ECLI:NL:RBAMS:2017:202

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
13/751761-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de overlevering van een persoon in verband met voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

Op 3 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraken gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, die in België wordt verdacht van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het Openbaar Ministerie (OM) in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen over de verdenkingen in België. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1986, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland ook verdacht van het telen en produceren van verdovende middelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB, uitgevaardigd door de Belgische onderzoeksrechter Patrick Noelmans, niet uitsluit dat de opgeëiste persoon ook in Nederland vervolgd zal worden voor soortgelijke feiten. De officier van justitie heeft betoogd dat er geen overlap is tussen de verdenkingen in Nederland en België, maar de rechtbank is van oordeel dat de informatie in het EAB en de aanvullende gegevens niet voldoende duidelijk maken dat de Belgische vervolging enkel betrekking heeft op de productie van synthetische drugs.

De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te schorsen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om verduidelijking te vragen aan de Belgische autoriteiten over de aard van de verdenkingen. De rechtbank heeft tevens bevolen dat de opgeëiste persoon op een nog te bepalen datum zal worden opgeroepen, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman. Deze beslissing is genomen in het belang van een zorgvuldige rechtsgang en om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet dubbel wordt vervolgd voor dezelfde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751761-16
RK-nummer: 16/7392
Datum uitspraak: 3 januari 2017
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 september 2016 door Patrick NOELMANS, onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, Afdeling Tongeren (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
verblijfadres [adres 1] , [plaats 1] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 december 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. M. van Dam, advocaat te ‘s Hertogenbosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding van 28 september 2016 van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In onderdeel e) van het EAB is het volgende vermeld:
Op 19/07/2016 werd er ingevolge een rechtshulpverzoek van Nederland een huiszoeking uitgevoerd voor de woning te [plaats 2] , [adres 2] . Het onderzoek in Nederland betrof de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedatum] 1986) die verdacht werd actief te zijn in de aanmaak van verdovende middelen, meer bepaald synthetische drugs.
De uitvoering van deze huiszoeking leverde voldoende elementen en aanwijzingen om een huiszoeking met toestemmming uit te voeren in de aanpalende woning en aanhorigheden op de [adres 2] , woning van de genaamde [persoon 1] , than aangehouden en verblijvende in voorlopige hechtenis.
Uit het verhoor van [persoon 1] blijkt dat hij ruimte ter beschikking stelde voor de installatie van een systhetisch drugslabo van [opgeëiste persoon] . Hij verklaarde eveneens hand- en spandiensten verleend te hebben aan [opgeëiste persoon] in verband met de installatie van dit drugslabo. In ruil voor het ter beschikking stellen van de ruimte en het verlenen van de hand- en spandiensten zou hij financieel vergoed worden.
De onderzoekers bekomen van de Nederlandse politieidiensten naar aaneliding van een huiszoeking die uitgevoerd werd in de woning van [opgeëiste persoon] te [plaats 1] , Nederland, blijkt dat er een USB stick werd aangetroffen waarop beeldmateriaal staat van [opgeëiste persoon] en de genaamde [persoon 2] , gefilmd in het ontmanteld drugslabo te [plaats 3] , België, [adres 3] .
Uit politionele informatie blijken aanwijzingen dat [opgeëiste persoon] ongewone hoeveelheid chemicaliën aankoopt in de grensregio België, chemicaliën die zouden kunnen gebruikt worden voor de aanmaak van synthethische drugs.
Daarnaast is in het EAB aangekruist dat de de verdenking illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen betreft.
Omdat, mede gezien de vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland, twijfel bestond of er sprake zou kunnen zijn van overlap tussen de verdenkingen jegens de opgeëiste persoon in Nederland en in België, heeft onderzoeksrechter Noelmans op verzoek van de parketsecretaris van het IRC bij e-mailbericht van 21 oktober 2016 de volgende nadere informatie verstrekt met betrekking tot de verdenking in België, te weten de juridische kwalificatie van deze verdenking:
Te [plaats 2] van 01/07/2016 tot 19/07/2016, als dader/mededader:
- inbreuken op de wetgeving verdovende middelen en psychotrope stoffen, in vereniging
Verder heeft de onderzoeksrechter bij brief van 23 november 2016 laten weten dat het labo in [plaats 3] geen onderdeel uitmaakt van de feiten waarvoor overlevering is verzocht.
Uit een e-mailbericht van parketsecretaris M. Freens van 25 oktober 2016 blijkt dat de opgeëiste persoon in Nederland het volgende ten laste wordt gelegd:
hij in of omstreeks de periode van 06 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 in de gemeente(n) [plaats 1] en/of Geleen en/of Eindhoven, in elk geval Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft en/of trachten te verschaffen immers heeft hij, verdachte, en/of hebben diens mededader(s) toen en daar (in die periode) opzettelijk
- bij diverse bedrijven en/of personen en/of instanties geinformeerd naar goederen en stoffen die gebruikt (kunnen) worden ten behoeve van de systhethische drugsproductie en/of die goederen en/of stoffen opgehaald en/of aangekocht en/of ondergebracht bij andere personen en/of
- diens medeverdachte(n) van aanwijzingen en/of inlichtingen voorzien,
en/of (in die periode)
voorhanden heeft gehad:
- 3, althans een hoeveelheid, glazen destillatiecondensbuizen, en/of
- 7, althans een hoeveelheid, ventilatoren en/of
- 1 witte jerrycan met als inhoud een nog onbekende vloeistof, en/of
- 2, althans een hoeveelheid electromotor(en),

