeft de eerdere veroordeling op verdachte kennelijk onvoldoende indruk gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte zich kan bewijzen. Het voorwaardelijk deel zal dienen als stok achter de deur. Verdachte moet zich wel realiseren dat hem met deze strafoplegging een kans wordt geboden zijn leven een keer ten goede te geven en dat de consequenties ernstig zijn, wanneer hij deze kans verspeelt.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 STK PEUGEOT 206,
2002, [kenteken] ,
5276078;
  • 1 STK Horloge Kleur: zwart,
  • Geldbedrag € 750,00,
Het geldbedrag (goednummer 5276276) behoort aan verdachte toe. Hij kan dit geldbedrag geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu dit geldbedrag geheel uit de baten van het onder 1 bewezen geachte is verkregen, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard.
Het inbeslaggenomen horloge (goednummer 5276319) dient te worden teruggeven aan verdachte.
De inbeslaggenomen Peugeot (goednummer 5276078) dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De officier van justitie heeft toegezegd dat de inbeslaggenomen telefoons worden teruggeven aan de verdachte. De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie haar toezegging na zal komen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 5 onder 2 bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 750,-, vallende onder goednummer 5276276.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- één Horloge, kleur: zwart, Mont Blanc, vallende onder goednummer 5276319.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- één Peugeot 206, 2002, [kenteken] , vallende onder goednummer 5276078.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2017.