ECLI:NL:RBAMS:2017:1865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
13/669095-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld en zwaar lichamelijk letsel, vordering benadeelde partij en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 14 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval. De overval vond plaats op [datum delict] te [plaats], waarbij de verdachte en zijn mededaders met geweld de bewoners hebben bedreigd en zwaar lichamelijk letsel hebben toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de woning is binnengekomen, gewapend met een koevoet, honkbalknuppel en vuurwapen. Tijdens de overval zijn de slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], ernstig mishandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel en psychische schade in de vorm van PTSS. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de tenlastelegging gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Daarnaast is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor elk slachtoffer is vastgesteld en de verdachte is veroordeeld tot betaling van deze bedragen. De rechtbank heeft de impact van de overval op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummers: 13/669095-16 (Promis)
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met parketnummer: 99-000849-31
Datum uitspraak: 14 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [huis van bewaring]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 20.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks [datum delict] te [plaats] , in elk geval in Nederland, omstreeks 03.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de
[plaats] , heeft weggenomen één of meer mobiele telefoons (o.a. Samsung S6 en/of Samsung S5 mini) en/of een mp3-speler/ mediaplayer (Samsung Galaxy S) en/of een mapje met politie-embleem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die mobiele telefoons en/of die mp3-speler/ mediaplayer (Samsung Galaxy S) en/of dat mapje met politie-embleem onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- één of meer keer (met kracht) met een koevoet en/of een honkbalknuppel en/of (vuur)wapen, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of rug en/of zij en/of be(e)n(en) en/of arm(en) en/of schouder(s), althans op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen en/of
- één of meer keer een (vuur)wapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of
- één of meermalen heeft/hebben geroepen: "Wie is de baas, wie is de baas." en/of "Liggen, liggen." en/of "Waar zijn die spullen, waar zijn die spullen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de handen en/of monden van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] met tape heeft/hebben vast- en/of dichtgebonden en/of
- de kamer van die [slachtoffer 4] is/zijn binnen gegaan met een (vuur)wapen en/of een koevoet en/of een honkbalknuppel,
voornoemde geweld en/of bedreiging met geweld in aanwezigheid van [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 2] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS) en/of één of meer fractu(u)r(en) in het gezicht en/of één of meer littekens op het hoofd en/of op het lichaam en/of (crush)letsel en/of een fractuur van de rechterhand en/of de vinger(s) van de rechterhand en/of chronische pijn aan/in het hoofd/gezicht en/of aan/in het lichaam
en/of
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS) en/of één of meer fractu(u)r(en) in/van de arm (ellepijp) en/of één of meer luxatie(s) van de schouder(s) en/of één of meer littekens op het hoofd en/of op het lichaam en/of een (zware) hersenschudding/kneuzing en/of chronische pijn aan/in het hoofd/gezicht en/of aan/in het lichaam
en/of
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS) en/of een fractuur van de neus ten gevolge waarvan die neus scheef is komen te staan en/of een fractuur van de voet en/of chronische pijn aan de neus en/of aan/in het hoofd/gezicht en/of aan/in het lichaam
en/of
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] zwaar letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS);
artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
artikel 312 lid 2 ahf/sub 1,2,3 en 4 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Op basis van de aangifte, het aantreffen van de weggenomen goederen bij verdachte, het aantreffen van de autosleutels van de niet afgesloten auto in de buurt van het plaats delict, de camerabeelden waarop is te zien dat verdachte twee zonnebrillen weggooit in een vuilcontainer terwijl door [slachtoffer 1] is verklaard dat één van de overvallers een zonnebril droeg, het uitpeilen van de telefoon van verdachte op het plaats delict en het contact met de derde verdachte vóór de overal kan de woningoverval in vereniging gepleegd bewezen worden verklaard.
