ECLI:NL:RBAMS:2017:2204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
13/703072-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 6 april 2017 veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling van zijn buurvrouw, gepleegd op 4 november 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een psychische aandoening, niet toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat hij wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, na beoordeling van de Pro Justitia-rapportages die de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de buurvrouw, toegewezen, die schadevergoeding eiste voor zowel materiële als immateriële schade. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 2.304,81, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen, aangezien hij reeds in een kliniek verblijft op basis van een civielrechtelijke maatregel. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van de samenleving, gezien het verhoogde recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/703072-16 (Promis)
Datum uitspraak: 6 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans verblijvende in de [naam kliniek] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.A.J. van Yperen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Nijssen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of
meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht te slaan en of te stompen,
waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of (vervolgens)terwijl
voornoemde [slachtoffer] op de grond lag op/tegen haar gezicht, althans het hoofd
te schoppen en/of te trappen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen
(met kracht) op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen, waardoor
voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of (vervolgens) terwijl voornoemde
[slachtoffer] op de grond lag op/tegen het gezicht, althans het hoofd te schoppen
en/of te trappen;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen, omdat daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. De mishandeling zoals subsidiair ten laste gelegd kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 4 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht tegen het gezicht te stompen, waardoor [slachtoffer] ten val kwam en terwijl [slachtoffer] op de grond lag tegen haar gezicht te trappen
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het plegen van het door haar bewezen geachte primair ten laste gelegde feit kan niet aan verdachte worden toegerekend, vanwege een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat, hoewel volgens de Pro Justitia-rapportages sprake was van een ernstig verlies van realiteitszin, uit verdachtes eigen verklaring blijkt dat hij met opzet tot zijn daad kwam. In zoverre was er wel degelijk nog enige beoordelingsvrijheid bij verdachte aanwezig. De conclusie dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid deelt de verdediging niet.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende zich in het dossier bevindende rapportages over verdachte:
- het Pro Justitia-rapport van 20 februari 2017, opgemaakt door [naam psycholoog] (GZ-psycholoog);
- het Pro Justitia-rapport van 20 februari 2017, opgemaakt door [naam psychiater] (psychiater).
Aan zowel het psychologische als het psychiatrisch rapport wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van een psychotische stoornis, hoogstwaarschijnlijk van schizofrenie. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Ten tijde van het ten laste gelegde was bij betrokkene sprake van een psychose, dat wil zeggen van een ernstig gestoord realiteitsbesef ten gevolge van zijn wanen. De waan, een oncorrigeerbare overtuiging, dat het slachtoffer zich boven anderen verhief en hem wilde besturen, speelde de belangrijkste rol ten tijde van het ten laste gelegde. Tevens was sprake van ernstige desorganisatie van denken en handelen. Ten aanzien van het tenlastegelegde dient hij als
volledig ontoerekeningsvatbaarte worden aangemerkt. Verdachte is op dit moment nog psychotisch, zodat het recidiverisico als verhoogd moet worden ingeschat. Een klinische behandeling van verdachtes psychoses is noodzakelijk. Na afloop van de klinische fase wordt aanbevolen dat verdachte ambulante behandeling en begeleiding vanuit een ACT-team krijgt. Geadviseerd wordt verdachte te plaatsen in een psychiatrische instelling ex artikel 37 Sr voor de duur van ten hoogste een jaar.
De rechtbank neemt deze conclusies van de rapporteurs over en volgt hun adviezen. Het bewezen geachte feit kan verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens aldus niet worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de gevangenneming van verdachte te bevelen met ingang van de datum van de uitspraak.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte vanaf 8 november 2016 in de Penitentiaire Inrichting [plaats] heeft verbleven in het kader van de voorlopige hechtenis. De voorlopige hechtenis is opgeheven en aansluitend, met ingang van17 februari 2017, is verdachte met een BOPZ-machtiging opgenomen in een kliniek van Mentrum. Gelet hierop heeft verdachte reeds een behoorlijke straf uitgezeten. Inhoudelijk is er geen verschil tussen het BOPZ-traject dat verdachte nu ondergaat en een maatregel ex artikel 37 Sr. Verdachte wordt op dit moment ook al behandeld. De verdediging verzoekt dan ook om verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem een straf op te leggen voor enkel de mishandeling conform de geldende richtlijnen met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De rechtbank acht in verband met het bewezenverklaarde feit plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op zijn plaats. Gelet op de inhoud van bovengenoemde rapporten, acht de rechtbank de kans dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten groot. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van anderen.
