8.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen ruim een maand schuldig gemaakt aan een zestal straatovervallen op of in de omgeving van de metrostations Diemen Zuid en Bullewijk. Hierbij werden telefoons buitgemaakt en in twee gevallen werd gepoogd een halsketting te stelen. Verdachte heeft er niet voor teruggedeinsd om geweld te gebruiken dat onder meer bestond uit het van achteren beetpakken van de slachtoffers, het uit de hand rukken van telefoons, het met kracht aftrekken van een halsketting en het leggen van een hand op de mond van de slachtoffers.
Dit betreffen ernstige feiten, nu de ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf hiervan veelal langdurige ernstige psychische gevolgen ondervinden. Het is de rechtbank gebleken dat de de gebeurtenissen bij de slachtoffers veel angst en paniek hebben veroorzaakt. De benadeelde partij [slachtoffer 7] geeft bijvoorbeeld aan dat zij niet meer dezelfde metro durft te nemen en last heeft van angstklachten. Tevens blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 5] dat zij sinds het voorval niet meer alleen naar Amsterdam durft en het vertrouwen in mensen kwijt is. De opbrengst van de buit, doorgaans enkele tientjes, staat in geen verhouding tot het leed dat verdachte de slachtoffers heeft aangedaan en hun verlies aan gevoel van vertrouwen en veiligheid. De rechtbank neemt het verdachte extra kwalijk dat hij telkens een vrouw als slachtoffer heeft uitgezocht. Door zijn laffe daden in de buurt van metrostations op de openbare weg te verrichten heeft hij daarnaast een algemeen gevoel van onveiligheid in de buurt veroorzaakt en in stand gehouden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat aansluiting gezocht met het LOVS-oriëntatiepunt
straatroof met licht geweld of verbale bedreiging. Ter terechtzitting heeft verdachte geen enkel inzicht getoond in zijn motieven en heeft de rechtbank bij gebrek aan een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport, weinig inzicht gekregen in de persoon van verdachte.
De rechtbank acht gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden gepast en geboden. Zij ziet gelet op de vrijspraken van de feiten 1 primair, 2 en 8 aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 82,54 aan materiële schadevergoeding en
een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde schadebedrag voor wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding van € 82,54 ter vergoeding van schade aan een halsketting en gemaakte reiskosten, voldoende onderbouwd en komt deze voor vergoeding in aanmerking.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht doordat een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 500,-.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 874,- aan materiële schadevergoeding en
een bedrag van € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde schadebedrag voor wat betreft de materiële schadevergoeding van € 874,- (ter vergoeding van een telefoon LGG5 voor het bedrag van € 699,- ter vergoeding van reparatiekosten van een beschadigde gouden halsketting voor het bedrag van € 150,- en ter vergoeding van telefoon- en reiskosten voor het bedrag van € 25,-) voldoende onderbouwd en komt deze voor vergoeding in aanmerking.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij door de onder 6 en 7 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht doordat een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 250,-.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat verdachte voor feit 8 zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 800,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde schadebedrag voor wat betreft de materiële schadevergoeding van € 600,- ter vergoeding van haar gestolen iPhone 6, voldoende onderbouwd en komt deze voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank acht echter de schade post
restant bedrag abonnement 2015voor het bedrag van
€ 200,- niet voor vergoeding in aanmerking komen aangezien deze kosten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn onderbouwd.
Nu het restant van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.