Alternatief scenario
Het door verdachte gegeven alternatieve scenario acht de officier van justitie ongeloofwaardig, onder meer omdat verdachte zeer laat met deze verklaring is gekomen, immers heeft hij zich in het voorbereidend onderzoek consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Daarnaast heeft verdachte verklaard een alibi te hebben, hij zou ten tijde van de overval met zijn vriendin hebben gebeld; dit blijkt echter noch uit de telefoongegevens, noch uit de WhatsApp-gesprekken. Zijn verklaring, dat hij twee mannen heeft weggebracht naar de [plaats] , daarbij achter een andere man is aangereden, dat hij niet in de woning is geweest en de gestolen goederen in handen heeft gekregen van de derde overvaller, sluit niet aan op de bewijsmiddelen. Uit de telefoongegevens van verdachte en de derde verdachte, de aanhoudingen van verdachte en [medeverdachte] vlak na het delict, en de sjaal van de derde verdachte op de vluchtroute blijkt dat zij aanwezig waren op het plaats delict ten tijde van de overval. De door de aangevers opgegeven signalementen komen overeen met verdachte en zijn mededaders.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnotitie vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Vast staat dat er een woningoveral heeft plaatsgevonden. Niet kan worden bewezen dat verdachte in de woning is geweest. Verdachte ontkent dat hij in de woning is geweest en in de woning is geen DNA van verdachte aangetroffen. Er is ook geen DNA van de aangevers op zijn kleding gevonden. Het signalement komt bovendien niet overeen met het uiterlijk van verdachte. Uit het dossier blijkt dat verdachte niet in de woning was, aangezien hij ten tijde van het delict telefonisch contact had met zijn vriendin. Zij heeft verklaard dat verdachte ten tijde van het gesprek in een auto zat, omdat zij muziek op de achtergrond hoorde. Bovendien zijn er gedurende het onderzoek twee andere verdachten opgedoken die zeer wel mogelijk de tweede en derde overvaller kunnen zijn geweest. Verdachte schetst een alternatief scenario en stelt dat hij is gevraagd om te rijden, niet wetende voor wat. Hij is buiten in de auto blijven wachten en is vervolgens gaan kijken waar de overige personen bleven. Op het moment dat verdachte aankwam bij de portiek, krijgt hij spullen in zijn handen gedrukt. Verdachte voelt aan dat de situatie niet in de haak is en hij zet het op lopen. Vervolgens rennen de drie overvallers ook weg.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het gebezigde geweld tijdens de woningoverval. Het was immers een wilsbesluit van een mededader en niet van verdachte om dusdanig geweld te gebruiken. Verdachte heeft niet kunnen vermoeden dat de overval zou uitmonden in geweld.
Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat een post traumatische stressstoornis (hierna: PTSS) niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, waardoor verdachte van dat gedeelte moet worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en overweegt als volgt.
Op [datum delict] heeft een woningoverval op de [plaats] te [plaats] plaatsgevonden. Omstreeks 03:30 uur horen verbalisanten een persoon om hulp roepen. Op dat moment zien verbalisanten, uit een woning op de [plaats] , drie negroïde mannen rennen in de richting van de [straat] . Verbalisanten hebben vervolgens de achtervolging ingezet. Verdachte wordt aangehouden op de [plaats] . Bij verdachte worden vervolgens gestolen spullen uit de woning aangetroffen. Gelet op de signalementen die de bewoners geven van de overvallers stelt de rechtbank vast dat verdachte identificeerbaar is als één van de drie overvallers, en wel als de man die via het balkon binnenkwam, een zonnebril droeg, vlechten had en een honkbalknuppel droeg. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte niet past in het door de bewoners gegeven signalement, mede gelet op het opvallende lange rastahaar van verdachte en de opvallende bult op zijn voorhoofd. Dat de rechtbank tot een ander oordeel komt, is niet alleen gebaseerd op de overeenkomsten in het signalement, maar ook in belangrijke mate op de overige bewijsmiddelen waaruit bijvoorbeeld blijkt dat verdachte op zijn looproute twee zonnebrillen in een vuilcontainer gooit. Dat de bewoners niet uitdrukkelijk verklaren over een bult op het voorhoofd, leidt niet dwingend tot de conclusie dat verdachte niet binnen geweest kan zijn, aangezien de man wiens signalement overeenkomt met dat van verdachte volgens de bewoners een capuchon op had.
Alibi
De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet in de woning kon zijn geweest, omdat hij die nacht in de auto aan het bellen was met zijn vriendin. De rechtbank acht dit alibi van verdachte niet aannemelijk geworden. Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt immers niet dat hij en zijn vriendin ten tijde van de woningoverval contact hebben gehad.
