ECLI:NL:RBAMS:2017:1700

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
13/751986-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland in verband met strafrechtelijk onderzoek naar diefstal

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Berlin. De opgeëiste persoon, geboren in 1964 en met de Nederlandse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB was gebaseerd op een arrestatiebevel van 20 september 2016 en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar diefstal door twee of meer verenigde personen.

Tijdens de zitting op 2 maart 2017 heeft de opgeëiste persoon verklaard niet schuldig te zijn aan de beschuldigingen en dat hij slechts een auto had gehuurd voor een kennis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn onschuld aan te tonen. Daarnaast heeft de rechtbank het evenredigheidsverweer van de opgeëiste persoon verworpen, waarbij werd gesteld dat zijn vrijwillige medewerking aan het onderzoek in Nederland een reden zou moeten zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheid niet als bijzonder genoeg werd beschouwd om de overlevering te blokkeren.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die was gegeven door de Hoofdofficier van justitie van het Parket-Generaal te Berlijn, waarin werd verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan. Aangezien aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751986-16
RK-nummer: 16/8676
Datum uitspraak: 16 maart 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 december 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 oktober 2016 (ontvangen op 15 december 2016) door de
Staatsanwaltbij het
Staatsanwaltschaft Berlin(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende op het adres [verblijfadres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] .
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te ’s Gravenhage.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 20 september 2016, uitgevaardigd door het Amtsgericht Tiergarten (Duitsland), met kenmerk: 351 Gs 3012/16 .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Onschuldverweer en verweer dat ziet op de evenredigheid van het EAB

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit waarvan hij in Duitsland wordt verdacht. Hij heeft de auto niet gestolen maar alleen op zijn naam gehuurd voor een man die hij uit de gevangenis kende. Voorts wil hij overal aan meewerken en zit hij momenteel vast. Het is niet oppportuun om zijn medewerking via een overlevering te verkrijgen. De uitvaardiging van het EAB is dan ook niet evenredig.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat beide verweren niet kunnen slagen.
Ten aanzien van het onschuldverweer
Op grond van artikel 26, vierde lid, OLW dient de opgeëiste persoon, als hij beweert niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, dat tijdens het verhoor aan te tonen en onderzoekt de rechtbank die bewering.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon tijdens het verhoor niet kunnen aantonen dat hij het feit waarvan hij in Duitsland wordt verdacht, niet heeft begaan.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
Ten aanzien van het evenredigheidsverweer
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de uitvaardiging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.
De door de opgeëiste persoon genoemde omstandigheid, namelijk dat hij vrijwillig aan het strafrechtelijk onderzoek wil meewerken terwijl hij in Nederland vastzit, geldt niet als een zodanige bijzondere omstandigheid, dat de overlevering daarom moet worden geweigerd.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van justitie van het Parket-Generaal te Berlijn heeft op 11 januari 2017 de volgende garantie gegeven:
“Uitlevering van de Nederlandse staatsburger [naam opgeëiste persoon] geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]
Verzekering van terugbrenging.
In de bovenstaande aangelegenheid wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in het geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zijn akkoord vooropgesteld – ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de straf teruggebracht wordt naar het Koninkrijk der Nederlanden.”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het
Staatsanwaltschaft Berlinten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]