ECLI:NL:RBAMS:2017:2239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6285
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en betwisting medische grondslag door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door verweerder op 1 maart 2016 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 23 augustus 2016 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij de medische grondslag van het bestreden besluit betwistte. Hij voerde aan dat de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand waren gekomen en niet deugdelijk waren gemotiveerd. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages zorgvuldig onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze hun oordeel hadden gevormd en dat er geen reden was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de rapportages inzichtelijk, concludent en consistent waren. Eiser had ook verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen, maar de rechtbank zag hier geen aanleiding toe. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij zij ook de dwingend rechtelijke bepalingen van de Wet WIA in acht nam. De rechtbank wees erop dat er geen mogelijkheid was om een uitkering toe te kennen indien niet aan de wettelijke voorwaarden werd voldaan, ook niet in het geval van bijzondere hardheid. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. G.F. Stelten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de echtgenote van eiser was op de zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser, woonachtig in Duitsland, is geboren op [geboortedatum] . Hij was laatstelijk werkzaam als [functie] bij [bedrijf] voor 24 uur per week. Op 24 februari 2014 heeft eiser zich ziekgemeld met onder andere lage rugklachten en heeft bij formulier van 15 december 2015 per datum einde wachttijd (20 maart 2016) een WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser op basis van de rapportages van de verzekeringsarts van 22 januari 2016 en de arbeidsdeskundige van 18 februari 2016, minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 augustus 2016 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 augustus 2016 ten grondslag gelegd.
2.1
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.2
Op grond van artikel 5, van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.3
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
3.1
In beroep heeft eiser de medische grondslag van het bestreden besluit betwist. Eiser heeft aangevoerd dat de door de verzekeringsarts opgestelde rapportage van 22 januari 2016 en de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 augustus 2016 op een onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is volgens eiser uitsluitend gebaseerd op een gesprek met hem zonder dat er een fysiek medisch onderzoek met een actueel medisch oordeel heeft plaatsgevonden. De medische herbeoordeling in bezwaar is evenmin gebaseerd op eigen onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terwijl eiser bij brief van 29 juli 2016 expliciet heeft verzocht om een persoonlijke (her)keuring. Daar komt volgens eiser nog bij dat de door hem in de bezwaarprocedure en in beroep overgelegde medische informatie meegenomen had moeten worden bij de beoordeling van zijn belastbaarheid. Deze stukken betreffen een aanvullende diagnose die zijn aanhoudende en toenemende lichamelijke klachten verklaren en waaruit blijkt dat deze klachten niet psychisch zijn gerelateerd zoals door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is beweerd. Hoewel deze stukken, waaronder het verslag van het MRI-onderzoek, dateren van na datum in geding, hebben die gelet op de ernst van de diagnose nekhernia wel degelijk betrekking op zijn medische gesteldheid per datum in geding, aldus eiser. Eiser voelt zich, gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd, niet serieus genomen door de artsen van verweerder en verzoekt de rechtbank daarom om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat er vanuit mag worden gegaan dat een verzekeringsarts handelt op grond van de eisen die hem op grond van zijn beroep en individuele deskundigheid mogen worden gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) komt aan verzekeringsgeneeskundige rapportages, indien deze bevoegdelijk zijn opgesteld, op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin, dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren (zie onder meer de uitspraak van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683). Het ligt op de weg van eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk.
3.3
De rechtbank stelt vast dat blijkens de rapportage van de verzekeringsarts [naam] van 22 januari 2016 het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op een dossierstudie waarbij kennis is genomen van de aanwezige medische en niet medische-stukken. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het rapport dat er tijdens het spreekuurcontact van 22 januari 2016 een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Onderzoeksactiviteiten
Er vond op 4-1-2016 dossierstudie plaats, waarbij kennis werd genomen van de aanwezige medische en niet-medische stukken. Spreekuurcontact 22-1-2016. (…)
Psyche:ongestoord georiënteerd in trias, aandacht en concentratie normaal, in de overdracht aanvankelijk haast vijandig-achterdochtig, die zakt naar verloop af tot normale overdracht. Stemming neutraal. Karakterologisch tekenen van neiging tot solistisch, gevoelig voor krenking, controlebehoeftig.
Lichamelijk onderzoek:matig fors adipeus, krachtige lichaamsbouw, spierconditie maar matig ontwikkeld/ongetraind, Schouders: functie actief en passief ongestoord, milde impingement rechts, handkracht symmetrisch doch licht verminderd imponerend.