Alternatief scenario
Ten aanzien van het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt het scenario, dat verdachte slechts chauffeur was van twee overvallers en de derde overvaller, die in een andere auto reed, moest volgen naar de plaats van de overval en daarna moest wachten op zijn passagiers, als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde. Om te beginnen is ongeloofwaardig dat drie mannen een woning willen overvallen en dan met twee auto’s naar die woning gaan, en één van die auto’s laten besturen door een onwetende chauffeur, en met die chauffeur (de chauffeur van hun vluchtauto) geen enkele afspraak maken over hoe, wanneer en waar elkaar weer te ontmoeten, en dat deze chauffeur tijdens de overval rond gaat lopen, weg van de plek van de overval en de vluchtauto, en ondertussen nog wat hasj verkoopt, zoals verdachte heeft verklaard. Het scenario van verdachte, dat de chauffeur van de voorste auto, en niet hij de derde overvaller was, sluit ook geenszins aan op de bevindingen omtrent de locatie van de telefoon van deze chauffeur, namelijk dat hij is weggereden van de plaats delict op het moment dat hij en de daders in de volgauto (de auto van verdachte) daar waren aangekomen en dat hij ten tijde van de woningoverval niet aanstraalt op het plaats delict. Ook het scenario van verdachte, dat toen hij weer langs de woning waar de overval plaatsvond liep, de buit in de hand gedrukt kreeg door de bestuurder van de voorste auto, kan niet kloppen. De bewoners hebben immers consistent verklaard dat zij zijn overvallen door drie mannen en dat die drie mannen, nadat één van de bewoners op het balkon om hulp had geschreeuwd, direct en met zijn drieën de woning hebben verlaten. De bewoners, en de politieagenten die al ter plaatse waren gekomen, hebben de drie daders vervolgens naar buiten zien rennen in de richting van de [straat] . Verder zien zij niemand op straat. Het scenario van verdachte, dat één van de drie overvallers naar buiten is gekomen en daar – stom toevallig – verdachte tegenkwam en hem de spullen in handen gaf, dat er toen werd gegild, dat verdachte toen wegliep en dat daarna de drie daders van de overval uit de woning weg renden, spoort daar niet mee. Toen er werd gegild, waren de drie daders in de woning en was er niemand buiten. Nadat er was gegild, renden de drie daders met elkaar naar buiten. Het door de verdediging geschetste scenario vindt dus op geen enkele wijze steun in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voor dit geschetste scenario ieder aanknopingspunt en is verdachte één van de drie daders geweest die de woningoverval heeft gepleegd.
Opzet geweld
De rechtbank acht opzet op het gebezigde geweld bewezen. Het subsidiaire standpunt van de verdediging, dat het gebezigde geweld een wilsbesluit is van een medeverdachte en dat het meenemen van de wapens naar het plaats delict nog niet maakt dat verdachte redelijkerwijs had mogen verwachten dat er geweld zou worden gebruikt, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank is van oordeel dat er, door het meenemen van wapens, een aanmerkelijke kans bestond dat deze wapens gebruikt zouden worden om de overval mogelijk te maken door al dan niet geweld te gebruiken of te dreigen met geweld. Voorts volgt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] , die op hoofdpunten wordt ondersteund door de verklaring van de overige bewoners. Daaruit volgt immers dat verdachte met anderen de woning is binnengegaan. Verdachte had een knuppel bij zich waarmee hij vrijwel direct [slachtoffer 1] heeft geslagen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan uit deze handelingen het opzet van verdachte op het geweld en de gevolgen daarvan worden afgeleid. Dat verdachte het wapen slechts zou hebben meegenomen ter bedreiging van de bewoners in verband met de diefstal, doet daar dan verder niets aan af. De rechtbank verwerpt het subsidiaire verweer.
De rechtbank stelt vast dat er drie mannen met drie wapens in de woning zijn geweest en dat aan de bewoners letsel is toegebracht. Niet kan worden bewezen door wie of met welk wapen exact welk letsel is ontstaan, zodat de rechtbank heeft gekozen voor de en/of-variant in de bewezenverklaring.
