ECLI:NL:RBAMS:2017:2884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
28 april 2017
Zaaknummer
AMS 16/6392
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.M. Boegborn. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van verweerder om de aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet niet in behandeling te nemen. Eiser had op 16 juni 2016 per e-mail een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, maar verweerder heeft deze aanvraag niet behandeld omdat de gevraagde informatie niet tijdig was aangeleverd. Verweerder had eiser verzocht om ontbrekende informatie te verstrekken, maar dit verzoek was alleen per e-mail naar de gemachtigde van eiser gestuurd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet mocht volstaan met het per e-mail versturen van de brief, en dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, en bepaalt dat eiser opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld om de gevraagde informatie te verstrekken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Boegborn).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 31 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De gemachtigde van eiser heeft op 16 juni 2016 per e-mail een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand betreffende een procedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2. Bij brief van 24 juni 2016, geadresseerd aan eiser zelf, heeft verweerder eiser verzocht om de in die brief opgesomde ontbrekende informatie te verstrekken. In de brief is vermeld dat de genoemde informatie uiterlijk vrijdag 8 juli 2016 ontvangen moet zijn door verweerder en dat verweerder de aanvraag niet in behandeling zal nemen als de informatie niet op tijd aangeleverd is. Deze brief is daarnaast op 24 juni 2016 als bijlage verstuurd bij een e-mail gericht aan het e-mailadres van (het secretariaat van) gemachtigde. Dit e-mailadres is hetzelfde als het e-mailadres waarvandaan de aanvraag is verstuurd.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet te behandelen, omdat de gevraagde informatie niet is ontvangen binnen de in de brief van 24 juni 2016 gestelde termijn. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4.1.
Eiser betoogt onder meer dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, omdat de brief van 24 juni 2016 alleen per e-mail aan (het secretariaat van) zijn gemachtigde is gestuurd. Daarbij wijst de gemachtigde er nog op dat het verplicht is om de aanvraag per e-mail in te dienen bij verweerder. Het indienen van een aanvraag per e-mail betekent volgens haar niet dat zij kenbaar heeft gemaakt per e-mail voldoende bereikbaar te zijn.
4.2.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Volgens artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
4.3.
Zoals de Centrale Raad van Beroep eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 24 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4797), volgt uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, niet slechts dat de geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat.
4.4.
De rechtbank constateert dat er in deze zaak geen bericht van de gemachtigde van eiser is waarin zij in duidelijke bewoordingen kenbaar heeft gemaakt dat zij op een bepaald e-mailadres voldoende bereikbaar is voor berichten in deze aanvraagprocedure. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat een dergelijk bericht er niet is. Er zijn ook geen andere omstandigheden op grond waarvan verweerder mocht menen dat de gemachtigde van eiseres duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij voor het vervolg van de aanvraagprocedure per e-mail bereikbaar was. In een brief van 23 juli 2015 is door verweerder weliswaar aan alle advocaten verzocht een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand per e-mail in te dienen, maar daarbij is niet vermeld dat als aan dit verzoek wordt voldaan en een aanvraag per e-mail wordt ingediend, dit door verweerder wordt aangemerkt als een duidelijk kenbaar maken dat de aanvrager langs elektronische weg bereikbaar is. Evenmin is vermeld dat het langs elektronische weg bereikbaar zijn in het vervolg van de aanvraagprocedure een voorwaarde is voor het mogen indienen van de aanvraag per e-mail.
Voorts is niet gebleken van een bestendige praktijk tussen partijen of het in onderhavige aanvraagprocedure al eerder over en weer versturen van e-mailberichten.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet mocht volstaan met het per e-mail versturen van de brief van 24 juni 2016. Deze brief had (ook) per post moeten worden verzonden. Verweerder heeft daarom de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, buiten behandeling gesteld. Aan de behandeling van de overige gronden komt de rechtbank daarom niet meer toe.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Eiser dient opnieuw, maar dan per post, door verweerder in de gelegenheid te worden gesteld om de in de brief van 24 juni 2016 vermelde informatie te verstrekken binnen een door verweerder te bepalen termijn.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, elk met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1. Voor de door de gemachtigde gegeven toelichting tijdens de telefonische hoorzitting kent de rechtbank geen punt toe, gelet op de beperkte omvang en inhoud daarvan).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffie
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.