Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2017 in de zaak tussen
A.J. Noordam, te Amsterdam, eiser
de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V., verweerder
Procesverloop
Overwegingen
civil rights and obligationsen over een eventueel opgelegde
criminal charge, hetgeen hier geen van alle aan de orde is. Voor zover eiser meent dat het uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende rechtsgelijkheid- en rechtszekerheidsbeginsel, die ook los van het EVRM gelden binnen het Nederlandse recht, in het geding zijn, verwijst de rechtbank naar artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Verweerder moet, als hij besluiten neemt in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, en in zo een besluit zich beroept op een niet gepubliceerde gedragslijn (al dan niet vastgelegd in de gevraagde documenten), op grond van artikel 4:82 van de Awb de aanvaardbaarheid daarvan steeds toereikend motiveren. De aanvaardbaarheid van die gedragslijn en die motivering in het desbetreffende besluit kan vervolgens aan de rechter ter toetsing worden voorgelegd, inclusief de vraag of sprake is van schending van de rechtsgelijkheid dan wel rechtszekerheid. De omstandigheid dat de gevraagde documenten zijn uitgezonderd van de openbaarmakingsplicht van de Wob staat alleen daarom al niet op gespannen voet met deze beginselen. Ten aanzien van de statutaire doelstellingen is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat het handelen van verweerder, dat in dit concrete geval overeenkomstig de wet- en regelgeving is, in strijd zou zijn met zijn statutaire doelstellingen. Dit geldt, wat daarvan ook zij, eveneens voor eventuele doelstellingen van transparantie.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.