Zwaar lichamelijk letsel
Tijdens de overval is lichamelijk letsel toegebracht aan de bewoners. Bovendien hebben de bewoners verklaard dat zij als gevolg van de overval geestelijk letsel hebben opgelopen in de vorm van PTSS. Aan verdachte is een zwaardere variant van diefstal met geweld ten laste gelegd, te weten een diefstal met geweld die zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft. Het lichamelijk letsel van de bewoners kwalificeert, al dan niet in onderlinge samenhang beschouwd, als zwaar lichamelijk letsel. Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt mede begrepen een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft. Bij de beantwoording van de vraag of PTSS als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt wijst de rechtbank op de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BX9407).
3.5.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat psychische gevolgen van gedragingen zoals bewezenverklaard [PTSS], welke gevolgen niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens in de zin van art. 82, tweede lid, Sr, niet kunnen worden aangemerkt als "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 248, eerste lid, Sr, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het genoemd letsel, hoewel het als zwaar letsel kan worden aangemerkt, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr. Verdachte wordt ten aanzien van de PTSS dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat zwaar geestelijk letsel wel strafverhogend kan meewegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op [datum delict] te [plaats] , omstreeks 03.30 uur, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [plaats] , heeft weggenomen mobiele telefoons (o.a. Samsung S6 en Samsung S5 mini) en een mp3-speler/ mediaplayer (Samsung Galaxy S) en een mapje met politie-embleem, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die mobiele telefoons en die mp3-speler/ mediaplayer (Samsung Galaxy S) en dat mapje met politie-embleem onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- met kracht met een koevoet en een honkbalknuppel en vuurwapen, op het hoofd en/of rug en/of zij en/of be(e)n(en) en/of arm(en) en/of schouder(s), althans op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben geslagen en
- een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben gericht en
- hebben geroepen: "Wie is de baas, wie is de baas." En "Liggen, liggen." En "Waar zijn die spullen, waar zijn die spullen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- de handen en/of monden van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met tape hebben vast- en/of dichtgebonden
voornoemde geweld en bedreiging met geweld in aanwezigheid van [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 2] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten fracturen in het gezicht en één of meer littekens op het hoofd en op het lichaam en (crush)letsel en een fractuur van de vinger van de rechterhand en chronische pijn aan/in het hoofd/gezicht en aan/in het lichaam
en
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een fractuur van de ellepijp en luxaties van de schouders en een litteken op het hoofd en een (zware) hersenschudding/kneuzing en chronische pijn aan/in het hoofd/gezicht en aan/in het lichaam
en
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, een fractuur van de neus ten gevolge waarvan die neus scheef is komen te staan en een fractuur van de voet en pijn aan het lichaam
en
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] zwaar letsel heeft opgelopen, te weten een post traumatische stressstoornis (PTSS);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen. De officier van justitie vordert daarnaast de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van 365 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij en de vordering herroeping v.i. heeft zij het volgende aangevoerd. De vorderingen moeten niet-ontvankelijk worden verklaard gelet op het late tijdstip van het verstrekken van de vorderingen, waardoor het onmogelijk is om een civielrechtelijk juridisch verweer te kunnen voeren. Subsidiair zijn de psychische klachten niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel en is het weggooien van kleding een zelfstandige keuze van de benadeelde partij. Gelet op de jurisprudentie kan toekomstige schade, zoals mogelijke kosten door studievertraging, niet worden toegekend. Wat betreft de immateriële schade is het gevorderde bedrag onderbouwd met een poging tot doodslag, hetgeen een andere kwalificatie betreft.
