ECLI:NL:RBAMS:2017:2904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
13/997071-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling van een BMW

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van opzetheling van een BMW. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 6 februari en 4 april 2017. De officier van justitie, mr. J. Plooij, vorderde een straf tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.L. Kuit. De tenlastelegging betrof het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van een auto, waarvan de verdachte en zijn mededaders wisten dat deze door misdrijf verkregen was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als tussenpersoon had gefungeerd tussen de autodief en de afnemer, en dat hij feitelijke zeggenschap had gehad over de gestolen auto. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een taakstraf van 40 uren geëist, met vervangende hechtenis van 20 dagen. De rechtbank volgde deze eis en legde de taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997071-15 (Promis)
Datum uitspraak: 18 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [gba adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 6 februari 2017 en 4 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Plooij, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. A.L. Kuit, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 6 februari 2017 – ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Amsterdam en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een auto (merk BMW, kenteken [kentekennummer 1] en/of [kentekennummer 2] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die auto wist, althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair:
[mededader 1] in of omstreeks de periode van 10 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Amsterdam en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een auto (merk BMW, kenteken [kentekennummer 1] en/of [kentekennummer 2] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl die [mededader 1] en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die auto wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 februari 2015 tot en met
16 februari 2015 te Amsterdam en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door daartoe opzettelijk, samen en in vereniging met een ander, althans alleen, met die [mededader 1] te onderhandelen over de prijs van eerdergenoemde auto en/of die [mededader 1] in contact te brengen met de verkoper van eerdergenoemde auto en/of eerdergenoemde auto bij die [mededader 1] af te leveren.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zijn rol als tussenpersoon tussen de autodief, [mededader 2] , en de afnemer, [mededader 1] , heeft erkend. Verdachte heeft samen met [mededader 2] en een ander de BMW, die na de diefstal in Amsterdam geparkeerd stond, opgehaald en heeft mee-onderhandeld over de prijs van de auto. Daarmee is naar de mening van de officier van justitie de rol van verdachte groter dan die van iemand die enkel behulpzaam is bij het leveren van een gestolen auto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte nooit enige vorm van feitelijke zeggenschap heeft gehad over de gestolen BMW.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De bestanddelen ‘verwerven’, ‘voorhanden hebben’ en ‘overdragen’ in de delictsomschrijving van opzetheling veronderstellen de uitoefening van de feitelijke zeggenschap over het goed. Voor de bewezenverklaring van opzetheling is bovendien vereist dat de dader op het moment van het verwerven of het voorhanden krijgen van het goed, weet dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
In onderhavige zaak heeft verdachte zich opgeworpen als tussenpersoon tussen degene die de BMW heeft gestolen, [mededader 2] , en de afnemer, [mededader 1] . Deze rol heeft verdachte zelf ook erkend. In die hoedanigheid heeft verdachte op 10 februari 2015 telefoongesprekken met [mededader 1] gevoerd en is hij samen met onder meer [mededader 2] in een auto naar Amsterdam gereden om de BMW daar op te halen. Degene die de gestolen BMW naar Spijkenisse heeft gereden is - blijkens een van de afgeluisterde gesprekken - door verdachte geregeld. Vervolgens is verdachte op diezelfde dag achter de BMW aan vanuit Amsterdam naar Spijkenisse gereden, waar de BMW is achtergelaten in de straat waar [mededader 1] toen woonde. De rechtbank is gelet op dit alles dan ook van oordeel dat verdachte op 10 februari 2015 samen met anderen feitelijk zeggenschap heeft gehad over de BMW, waarvan hij wist dat deze was gestolen. Verdachte heeft, hoewel het dossier geen bewijs bevat dat hij zelf in de BMW heeft gereden, beschikkingsmacht over de auto gehad door de verplaatsing daarvan te organiseren. Gelet op zijn actieve aandeel in de levering van de gestolen auto van [mededader 2] aan [mededader 1] dient hij op de dag van de levering als medepleger van heling van die auto te worden aangemerkt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 10 februari 2015 te Amsterdam en Spijkenisse, tezamen en in vereniging met anderen, een auto, merk BMW, kenteken [kentekennummer 1] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wisten, dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
8.2
Het standpunt en strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat het feit uit 2015 dateert en nu voor het eerst op zitting heeft gestaan. Daarbij komt dat, omdat de koop van de BMW niet is rondgekomen, verdachte in plaats van € 100,- voor zijn diensten, slechts € 50,- aan benzinegeld heeft ontvangen. Gelet op dit alles wordt een werkstraf door de verdediging op zijn plaats geacht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank overweegt in dit verband nog als volgt.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een auto, die even daarvoor was ontvreemd. Verdachte heeft hiermee geprofiteerd van het misdrijf van een ander en bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt van door misdrijf verkregen voorwerpen.
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie van 14 december 2016 blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, ook wegens een soortgelijk feit als het onderhavige, maar dat de meeste van deze veroordelingen inmiddels van langer geleden dateren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde
Medeplegen van opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.