In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een inwoner van Duitsland, tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB van 19 maart 2012, waarin zijn recht op AOW-toeslag werd ingetrokken en een terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag werd opgelegd. De Centrale Raad van Beroep had in een eerdere uitspraak het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, waarna de SVB hem een terugbetaling en rentevergoeding had toegekend.
Eiser vorderde nu een schadevergoeding van € 100.000,-, stellende dat hij door de onrechtmatige besluiten van de SVB aanzienlijke materiële en immateriële schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn schade niet voldoende had onderbouwd en dat er geen causaal verband was aangetoond tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit van de SVB. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van zelfstandig schadebesluiten aansluiting moet worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Eiser had niet aangetoond dat hij ernstige psychische schade had geleden als gevolg van het besluit van de SVB, en zijn verzoek om schadevergoeding werd daarom afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.