Ten aanzien van de vordering v.i. heeft verdachte verklaard dat hij daarvan pas wist toen hij op het politiebureau zat. Verdachte bevond zich in een ver stadium van het voorwaardelijk deel. Ik verzoek u om niet de gehele v.i. op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op [datum] viert [slachtoffer 1] met haar familie haar 58ste verjaardag bij haar thuis op de [plaats] te [plaats] . De verjaardag krijgt een andere wending wanneer in de nacht van [datum delict] verdachte en zijn mededaders de woning binnendringen. De slachtoffers zien drie daders binnenkomen met een vuurwapen, een knuppel en een koevoet. [slachtoffer 1] ziet eerst hoe bij haar zoon, [slachtoffer 3] , zijn handen en mond worden afgeplakt met ducttape en bij haar dochter, [slachtoffer 2] , haar mond. Daarna wordt ook haar mond afgeplakt, waardoor zij moeilijk adem kan halen. Vervolgens begint één van de daders haar genadeloos te slaan met een knuppel. [slachtoffer 2] heeft verklaard hoe machteloos zij zich voelde op het moment dat zij zag dat haar moeder en haar broer zoveel geweld moesten ondergaan. Kleindochter [slachtoffer 4] van 8 jaar moest aanzien hoe haar oma, tante en oom werden geslagen. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben als gevolg van het gebezigde geweld zwaar lichamelijk letsel opgelopen en als gevolg van de schokkende gebeurtenis allen een post traumatische stressstoornis. Dat laatste geldt ook voor [slachtoffer 4] .
Dat de impact van de overval nog steeds groot is, blijkt uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen. [slachtoffer 2] schrijft dat zij als gevolg van het opgelopen letsel vijf maanden niet in staat is geweest om te werken, terwijl zij wist dat zij in aanmerking kwam voor een vast contract. Dat leverde haar extra stress op. Door het letsel is zij veel kennis kwijtgeraakt en had zij moeite om zich te concentreren. Zij zegt door de overal een ander mens te zijn geworden. De angst voor de daders, waaronder de mededader die nog niet is opgepakt, speelt continu door haar hoofd. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zijn uitweg heeft gezocht in drank en drugs, en ergens anders is gaan wonen omdat het thuis niet langer ging. Hij is de eerste weken twaalf kilo afgevallen en leeft nog steeds in angst, vooral ‘s nachts. Naast de behandeling die nodig is voor zijn neus ten gevolge van het opgelopen letsel, zegt hij ook psychische hulp nodig te hebben. Hij volgt nu EMDR-therapie. [slachtoffer 1] verklaart dat de overval haar gezin uit elkaar heeft gedreven. Zij ziet de pijn en het verdriet bij haar kinderen. Zij zijn niet in staat om elkaar te troosten, omdat het te zwaar is om het leed bij de ander aan te zien. Ook zij verklaart dat zij niet meer dezelfde vrouw is als daarvoor. Zowel lichamelijk als emotioneel heeft zij veel schade opgelopen. Zo is haar gezicht nog steeds gevoelloos en kan zij haar vingers niet goed gebruiken. Haar gehoor is beschadigd en binnenkort zal zij worden geopereerd aan haar kaken. Ten gevolge van het letsel is zij afhankelijk geworden van anderen en ‘s nachts heeft zij nachtmerries. Ook het jongste slachtoffer [slachtoffer 4] , 8 jaar oud, schrijft in haar slachtofferverklaring dat zij erg bang is voor de overvallers en nachtmerries heeft van de overval. Haar moeder gaat wekelijks met haar naar traumatherapie en zij zegt dat haar dochter is veranderd in een bang en teruggetrokken meisje. Ook is zij weer in haar bed gaan plassen. Voor alle slachtoffers geldt dus dat deze gebeurtenis enorm veel invloed heeft gehad op hun leven. Zoals blijkt uit hun verklaringen, worden zij nog steeds geconfronteerd met de lichamelijk en geestelijke gevolgen van wat hun is overkomen. Het valt helaas te verwachten dat zij daar nog lange tijd mee geconfronteerd zullen blijven worden.
Verdachte en zijn mededaders zijn voor deze enorme gevolgen verantwoordelijk. De rechtbank rekent deze gevolgen verdachte in volle omvang aan. Verdachte heeft op geen enkel moment zichtbaar stilgestaan bij het leed dat zijn handelen bij de slachtoffers zou kunnen veroorzaken. Hij heeft blijkbaar alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 31 januari 2017 en de strafkaart van 17 februari 2017 blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan zowel vermogensdelicten als geweldsdelicten, in het bijzonder een woningoverval met geweld waarvoor hij ten tijde van het bewezenverklaarde in een voorwaardelijke invrijheidsstelling liep.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf allereerst acht geslagen op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt bij een overval van een woning met ander dan licht geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar De huidige woningoverval is dusdanig gewelddadig geweest, en de gevolgen voor de vier slachtoffers - waarvan er drie zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen en alle vier zwaar geestelijk letsel - zijn dusdanig ernstig, dat hier naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar als uitgangspunt heeft te gelden.
Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of er factoren zijn dat maken dat in het geval van verdachte naar boven of naar beneden toe van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat er meerdere factoren zijn, die alle maken dat er naar boven toe moet worden afgeweken.
Uit de verklaringen van de slachtoffers wordt duidelijk dat verdachte zich aanzienlijk gewelddadiger heeft gedragen dan zijn mededaders. [slachtoffer 1] duidt verdachte aan als “een beest”. Dit is een duidelijk strafverzwarende omstandigheid.
Verdachte heeft, na aanvankelijk te hebben gezwegen, een schriftelijke verklaring overgelegd. De rechtbank hecht aan deze verklaring geen enkel geloof. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoording heeft afgelegd voor zijn handelen. Verdachte heeft geen enkele blijk gegeven van inzicht in het uiterst kwalijke van zijn handelen, zodat op grond daarvan gevreesd moet worden voor een hoog recidiverisico. In de houding van verdachte ten aanzien van het delict ziet de rechtbank daarom dan ook aanleiding om naar boven toe van het uitgangspunt af te wijken.
De meest strafverzwarende omstandigheid is de recidive. Verdachte heeft een lang strafblad met daarop zowel vermogensdelicten als geweldsdelictennet en was, toen hij deze woningoverval pleegde, net een half jaar vrij na het uitzitten van een gevangenisstraf voor een woningoverval, waarbij hij nog in de proeftijd liep van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank komt na dit alles tot de conclusie, dat een gevangenisstraf voor de duur van ten minste acht jaar passend is. Nu de officier van justitie een gevangenisstraf van acht jaar heeft geëist, zal de rechtbank de geëiste straf opleggen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK pistool (5202235)
1 STK horloge (5203948)
1 STK zwart pol. mapje met pol. embleem (5202093)
1 STK honkbalknuppel (5202316)
1 STK jas (5202313)
1 STK shirt (5202314)
1 STK handschoen (5202327)
1 STK sjaal (5202330)
1 STK sjaal (5202339)
1 STK plakband (5202347)
1 STK plakband (5202349)
1 STK plakband (5202351)
Nu met betrekking tot het inbeslaggenomen pistool (5202235) het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Het inbeslaggenomen politiemapje (5202093) dient te worden teruggegeven aan [slachtoffer 2] .
Nu met betrekking tot het horloge niet is komen vast te staan aan wie het toebehoort, maar kennelijk wel door één van de overvallers is achtergelaten, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
De overige voorwerpen (honkbalknuppel, jas, shirt, handschoen, sjaals en plakband (nummers 4 t/m 12 op de beslaglijst)) behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Algemene overweging ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vorderingen benadeelde partij niet- ontvankelijk dienen te worden verklaard gelet op het late tijdstip van het verstrekken van de vorderingen, waardoor het onmogelijk is om een civielrechtelijk juridisch verweer te kunnen voeren.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen binnen de daarvoor gegeven termijn zijn ingediend.
De rechtbank is verder van oordeel dat de enkele omstandigheid dat een vordering van een benadeelde partij omvangrijk is, niet zonder meer meebrengt dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van de strafprocedure oplevert. De vordering is in het onderhavige geval behoorlijk en overzichtelijk onderbouwd, zeker nu deze voornamelijk bestaat uit medische stukken, en de rechtbank acht de benadeelde partijen in beginsel dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
Toekomstige kosten
Onder diverse posten hebben de benadeelde partijen de vergoeding van (mogelijke) toekomstige kosten gevorderd. Nu de verschuldigdheid en de omvang van deze kosten zijn omgeven met teveel onzekerheden en er bovendien nog geen sprake is van een medische eindtoestand bij de benadeelde partijen, zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, voor zover het toekomstige schade betreft.