Wervelkolom: horizontaal bekken, symmetrische luchtfiguur, minimale redresseerbare scoliose, thoracaal convex naar rechts en lumbaal compensatoir naar links. Rotatie en lateroflexie symmetrisch licht tot matig pijnlijk beperkt. Schober 10 over 14.
Linker knie: slank, geen hydrops, functie ongestoord met zacht eindgevoel bij maximale flexie, meniscustekenen negatief, laterale band ietwat lax

Diagnose

Status na aanpassingsstoornis / surmenage (2014)
Aspecifieke lage rugklachten bij discopathie lumbaal en wellicht gerelateerd aan relatieve overbelasting in het voormalige werk.
Ac-artrose rechts.
Status na arthroscopische menisectomie / debridement linker knie (maart 2015)
Geaccentueerde karakterstructuur / zo zijner (niet zijnde gebrek in medische zin)
Diagnosecode: 8P619 – 8L103 – 8L649 – 8L669.
(…)”.
3.4
Hoewel eiser in de gelegenheid is gesteld zijn actuele medische situatie tijdens het spreekuurcontract naar voren te brengen, zoals onder het kopje “anamnese / actuele situatie” is weergegeven, acht de rechtbank gelet op het hiervoor geciteerde - anders dan eiser heeft gesteld - het niet aannemelijk dat de verzekeringsarts alleen op basis van een gesprek met eiser tot deze bevindingen is kunnen komen zonder hem – hoewel in de ogen van eiser wellicht summier en kortdurend - psychisch en lichamelijk te onderzoeken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting ook bevestigd dat indien een rapportage vermeldt dat psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht, zoals in de rapportage van Meels voornoemd, het er voor moet worden gehouden dat dit onderzoek ook daadwerkelijk op de gebruikelijke wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft mede op basis van zijn bevindingen diagnoses gesteld die niet psychisch van aard zijn en is vervolgens tot de conclusie gekomen dat er per datum einde wachttijd, 20 maart 2016, sprake is van benutbare functionele mogelijkheden. De beperkingen van eiser zijn vervolgens vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2016, waarin de verzekeringsarts beperkingen heeft aangenomen voor wat betreft eisers persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Voor wat betreft de werktijden heeft hij als toelichting gegeven dat eiser maximaal 50 uur per week kan werken.
3.5
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam] , de medische grondslag van het primaire besluit heroverwogen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het bezwaarschrift en de door eiser overgelegde medische informatie van [naam] van 11 juli 2016 en [naam] van 4 augustus 2016. De bevindingen en conclusies van diens onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 16 augustus 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts is uitgegaan van een medisch-feitencomplex dat bestaat uit rugklachten, knieklachten, rechterschouderklachten en een psychische constellatie van een niet-gemakkelijk karakter. Er is sprake van aspecifieke lage rugklachten bij een lichte vormafwijking en discopathie. In de belastbaarheidsoordeel zijn eisers schouderklachten op basis van de AC-artrose, hetgeen ook blijkt uit de door eiser in bezwaar ingebrachte stukken, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al beoordeeld en meegewogen in het belastbaarheidsoordeel voor wat betreft de datum in geding. Uit de brief van de orthopeed van 11 juli 2016 blijkt dat nadien sprake is van een toename van de schouderklachten, maar deze toename ligt ruim drie maanden na datum in geding en hoeven niet betrokken te worden bij de heroverweging. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot conclusie gekomen dat het bezwaar van eiser geen aanleiding geeft om per 20 maart 2016 af te wijken van de FML van 22 januari 2016.
3.6
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek niet op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De genoemde rapportages zijn inzichtelijk geformuleerd, concludent en bevatten geen tegenstrijdigheden. Er is geen grond om te twijfelen aan de uitkomsten van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 29 juli 2016 aan verweerder te kennen gegeven dat eiser afziet van een hoorzitting. Wel heeft hij daarbij dringend verzocht om een persoonlijke (her)keuring (c.q. persoonlijk gesprek) met een verzekeringsarts zodat zijn ziekte opnieuw kan worden beoordeeld. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de heroverweging desondanks onvoldoende aanleiding heeft gezien eiser uit te nodigen, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig nu de verzekeringsarts zich voldoende geïnformeerd heeft geacht om tot een oordeel te komen over de belastbaarheid van eiser per datum in geding. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser in bezwaar overgelegde stukken bij de beoordeling in bezwaar heeft betrokken en heeft vastgesteld dat de door de primaire verzekeringsarts gestelde diagnose hiermee in overeenstemming is. De omstandigheid dat er geen nadere hoorzitting, daarvan was immers ook afgezien, is geweest tast evenmin de zorgvuldigheid van het onderzoek aan, nu ter zitting is gebleken dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond faalt.
