ECLI:NL:RBAMS:2017:2237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4274
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de Sociale Verzekeringsbank na intrekking AOW-toeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een inwoner van Duitsland, tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB van 19 maart 2012, waarin zijn recht op AOW-toeslag werd ingetrokken en een terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag werd opgelegd. De Centrale Raad van Beroep had in een eerdere uitspraak het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, waarna de SVB hem een terugbetaling en rentevergoeding had toegekend.

Eiser vorderde nu een schadevergoeding van € 100.000,-, stellende dat hij door de onrechtmatige besluiten van de SVB aanzienlijke materiële en immateriële schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn schade niet voldoende had onderbouwd en dat er geen causaal verband was aangetoond tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit van de SVB. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van zelfstandig schadebesluiten aansluiting moet worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Eiser had niet aangetoond dat hij ernstige psychische schade had geleden als gevolg van het besluit van de SVB, en zijn verzoek om schadevergoeding werd daarom afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Procesverloop

In het besluit van 10 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 10 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1
In het besluit van 19 maart 2012 heeft verweerder eisers recht op toeslag op grond van Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode april tot en met december 2007 ingetrokken en de onverschuldigd betaalde toeslag van € 6.269,46 teruggevorderd. Ook heeft verweerder een boete opgelegd van € 313,50. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, beroep ingesteld en ten slotte hoger beroep ingesteld.
1.2
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft eisers hoger beroep in de einduitspraak van 27 februari 2015 gegrond verklaard. Verweerder heeft eiser vervolgens het ten onrechte ingehouden AOW-pensioen over de maanden januari tot en met december 2014 terugbetaald en hem een wettelijke rentevergoeding van € 128,56 toegekend.
Standpunten van partijen
2.1
In de brief van 4 mei 2015, aangevuld op 20 mei 2015, heeft eiser schadevergoeding gevraagd. Hij heeft aangevoerd dat door het toedoen van verweerder zijn levensvreugde is verpest en hij op hoge kosten is gejaagd. Verweerder heeft grove schuld aan het feit dat hij meer dan vijf jaar heeft moeten procederen tegen het besluit van 19 maart 2012 waarin zijn AOW-toeslag is ingetrokken. Hij is ten onrechte gekort op zijn AOW-pensioen, waardoor hij qua gezondheid op de rand van de afgrond is komen te verkeren. Hij kon het door zijn financiële situatie niet meer in Canada behappen waardoor hij zich weer in Nederland moest vestigen. Als gevolg hiervan moest hij zich ook verplicht verzekeren tegen ziektekosten, terwijl hij in Canada ook nog een ziektekostenverzekering moest betalen. Daar komt nog bij dat hij minder pensioen via het ABP heeft ontvangen en hij ook nog moest verhuizen naar Duitsland, omdat hij door verweerder werd bespioneerd. Eiser vordert schadevergoeding van € 100.000,- , bestaande uit materiële en immateriële schade als gevolg van het besluit van 19 maart 2012.
2.2
Verweerder heeft een zelfstandig schadebesluit genomen (het onrechtmatige besluit dateert van voor 1 juli 2013). Verweerder heeft de gevorderde materiële schadevergoeding afgewezen en stelt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten hij feitelijk heeft moeten maken en welke schade hij heeft geleden. Voorts ontbreekt het causaal verband tussen de onrechtmatige beslissing van 19 maart 2012 en de schade die eiser zou hebben geleden. Verweerder heeft ook de vordering tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser als gevolg van het besluit van 19 maart 2012 aan zo langdurige en ernstige psychische spanningen heeft blootgestaan, dat sprake is van een aantasting in eiser als persoon. Omdat niet duidelijk is welke schade eiser feitelijk heeft geleden, wanneer hij de schade heeft geleden en waar hij het bedrag van € 100.000,- op baseert, heeft verweerder geen aanleiding gezien materiële- en immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Bevoegdheid van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie van de Raad ten aanzien van zelfstandig schadebesluiten blijkt dat het beroep tegen een zelfstandig schadebesluit, zoals hier aan de orde, wordt beoordeeld door de bestuursrechter die bevoegd was te oordelen over het beroep tegen het schadeveroorzakend besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:728). Zou daarom de rechtbank ’s-Gravenhage relatief bevoegd zijn, dan hebben in ieder geval partijen ter zitting te kennen gegeven dat zij instemmen met de behandeling van het beroep door de rechtbank Amsterdam. Eiser woonde immers ten tijde van het instellen van beroep in Duitsland. Gelet hierop acht de rechtbank zich bevoegd kennis te nemen van het beroep.
Overwegingen van de rechtbank over het verzoek om schadevergoeding
4.1
Bij de beoordeling van een zelfstandig schadebesluit van verweerder wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer de uitspraak van 19 februari 2009, LJN BH4015) is met de erkenning van de onrechtmatigheid van een besluit, ook de toerekening van die onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan gegeven. Dit betekent dat op het bestuursorgaan in beginsel de verplichting rust om de schade die het gevolg is van het onrechtmatige besluit te vergoeden. Dit betekent dat de gestelde schade in zodanig verband dient te staan met het onrechtmatige besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (causaal verband). Zie de uitspraak van de Raad van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0611.
a. de materiële schade
4.2
Eiser heeft weliswaar uitgebreid betoogd dat hij schade heeft geleden, maar heeft zijn vordering (ook nadat hij daar meermalen om is gevraagd) niet met (bewijs)stukken onderbouwd. Zo heeft eiser geen stukken – bijvoorbeeld definitieve aanslagen van de Belastingdienst – overgelegd ter onderbouwing van zijn fiscale schade. De noodzakelijke kosten voor huisvesting in Nederland dan wel in Duitsland en de reiskosten heeft eiser evenmin onderbouwd, evenmin als de extra kosten die hij heeft moeten maken voor zijn ziektekostenverzekering. De rechtbank is van oordeel dat reeds hierom zijn verzoek tot vergoeding van de materiële schade terecht is afgewezen. Daar komt nog bij dat eiser het rechtens relevante causaal verband tussen deze schadeposten die alle verband houden met zijn verhuizing van Canada naar Nederland en het onrechtmatige besluit van 19 maart 2012 evenmin aannemelijk heeft gemaakt. De stelling dat zijn verhuizing nodig was, omdat hij in Canada geen internetverbinding had waarmee hij (snel en efficiënt) met zijn in Nederland wonende bekende -die hem hielp met het opstellen van zijn brieven- kon communiceren, acht de rechtbank bepaald onvoldoende.
b. de immateriële schade
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (zie de uitspraak van de Raad van 5 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0342) moet ook hiervoor aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Daaruit blijkt dat een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, van het BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene.
5.2
De rechtbank acht het aannemelijk dat het onrechtmatige besluit van verweerder bij eiser heeft geleid tot gevoelens van psychisch onbehagen. Eiser is er echter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij zodanig leed heeft ondervonden van het onrechtmatige besluit, dat kan worden gesproken van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer of andere persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het BW. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is daarom eveneens terecht afgewezen.
Conclusie
6. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.