(aangetroffen in een pand gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] ) en/of

- 1 kolf, en/of

-5, althans een hoeveelheid, slangen, en/of

- een hoeveelheid klemmen,

(aangetroffen in een pand gelegen aan de [adres 4] te [plaats 1] ) en/of

- 2, althans een hoeveelheid, stuks laboratoriumglaswerk,

(aangetroffen in een pand aan [adres 5] te [plaats 1] )

waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De raadsman van de opgeëiste persoon stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat op basis van deze informatie niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in België ook zal worden vervolgd voor de voorbereidingshandelingen die hem in Nederland ten laste (zullen) worden gelegd, zodat sprake is van strijd met artikel 9 dan wel 13 van de OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van overlap met het in Nederland ten laste gelegde feit, nu het in België niet gaat om voorbereidingshandelingen, maar om de productie van synthetische drugs op de genoemde locatie in [plaats 2] .
De rechtbank is van oordeel dat uit onderdeel e) van het EAB en de verstrekte nadere informatie niet blijkt dat de opgeëiste persoon in België enkel voor de productie van synthetische drugs op de genoemde locatie in [plaats 2] zou worden vervolgd, zoals door de officier van justitie is gesteld. Het aankruisen van het lijstfeit maakt dit niet anders. De feitsomschrijving en kwalificatie “inbreuken op de wetgeving verdovende middelen en psychotrope stoffen” sluiten niet uit dat de verdenkingen mede zien op de feitelijkheiden waarvoor de opgeeiste persoon in Nederland wordt vervolgd. Dit geldt nog temeer nu in het EAB ook melding wordt gemaakt van politionele informatie waaruit aanwijzingen blijken dat de opgeëiste persoon chemicaliën aankoopt in de grensregio België.
De rechtbank acht het derhalve van belang dat van de zijde van de Belgische justitiële autoriteiten verduidelijking van de verdenking jegens de opgeëiste persoon wordt verkregen, waarbij de rechtbank het in het bijzonder noodzakelijk acht te vernemen of en zo ja, in hoeverre deze verdenking zich ook uitstrekt over de feitelijkheden die worden genoemd in de hiervoor geciteerde Nederlandse tenlastelegging.

4.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek
voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Belgische justitiële autoriteiten verduidelijking te vragen ten aanzien van het feit waarvoor zij hem wensen te vervolgen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 januari 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.