Op 3 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraken gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, die in België wordt verdacht van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het Openbaar Ministerie (OM) in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen over de verdenkingen in België. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1986, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland ook verdacht van het telen en produceren van verdovende middelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB, uitgevaardigd door de Belgische onderzoeksrechter Patrick Noelmans, niet uitsluit dat de opgeëiste persoon ook in Nederland vervolgd zal worden voor soortgelijke feiten. De officier van justitie heeft betoogd dat er geen overlap is tussen de verdenkingen in Nederland en België, maar de rechtbank is van oordeel dat de informatie in het EAB en de aanvullende gegevens niet voldoende duidelijk maken dat de Belgische vervolging enkel betrekking heeft op de productie van synthetische drugs.
De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te schorsen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om verduidelijking te vragen aan de Belgische autoriteiten over de aard van de verdenkingen. De rechtbank heeft tevens bevolen dat de opgeëiste persoon op een nog te bepalen datum zal worden opgeroepen, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman. Deze beslissing is genomen in het belang van een zorgvuldige rechtsgang en om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet dubbel wordt vervolgd voor dezelfde feiten.