3.7
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat de door hem in bezwaar en beroep overgelegde medische stukken meegenomen hadden moeten worden bij de beoordeling van zijn belastbaarheid, komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Allereerst stelt de rechtbank vast dat alle de door eiser overgelegde stukken dateren van ná de datum in geding, 20 maart 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in de aanvullende reactie van 24 november 2016 op het standpunt gesteld dat uit de brief van 11 oktober 2016 van de behandelend orthopeed blijkt dat eiser zich in juli 2016 heeft gemeld met schouderklachten die sinds drie weken bestaan. Voor wat betreft de medische stukken met bevindingen van het MRI-onderzoek, waaruit is gebleken dat sprake is van nekhernia bij eiser, zijn er in die stukken noch elders in het dossier aanknopingspunten om aan te nemen dat deze ook relevant zijn voor zijn medische gesteldheid per datum in geding. Bij de vaststelling van de belastbaarheid van eiser, zoals neergelegd in de FML van 22 januari 2016, is rekening gehouden met klachten van eiser die een medisch en objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte per datum einde wachttijd, 20 maart 2016. Aan de subjectieve beleving van eiser met betrekking tot zijn klachten kan de rechtbank niet de conclusie verbinden dat op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan reeds zijn aangenomen.
3.8
Op grond van wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Het is de rechtbank evenmin gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot twijfels bij de onpartijdigheid van de betrokken verzekeringsartsen. Er is dan ook geen aanleiding een medisch deskundige in te schakelen voor een onafhankelijk onderzoek, zoals eiser ter zitting heeft verzocht.
4. Eiser heeft ter zitting te kennen gegeven zijn arbeidskundige gronden met betrekking tot de referteperiode, maatmanloon en arbeidsomvang niet langer te handhaven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient in gevallen, waarin door de betrokkene slechts de medische grondslag van het bestreden besluit aan de orde is gesteld, de rechterlijke toetsing van de schatting zich in beginsel te beperken tot die medische grondslag en - in het kader van de ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden - tot de met die grondslag nauw verweven vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955). Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 januari 2016, gehandhaafd in bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies voor eiser als passend zijn aan te merken. Daarbij is van belang dat de arbeidsdeskundige blijkens het Resultaat functiebeoordeling per geduide functie bij eventuele signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft onderbouwd waarom de medische belastbaarheid van eiser in die functie niet wordt overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluit op de rapportage van de arbeidsdeskundige mocht baseren.
5.1
Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op de hardheidsclausule en aangevoerd dat de afwijzing van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA onevenredige gevolgen voor hem heeft. Gezien de woonplaats van eiser verschuift het sociaal verzekeringsrechtelijke regime namelijk naar Duitsland. Om die reden kan eiser geen aanspraak meer maken op een herbeoordeling van zijn ziektebeeld in Nederland. In Duitsland komt eiser evenmin in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij geen premies voor de sociale verzekeringen aldaar heeft afgedragen. Dit zal ertoe leiden dat eiser in Duitsland aangewezen zal zijn op een bijstandsuitkering, hetgeen drastische gevolgen zal hebben voor zijn vermogen en inkomsten.
5.2
De rechtbank overweegt dat bepalingen van de Wet WIA van dwingend recht zijn. Dit betekent dat deze wet niet de mogelijkheid biedt een verzekerde die niet aan de wettelijke voorwaarde voldoet toch in aanmerking te brengen voor een uitkering, ook niet indien de afwijzing zou getuigen van een bijzondere hardheid. De rechtbank wijst ter voorlichting van eiser naar de Wet afschaffing malus en bevordering re-integratie (de zogenaamde “wet Amber”) die de mogelijkheid kent WIA-uitkeringen die aanvankelijk zijn geweigerd, later alsnog toe te kennen zonder een wachttijd indien sprake is van een nieuwe uitval wegens ziekte binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd, mits die arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak als die welke aan het einde van de wachttijd bestond. Dienaangaande vindt er naar aanleiding van de door eiser ingebrachte medische stukken een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA plaats.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.