In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland. Tijdens de zitting op 2 maart 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en verklaarde hij dat de opgegeven personalia correct waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor een terugkeergarantie, zoals neergelegd in artikel 6 van de OLW, omdat hij enkel de Turkse nationaliteit bezit en in het bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning. Dit betekent dat de rechtbank de overlevering niet afhankelijk kan maken van een garantie van de Belgische autoriteiten, ondanks dat deze garantie is afgegeven.
De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder de artikelen 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW, in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, zodat de Belgische autoriteiten het strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon kunnen voortzetten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.