ECLI:NL:RBAMS:2017:2354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Ziektewet (ZW) uitkering, welke door verweerder was geweigerd. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Eiser, die na een verkeersongeval met medische en psychische klachten te maken had, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 19,36%. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van de ZW-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen aan te nemen dan reeds in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de functies die in het kader van de WIA waren geduid, als passend moesten worden aangemerkt. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig hadden gehandeld en geen aanleiding zagen om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).

Procesverloop

In het besluit van 22 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
In het besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] , als tolk in de taal Berber (Zuid). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] , was laatstelijk werkzaam als [functie] en onderhoud bij [bedrijf] Op 22 december 2013 is eiser uitgevallen voor dit werk vanwege medische klachten na een verkeersongeval. Tevens is sprake van psychische klachten.
1.2
De aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd (22 december 2015) is bij het besluit van 10 november 2015, gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 9 maart 2016, afgewezen. Dit omdat de arbeidsongeschiktheid van eiser, na medisch en arbeidskundig onderzoek, is vastgesteld op 19,36%. Het beroep van eiser tegen het besluit van 9 maart 2016 is bij uitspraak van 15 december 2016 door de rechtbank Amsterdam ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
1.3
Op 5 februari 2016 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 11 februari 2016 heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2016 een WW-uitkering toegekend. De WW-uitkering van eiser loopt tot en met 21 augustus 2017. Bij medisch vragenformulier van 10 juni 2016 heeft eiser zich vanuit de WW per 7 juni 2016 ziekgemeld wegens verergerde klachten.
1.4
In het primaire besluit heeft verweerder zich naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts van 21 juli 2016 op het standpunt gesteld dat eiser in staat wordt geacht om de in het kader van de Wet WIA geduide functies te verrichten. Om die reden heeft verweerder geweigerd eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2016, ongegrond verklaard.
1.6
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
2.1
Artikel 19, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is bij de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken in de zin van artikel 19 van de ZW de maatstaf voor “zijn arbeid” de laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering in het geval een verzekerde, na gedurende de maximum termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf de gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van betrokkene op een WIA-uitkering, hetgeen betekent dat elk van de functies die in het kader van de Wet WIA voor de betrokken verzekerde geschikt zijn geacht, onder "zijn" arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW wordt verstaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6932). Uit de rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM1904), volgt verder dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies waarvoor betrokkene in het kader van de WIA-beoordeling geschikt is geacht.
2.3
In het geval van eiser dienen daarom de door de arbeidsdeskundige in het kader van de WIA geselecteerde functies als passend zijn aangemerkt, als maatstaf te worden genomen. Als eiser geschikt is voor ten minste één van die functies, is hij geschikt voor “zijn arbeid” in de zin van de ZW. In de rapportage van 29 februari 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser gelet op de gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 februari 2016 geschikt geacht voor de functies [functie] [code] , [functie] [code] en [functie] [code]
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij ongeschikt is voor de in het kader van de WIA-procedure geduide functies, omdat er met zijn lichamelijke en met name psychische klachten onvoldoende rekening is gehouden. Eiser heeft een brief van medisch adviseur [naam] van 16 maart 2017 overgelegd waaruit blijkt dat hij als gevolg van het verkeersongeval continu klachten heeft. Hij is in behandeling bij de psychiater wegens toename van zijn psychische klachten en heeft ook nierklachten gekregen. Dit wordt bevestigd door de overgelegde brief van zijn behandelend psychiater [naam] van 13 februari 2017. Eiser is vanwege medicatiegebruik beperkt in het persoonlijk functioneren en lijdt ten gevolge van het verkeersongeval aan vergeetachtigheid en geheugenverlies. De geduide functies overschrijden dan ook zijn beperkte belastbaarheid en er is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Verder zijn de geduide functies niet passend bij zijn opleidingsniveau. Eiser heeft in Marokko slechts de lagere school doorlopen en heeft in Nederland weliswaar een cursus Nederlandse taal gevolgd, maar deze niet afgerond. Hij beheerst de Nederlandse taal onvoldoende, hetgeen ook uit het formulier Probleemverkenning blijkt waarin de re-integratie begeleider heeft opgemerkt dat eiser ontzettend slecht Nederlands spreekt. Hij had dan ook moeten worden ingeschat op opleidingsniveau 1 in plaats van 2, aldus eiser.
