ECLI:NL:RBAMS:2017:2355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
625655 / HA RK 85.2017
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 17 maart 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. R.C. Honig, had de rechters N.A.J. Purcell, B. Vogel en M. Vaandrager gewraakt, omdat hij meende dat hun beslissing om getuigen niet te horen onbegrijpelijk was en getuigde van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechters hadden eerder in de procedure aangegeven dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen was gebaseerd op het verdedigingsbelang en dat de verzoeken tijdig ingediend hadden moeten worden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk was en dat het feit dat verzoeker het niet eens was met de beslissing geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld tijdens een openbare zitting, waar zowel verzoeker als de rechters aanwezig waren. Na beraad werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd mondeling uitgesproken. De beslissing is schriftelijk vastgelegd en er staat geen voorziening open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op het op 17 maart 2017 mondeling gedane en onder rekestnummer C/17/625655 / HA RK 85.2017 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsvrouw: mr. R.C. Honig,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. N.A.J. Purcell, B. Vogel en M. Vaandrager, leden van de meervoudige strafkamer bij de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 17 maart 2017;
  • een brief van het openbaar ministerie aan de raadsvrouw van verzoeker d.d. 22 maart 2016;
  • een telefax d.d. 24 maart 2016 met een reactie van de raadsvrouw van verzoeker;
  • een email van het openbaar ministerie aan de raadsvrouw van verzoeker d.d. 13 juni 2016.
De rechters hebben medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 maart 2017, alwaar verzoeker, vergezeld door zijn raadsvrouw, en de rechters zijn verschenen. Namens het Openbaar Ministerie is mr. M. Boerlage verschenen. Verzoeker is erop gewezen dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Verzoeker, zijn raadsvrouw, de rechters en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en op elkaars standpunten te reageren. Vervolgens is de behandeling gesloten.
Na beraad heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoeker is verdachte in twee strafzaken geregistreerd onder parketnummers 13/845059-11 en 13/845011-13 .
Op 17 maart 2017 is de behandeling van de strafzaken tegen verzoeker aangevangen. Tijdens de behandeling is door de rechters beslist op door de raadsvrouw van verzoeker bij brieven van 15 februari 2017 gedane verzoeken tot het horen van getuigen.
De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. In het van de zitting opgemaakte proces-verbaal is daarover het volgende opgenomen:
“Formeel heeft de verdediging een verzoek gedaan ex artikel 263 Sv. om getuigen op een inhoudelijke zitting te horen, en ze daarvoor op te roepen. Dergelijke verzoeken worden getoetst aan het verdedigingsbelang. In veel zaken werkt dat systeem goed. In zaken waarbij meerdere onderzoekswensen spelen of zouden kunnen spelen is het gebruik dat, voordat er een inhoudelijke zitting wordt gepland, contact is over en regie wordt gevoerd over onderzoekswensen en hoe die in te vullen, en dat er pas een inhoudelijke zitting wordt gepland als duidelijk is dat die er zijn, ofwel zijn afgewikkeld of voor de beoogde inhoudelijke behandeling zullen zijn afgewikkeld. Als er discussie is over toewijzing van getuigen, vindt de toetsing aan de hand van het verdedigingsbelang op dat moment plaats. In deze zaak is het ook zo gegaan. Het OM heeft de verdediging een jaar geleden gevraagd of er onderzoekswensen waren. Mr. Honig heeft laten weten die binnen 4 weken in te dienen. Na een aantal telefonische rappels heeft het OM afgelopen juni een e-mail gestuurd en mr. Honig een laatste termijn gesteld om eventuele onderzoekswensen door te geven en laten weten dat, als ze dit niet zou doen, de zaak inhoudelijk ingepland zou worden. Vervolgens is er in overleg een datum bepaald voor inhoudelijke behandeling, voor vandaag. Het moment om onderzoekswensen in te dienen die zouden worden getoetst aan het verdedigingsbelang lag daarmee in deze zaak in maart /juni vorig jaar. Het is nu, en het was op 15 februari 2017 ruim gepasseerd. Dat betekent dat op dit moment het noodzakelijkheidscriterium geldt. De rechtbank acht het horen van de door mr. Honig genoemde getuigen, ook gehoord haar toelichting van vanochtend, niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek.”
