4.Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Verzoeker, brigadier van politie, is naar aanleiding van een incident tijdens diensttijd op 6 mei 2016 als verdachte aangemerkt ter zake van eenvoudige belediging.
De kosten van verleende rechtsbijstand zijn gedeclareerd aan de vakbond ANPV. De ANPV heeft deze kosten ook voldaan. Dit is gebeurd ten titel van voorschot.
De strafzaak tegen verzoeker werd bij brief van 30 augustus 2016 geseponeerd en het verzoek is binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak ingediend.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 591a lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsvrouw.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 30 augustus 2016 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 89 en 591a Sv.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot toekenning van een vergoeding in de kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv is dat die kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen als deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen.
De rechtbank Amsterdam heeft op 28 november 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BY8627) het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van een politieambtenaar afgewezen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 69a BARP en naar de Regeling. Het relevante besluit en de relevante regeling luiden (thans) als volgt:
Artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie
1. Indien de ambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, kent het bevoegd gezag (art. 1 BARP: lees korpschef) hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe, tenzij hij naar het oordeel van het bevoegd gezag opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld, of grof nalatig is geweest.
2. (…)
3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de rechtskundige hulp aan de ambtenaar is verleend, op grond van zijn lidmaatschap, door een centrale of een vereniging als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, met dien verstande dat de tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp rechtstreeks wordt betaald aan voornoemde centrale of vereniging.
4. Het bevoegd gezag kan verdere tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp staken of de tegemoetkoming in de kosten van de rechtskundige hulp terugvorderen, indien
a. de aan een derde toegebrachte schade blijkens rechterlijk vonnis het gevolg is van opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos handelen van de ambtenaar, of
b. indien de ambtenaar strafrechtelijk wordt veroordeeld.
Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
b. tegemoetkoming: de tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp, bedoeld in de artikelen 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (…);
Artikel 2
1. De tegemoetkoming bestaat naar keuze van de ambtenaar uit:
a. het toevoegen van rechtskundige hulp aan de ambtenaar door tussenkomst en op kosten van het bevoegd gezag;
b. vergoeding van de kosten van rechtskundige hulp, door de ambtenaar aangezocht zonder tussenkomst van het bevoegd gezag;
c. vergoeding van de kosten van rechtskundige hulp, aan de ambtenaar verleend op grond van zijn lidmaatschap, door een centrale of een vereniging als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, of
d. vergoeding van de eigen bijdrage, indien de ambtenaar aanspraak maakt op door de overheid gefinancierde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand.
Artikel 5
1. (…)
2. (…).
3. In een strafrechtelijke procedure draagt de ambtenaar zorg voor een verzoek tot vergoeding van kosten op grond van de artikelen 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering en draagt er bij toewijzing van dit verzoek zorg voor dat deze vergoeding toekomt aan het bevoegd gezag.
4. Bij de indiening van de aanvraag tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand wijst het bevoegd gezag de ambtenaar op het eerste tot en met derde lid van dit artikel.
Uit deze bepalingen, zo oordeelde de rechtbank in 2012, volgt dat het bevoegd gezag, de werkgever van de politieambtenaar, de kosten van rechtsbijstand draagt, welke kosten in die zaak ook daadwerkelijk door de werkgever zijn voldaan. Derhalve zijn de kosten van de raadsman geen kosten die ten laste van verzoeker zijn gekomen. Artikel 591a Sv biedt slechts ruimte voor vergoeding van kosten van een raadsman die daadwerkelijk ten laste van verzoeker zijn gekomen. Uit artikel 69a BARP volgt niet dat er sprake is van een voorschot.
De rechtbank heeft op 25 november 2016(RK 16/2538, ECLI:NL:RBAMS:2016:9690), in navolging op de beschikking van 28 november 2012, het volgende overwogen. In zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1656) schrijft advocaat-generaal mr. Machielse (ECLI:NL:PHR:2015:924) (weliswaar) over de vorderingen van de benadeelde partijen, zijnde politieagenten, het volgende. (…) de kosten voor rechtsbijstand zijn of zullen niet worden gemaakt door de zes individuele politieambtenaren die zich hebben gesteld als benadeelde partijen, maar worden gedragen door hun werkgever, het politiekorps. Nu slechts door de benadeelde partij zelf gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen, konden de vorderingen in zoverre, zoals de raadsman van de verdachte ter terechtzitting heeft bepleit, niet worden toegewezen. Het zeer kortaf geformuleerde oordeel van het hof dat het feit dat de kosten van rechtsbijstand op grond van een rechtspositionele regeling zijn voorgeschoten door het regiokorps, niet in de weg staat aan toewijzing van deze kosten aan de benadeelde partijen is [dan ook] onjuist, althans zonder nadere motivering niet begrijpelijk. De tweede deelklacht is terecht voorgesteld.Tot terugverwijzing van de zaak hoeft dit mijns inziens echter niet te leiden. (…) de Hoge Raad [kan] zelf in de afdoening van de zaak voorzien door de beslissingen van het hof op de vorderingen van de benadeelde partijen in zoverre te vernietigen en de telkens gevorderde vergoeding van kosten van rechtsbijstand alsnog af [te] wijzen.
In 2015 oordeelde de rechtbank dat de omstandigheid, dat het hof Den Bosch in 2014 een ander oordeel heeft gegeven dan de rechtbank Amsterdam in 2012, niet afdoet aan de redenering die toen, in 2012 door de rechtbank Amsterdam - en eerder door andere rechtbanken en hoven - is gegeven ter onderbouwing van de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, welk standpunt nog eens wordt ondersteund door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
Nu de werkgever van verzoeker de kosten van rechtsbijstand draagt, deze kosten niet ten laste van verzoeker zijn gekomen en niet als voorschot kunnen worden beschouwd, biedt artikel 591a Sv geen ruimte voor vergoeding van deze kosten.
Ook de omstandigheid dat de rechtbank Amsterdam in enkele latere uitspraken anders heeft beslist, doet hieraan niet af, nu uit deze uitspraken blijkt dat het ofwel zogenaamde standaard beslissingen betreffen, die niet op zitting zijn behandeld en waar geen nadere motivering aan ten grondslag ligt, ofwel gaat om een beslissing die wel op zitting is behandeld, maar waar het veeleer ging om de vraag of, op grond van de omstandigheden omtrent het feit en het sepot, er gronden van billijkheid waren voor toekennen van de vergoeding.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, nu kosten voor rechtsbijstand in de onderhavige zaak zijn voorgefinancierd door de ANPV, een van de bonden als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder c van de Regeling, verzoeker op grond van artikel 5 van de Regeling verplicht is deze procedure te starten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 2 van de Regeling, toekenning van rechtsbijstand inherent is aan de arbeidsovereenkomst tussen het korps en de politieagent. Het betalen van de kosten van de raadsvrouw is, gelet op het bepaalde in artikel 69a lid 3 BARP, niet afhankelijk van een keuze van de politieagent of lidmaatschap van een politiebond. Het korps is het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 69a lid 1 BARP en dient de kosten voor rechtsbijstand rechtstreeks te betalen aan de politiebond ANPV.
Nu de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van verzoeker komen, heeft hij geen kosten van rechtsbijstand ex artikel 591a Sv gemaakt. De rechtbank ziet daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank zal derhalve ook geen kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift toekennen.