4.1
De verzekeringsarts heeft aan de hand van een dossierstudie en het op 24 juni 2016 door eiser ingevulde vragenformulier vastgesteld dat eiser zich opnieuw met dezelfde klachten heeft ziekgemeld en zich geen wezenlijk nieuwe medische ontwikkelingen hebben voorgedaan. In de rapportage van 21 juli 2016 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een verdere afname van de mogelijkheden te veronderstellen.
4.2
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische grondslag van het primaire besluit heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en aanvullende medische informatie opgevraagd. Deze heeft hij bij brief van 28 oktober 2016 verkregen van de huisarts en bij brief van 31 oktober 2016 van de behandelend psychiater. Verder is er op 22 september 2016 een hoorzitting gehouden en in aansluiting daarop is eiser psychisch onderzocht. In de rapportage van 7 november 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat in het kader van urologisch onderzoek verkregen bloed in de urine geen afwijkingen of nieuwe gegevens heeft opgeleverd. Verder is al er rekening gehouden met de bijwerkingen als gevolg van de medicatie en zijn de eerder bestaande psychische beperkingen nog passend bij zijn huidige angststoornis/paniekstoornis. Voor wat betreft de voetklachten is eiser terugverwezen naar de huisarts en er zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen structurele beperkingen in arbeid van toepassing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het primair medisch oordeel.
4.3
In de nadere reactie van 13 december 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwezen naar de bevindingen in de bezwaarprocedure en aangegeven dat er reeds is ingegaan op het medicatie gebruik, het cognitieve herstel bij de nog aanwezige depressieve klachten en de angstklachten. Eiser functioneert matig en ook met deze klachten is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden. In de aanvullende reactie van 23 maart 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van de door eiser in beroep overgelegde medische informatie, aangegeven dat de bevindingen al bekend waren en geen aanleiding vormen om meer beperkingen aan te nemen dan zijn opgenomen in de FML van 15 februari 2016.
5.1
De rechtbank stelt vast dat er in de FML van 15 februari 2016 rekening is gehouden met eisers lichamelijke en psychische klachten. In de rapportage van 15 februari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen als het gaat om conflicthantering, samenwerken, persuasieve eigenschappen en leidinggevende aspecten en heeft vervolgens in de FML van 15 februari 2016 specifieke voorwaarden gesteld op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Ten aanzien van de werktijden is vastgelegd dat eiser niet ’s nachts of in wisseldiensten kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking, omdat eiser niet voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in de hiervoor in rechtsoverweging 4. aangehaalde rapportages inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd waarom er per datum in geding, 7 juni 2016, geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het in het kader van deze procedure uitgevoerd medische onderzoek. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en psychiater van eiser, hem tijdens de hoorzitting heeft gehoord en vervolgens psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de nadere reactie van 13 december 2016 aangegeven dat de bijwerkingen als gevolg van de medicatie en het cognitieve herstel van eisers psychische klachten zijn meegenomen. Eiser heeft, zoals door de verzekeringsarts in de aanvullende reacties van 13 december 2016 en 23 maart 2017 is geconstateerd, geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat verdergaande beperkingen moet worden aangenomen. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom er per datum in geding een urenbeperking zou moeten worden aangenomen.
5.2
Nu er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan reeds in de FML van 15 februari 2016 is aangenomen, zijn de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 29 februari 2016 geduide functies voor eiser naar het oordeel van de rechtbank nog steeds als passend aan te merken. Dit betekent dat de in het kader van de WIA geschikt geachte functies, “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW betreffen. Voor wat betreft het in aanmerking genomen opleidingsniveau, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 15 december 2016, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 21 februari 2014 (ECLI:NL:DRVB:2014:630) geoordeeld dat de arbeidskundige bezwaar en beroep het opleidingsniveau terecht heeft vastgesteld op 2. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. De beroepsgronden slagen niet.
6. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.