De raadsvrouw van verzoeker heeft daarop de rechtbank gewraakt. In het proces-verbaal is daaromtrent onder meer het volgende vermeld:
“ Ik proef bij de rechtbank een schijn van partijdigheid en daarom wraak ik de rechtbank. Ik wil dat mijn cliënt een eerlijk proces krijgt. Wellicht is loop der dingen niet helemaal netjes geweest, maar de getuigen zijn door mij wel volgens de wet opgeroepen. Ongeveer een jaar geleden heb ik het dossier ontvangen. Ik heb toen gezegd dat ik onderzoekswensen had. Ik heb deze toen niet geuit, omdat er financieringsprobleem waren en in verband met de loop der dingen in deze zaak. Ik ben daarom van mening dat de getuigen niet tardief zijn opgeroepen. Het is logisch dat er een regie/contactmoment is waarop naar onderzoekswensen wordt gevraagd. Het is niet altijd in belang van cliënt om daar onmiddellijk gevolg aan te geven, zeker niet wanneer de zaak zo oud is. Het is echter niet mijn bedoeling om de zaak te vertragen. Ik heb diverse getuigen opgegeven die op de dagvaarding staan vermeld en die soms maar één keer zijn gehoord. De rechtbank had niet tot de beslissing mogen komen om deze getuigen niet nogmaals te horen. Wanneer vandaag verder zou worden gegaan met de inhoudelijke behandeling, wordt er een instantie overgeslagen. Het horen van de getuigen in hoger beroep is geen alternatief. Een praktische gang van zaken is belangrijk maar mag niet de loop van het proces bepalen. Ik ben van mening dat de rechtbank geen objectieve beoordeling van de zaak heeft gegeven.”
De rechters hebben daarop de behandeling van de strafzaken geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoeker stelt, samengevat en zakelijk weergegeven, dat de rechters vooringenomen zijn omdat de afwijzende beslissing en de motivering daarvan op zijn verzoek tot het horen van de getuigen onbegrijpelijk is. Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat het gaat om een oude zaak. Hij moet reageren op verklaringen van getuigen die lang geleden zijn afgelegd.
3. De reactie van de rechters
Door de rechters is bij monde van de voorzitter verwezen naar de motivering en beslissing als vermeld in het proces-verbaal. Die beslissing levert geen grond voor wraking op.

4.De reactie van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting gewezen op een aan de raadsvrouw van verzoeker verzonden brief van 22 maart 2016. In die brief is de raadsvrouw verzocht mede te delen of zij nog onderzoekswensen had, waarna, indien dit zo was, de rechter-commissaris zou worden verzocht om een regiebijeenkomst te bepalen. Daarop is op 24 maart 2016 namens de raadsvrouw medegedeeld dat er onderzoekswensen waren en dat die binnen 4 weken na dagtekening van de brief kenbaar zouden worden gemaakt. Naar aanleiding van die brief is de raadsvrouw zowel telefonisch als op 13 juni 2016 schriftelijk gerappelleerd en medegedeeld dat bij geen reactie ervan zou worden uitgegaan dat de raadsvrouw geen onderzoekswensen zou hebben en de zaak gepland zou worden voor een inhoudelijke behandeling.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
De grondslag van het verzoek komt er in de kern op neer dat de afwijzing van het verzoek getuigen te horen volgens verzoeker onbegrijpelijk is. Er worden door verzoeker echter geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de gestelde onbegrijpelijkheid van die beslissing aanleiding is om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. Door het gesloten systeem van rechtsmiddelen bestaat binnen de wrakingsprocedure geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van de door de rechters genomen beslissing. Grond voor wraking bestaat in dit geval in beginsel alleen als deze beslissing zodanig onjuist of onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechters.
5.4
Tegen de achtergrond van de procedurele gang van zaken zoals in het proces-verbaal staat weergegeven, acht de wrakingskamer de door de rechters genomen beslissing en de motivering daarvan op de door verzoeker gedane verzoeken niet onbegrijpelijk, laat staan dat deze zo onbegrijpelijk zou zijn dat deze redelijkerwijs slechts kan worden verklaard te zijn ingegeven door vooringenomenheid. Dat verzoeker het niet eens is met deze rechterlijke beslissing is geen grond voor wraking, ook niet als de beslissing onjuist zou zijn.
5.5
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt
BESLISSING :
De wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. P.B. Martens, voorzitter, mrs. N.C.H. Blankevoort en A.H.E. van der Pol, leden, in tegenwoordigheid van F.C.H. Krieger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2017.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.