Shockschade
Voor zover het gaat om zogenoemde ‘shockschade’ overweegt de rechtbank het volgende. ‘Shockschade’ kan ontstaan bij degene bij wie door het (directe) waarnemen van een incident of ongeval of door de (directe) confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand is gedood of gewond tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat (ECLI:NL:HR:2002:AD5356). Een vordering tot vergoeding van shockschade kan alleen worden toegewezen als het gaat om geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voor de vaststelling daarvan is nader feitelijk onderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld door een psychiater of psycholoog. Uit de (toelichting op de) vorderingen blijkt dat bij de benadeelde partijen een post traumatische stress stoornis is vastgesteld en dat zij verschillende therapieën en/of behandelingen hebben ondergaan ten gevolge van de overval. Zo heeft [slachtoffer 1] een EMDR-behandeling ondergaan, echter blijkt uit de verklaring van haar psycholoog dat deze behandeling weinig tot geen effect heeft gehad. Voorts is zij verwezen voor verdere behandeling binnen de Specialistische GGZ. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] staan onder behandeling voor PTSS en bij [slachtoffer 2] is ook EMDR-therapie geïndiceerd. Bij de bepaling van de omvang van de door de benadeelde partijen geleden immateriële schade is rekening gehouden met shockschade en heeft de rechtbank aansluiting getracht te zoeken bij vergelijkbare zaken. De rechtbank waardeert de shockschade voor elke benadeelde partij in deze zaak op € 7.500,-. Het overige gedeelte van hun immateriële schade is eveneens geschat, waarbij rekening is gehouden met de aard en de ernst van het letsel en de daaruit voortkomende gevolgen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.737,94 aan materiële-schadevergoeding en € 35.000 aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 14.142,94 bestaande uit € 1.642,94 aan materiële schade (€ 249,- + € 887,24 + € 428,70 + € 50,- + € 28,-) en € 12.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde [datum delict].
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.364,61 aan materiële-schadevergoeding en € 35.000 aan immateriële-schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 14.769,61 bestaande uit € 2.269,61 aan materiële schade (€ 164,95 + € 1.505,56 + € 329,10 + € 50,- + € 224,-) en € 12.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde [datum delict].
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.385,49 aan materiële-schadevergoeding en € 35.000 aan immateriële-schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 11.290,49 bestaande uit € 1.290,49 aan materiële schade (€ 174,- + € 793,89 + € 272,60 + € 50,-) en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde [datum delict].
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 7.220,46 aan materiële-schadevergoeding en € 25.000 aan immateriële-schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 8.825,46 bestaande uit € 1.325,46 aan materiële schade (€ 413,60 + € 523,36 + € 338,50 + € 50,-) en € 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde [datum delict].
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

11.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Zeeland- West-Brabant van 14 maart 2014, onder parketnummer 02-801079-13, welk vonnis is bevestigd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 10 december 2014, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 19 november 2015 op grond van artikel 15, tweede lid, Sr voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 15a lid 1 onder a Sr).
Bij de stukken bevindt zich de op 16 juni 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam , met v.i.-zaaknummer 99/000849-31.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 365 dagen.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 15, 15a, 15g, 15i, 15j, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken voor te bereiden en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
Horloge, honkbalknuppel, jas, shirt, handschoen, sjaals en plakband (nummers 2, 4 t/m 12 op de beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
pistool (nummer 1 op de beslaglijst)
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van:
zwart politiemapje met politie-embleem (nummer 3 op de beslaglijst)
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1], wonende te [plaats] , toe tot € 14.142,94 (veertienduizend honderdtweeënveertig euro en vierennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 14.142,94 (veertienduizend honderdtweeënveertig euro en vierennegentig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 130 dagen.
De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2], wonende te [plaats] , toe tot € 14.769,61 (veertienduizend zevenhonderdzesennegentig euro en eenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 14.769,61 (veertienduizend zevenhonderdzesennegentig euro en eenenzestig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 133 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 3], wonende te [plaats] , toe tot € 11.290,49 (elfduizend tweehonderdnegentig euro en negenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , € 11.290,49 (elfduizend tweehonderdnegentig euro en negenveertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 116 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 4], wonende te [plaats] , toe tot € 8.825,46 (achtduizend achthonderdvijfentwintig euro en zesenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] , € 8.825,46 (achtduizend achthonderdvijfentwintig euro en zesenveertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [datum delict] tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 104 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en N.A.J. Purcell, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2017.