De rechtbank zal, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, bepalen dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Deze maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.104,81 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.200,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De vordering van de benadeelde partij dient volgens de officier van justitie geheel te worden toegewezen, met uitzondering van de gevraagde vergoeding voor de EMDR-therapie. Deze vergoeding dient te worden gematigd tot een bedrag van € 375,00. Weliswaar is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden, maar het is niet geheel duidelijk welke kosten door de verzekering zullen worden vergoed. De officier van justitie vordert tevens de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting betwist. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding stelt de verdediging dat de gevraagde vergoeding wegens EMDR-therapie dient te worden gematigd tot een bedrag van € 190,00. Ten aanzien van de aangevoerde inkomstenderving dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De gevraagde reiskostenvergoeding kan niet als rechtstreekse schade worden aangemerkt en dient daarom te worden afgewezen.
De gevraagde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd. In vergelijkbare gevallen wordt meestal een bedrag tussen de € 500,00 en € 1.000,00 toegekend. Er is geen aanleiding om in deze zaak een hoger bedrag toe te kennen. Voort is verzocht om - indien de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd - geen vervangende hechtenis op te leggen, aangezien het de vraag is of verdachte ooit het toe te wijzen bedrag zal kunnen betalen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij na het bewezenverklaarde feit EMDR-therapie heeft moeten volgen en nog steeds volgt. Gelet op de overgelegde brief van de behandelend GZ-psycholoog, acht de rechtbank vergoeding van de volledige therapie voor toewijzing vatbaar. De gevorderde schadevergoeding als gevolg van inkomstenderving is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk voldoende onderbouwd, nu de benadeelde partij daartoe een brief van haar werkgever heeft overgelegd waarin het misgelopen salaris wordt vermeld. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is ook de gevorderde schade als gevolg van gemaakte reiskosten voor toewijzing vatbaar, aangezien het slachtoffer als rechtstreeks gevolg van de mishandeling niet meer in haar woning in Amsterdam wilde blijven.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De onderhavige zaak wijkt van de door de verdediging genoemde andere gevallen af doordat het slachtoffer volkomen onverhoeds in haar eigen woonomgeving is aangevallen door haar buurman, zonder dat daar een (voor haar herkenbare) aanleiding voor was. Vervolgens heeft ze meerdere stompen in haar gezicht gekregen en is ze ten val gekomen voordat een andere buurman op haar hulpgeroep af kwam en haar kon ontzetten.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Gelet op het feit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd, bepaalt de rechtbank dat géén vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
De vordering tot het gevangennemen van verdachte wordt afgewezen. Verdachte zit op dit moment op grond van een civielrechtelijke maatregel in een kliniek. Bij de plaatsing als bedoeld in artikel 37 Sr in geval van een verdachte ten aanzien van wie reeds een civielrechtelijke plaatsing van kracht is, eindigt laatstbedoelde plaatsing door het onherroepelijk worden van de beslissing tot plaatsing in een kliniek ex artikel 37 Sr. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 13-10-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3233. Aldus komt voorrang toe aan de last tot strafrechtelijke plaatsing. De rechtbank gaat er op grond van het verhandelde ter terechtzitting vanuit dat verdachte, vanaf het onherroepelijk worden van deze uitspraak, en voor zover alsdan nog geen geschikte andere kliniek is gevonden, in de kliniek waar hij nu is zal kunnen verblijven op grond van de strafrechtelijke plaatsing ex artikel 37 Sr, tot een meer geschikte plek voor hem is gevonden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.

Gelastdat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Wijst toede vordering van [slachtoffer] tot € 2.304,81 (tweeduizenddriehonderdvier euro en eenentachtig cent), bestaande uit € 1.200,00 immateriële schade en € 1.104,81 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.304,81 (tweeduizenddriehonderdvier euro en eenentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en F.L. Bolkestein, rechters,
in tegenwoordigheid van K.N. van den Broek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2017.
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/703072-16 (Promis)
HERSTELVONNIS
Herstelvonnis gewezen naar aanleiding van het op 6 april 2017 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam gewezen vonnis in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans verblijvende in de [naam kliniek] te
[plaats] .
De rechtbank is na het wijzen van het vonnis in de zaak met bovengenoemd parketnummer gebleken dat in het vonnis op pagina 7 staat:
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Dit dient te zijn:
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het betreft hier een kennelijke misslag.
Dit herstelvonnis is op 6 april 2017 gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en F.L. Bolkestein, rechters,
in tegenwoordigheid van K.N. van den Broek, griffier,