ECLI:NL:RBAMS:2017:1478

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
13/845014-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van belastingadviseur wegens meermalen doen van onjuiste aangifte en belastingfraude

Op 8 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 60-jarige belastingadviseur, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het meermaals doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend voor zijn klanten, waarbij hij gefingeerde persoonsgebonden aftrekposten opvoerde. Dit leidde tot een onterecht lagere belastingaanslag voor zijn klanten, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van ten minste € 828.842,-. Daarnaast heeft de verdachte valse facturen ingediend bij de Belastingdienst, wat ook als belastingfraude werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als ervaren belastingconsulent, op de hoogte had moeten zijn van de regels en dat hij willens en wetens de kans op onjuiste aangiften heeft aanvaard. De rechtbank legde een beroepsverbod van drie jaar op, naast de gevangenisstraf, om herhaling te voorkomen. De uitspraak benadrukt de ernst van belastingfraude en de gevolgen daarvan voor zowel de Belastingdienst als de betrokken klanten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845014-15 (Promis)
Datum uitspraak: 8 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Boerlage, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Eizenga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 17 februari 2015 te Soest en/of Amersfoort en/of Arnhem en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke perso(o)n(en), (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een groot aantal, althans één of meerdere, (elektronische) aangifte(n) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, ten name van (een) ander(en), (waaronder):
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012 ten name van [slachtoffer 1] (DOC-065); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van [slachtoffer 2] (DOC-119, p. 0664, p.0671, p. 0683, p. 0702); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van [slachtoffer 3] (DOC-106, p. 0540, p. 0545, p. 0550, p. 0561); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar 2012 ten name van [slachtoffer 4] (DOC-116, p. 0647); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van [slachtoffer 5] (DOC-121, p. 0714, p. 0717, p. 0720, p. 0778); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van [slachtoffer 6] (DOC-115, p.0624, p. 0628, p. 0632);
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op de/het bij de inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst ingediende (elektronische) aangifte(n) en/of ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting ten name van genoemde perso(o)n(en) over genoemde periode(n) (telkens) een onjuist (belastbaar) loon en/of (belastbaar) inkomen en/of een te hoog althans gefingeerd bedrag aan uitgaven voor dieetkosten en/of kledingkosten en/of kosten voor (het wassen van) beddengoed, althans specifieke zorgkosten en/of persoonsgebonden aftrek en/of onjuiste (andere) aftrekpost(en) opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 17 februari 2015 te Soest en/of Amersfoort en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, een groot aantal, althans één of meerdere, (elektronische) aangifte(n)
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, ten name van (een) ander(en), (waaronder):
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar 2012 ten name van [slachtoffer 1] (DOC-065); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van
[slachtoffer 2] (DOC-119, p. 0664, p.0671, p. 0683, p. 0702); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van
[slachtoffer 3] (DOC-106, p. 0540, p. 0545, p. 0550, p. 0561); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar 2012 ten name van [slachtoffer 4] (DOC-116, p. 0647); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van [slachtoffer 5] (DOC-121, p. 0714, p. 0717, p. 0720, p. 0778); en/of
- het/de (elektronische) aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar/de jaren 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van [slachtoffer 6]
(DOC-115, p.0624, p. 0628, p. 0632);
(elk) zijnde (een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk op dat/die (elektronische) aangiftebiljet(ten) (een) te ho(o)g(e), althans gefingeerd(e) bedrag(en) opgegeven en/of vermeld voor de uitgaven voor dieetkosten en/of kledingkosten en/of kosten voor (het wassen van) beddengoed, althans specifieke zorgkosten,
althans persoonsgebonden aftrek, en/of een of meerdere (andere) aftrekpost(en) onjuist ingevuld, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
ten aanzien van feit 2:
hij, al dan niet handelend onder de naam [bedrijfsnaam] , op of omstreeks 24 maart 2014 te Soest en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, (telkens) opzettelijk deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, immers heeft hij toen en daar (telkens) opzettelijk aan de Belastingdienst 18 (achttien), althans één of meerdere valse en/of vervalste factu(u)r(en) (DOC-003 tot en met DOC-020, p. 0288 e.v.) voor raadpleging beschikbaar gesteld,
bestaande die valsheid (telkens) hierin dat in strijd met de waarheid op deze factu(u)r(en)n staat vermeld dat [verdachte] al dan niet handelend onder de naam [bedrijfsnaam] (contant) heeft betaald voor diensten verleend door Stichting Nursu (Nursu Vakvi), terwijl deze diensten niet verleend zijn, althans de betalingen niet hebben plaatsgevonden,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door onjuiste aangiften inkomstenbelasting valselijk op te maken (het tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde onder feit 1) en/of belastingfraude door die onjuiste aangiften bij de Belastingdienst in te dienen, wat erin resulteerde dat te weinig belasting werd geheven (het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde onder feit 1).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vervolging van verdachte op grond van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op gespannen voet staat met de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), welke uitsluitingsgrond betrekking heeft op het gebruik maken van valse geschriften in de zin van artikel 225, tweede lid, Sr. Zij overweegt hiertoe als volgt.
In artikel 69, vierde lid, Awr is, kort gezegd, bepaald dat de eerste twee leden van artikel 69 Awr specialiteit bezitten ten opzichte van artikel 225, tweede lid, Sr. Strafvervolging op grond van voornoemd artikel is uitgesloten. Het eenduidig invullen van de vervolgingsuitsluitingsgrond blijkt in de rechtspraktijk niet eenvoudig te zijn. De oorsprong van de onduidelijkheid over de reikwijdte van de uitsluitingsgrond is te vinden in de beperking tot gedragingen die onder de strafbepaling van artikel 225, tweede lid, Sr vallen. Deze beperking roept verschillende vragen op, waaronder de in deze zaak van toepassing zijnde vraag of gedragingen die via artikel 225, eerste lid, Sr ten laste zijn gelegd ook onder het toepassingsbereik van de vervolgingsuitsluitingsgrond kunnen vallen.
Voorop staat dat de uitsluitingsgrond vervolging op basis van artikel 225, eerste lid, Sr in beginsel niet in de weg staat. Omdat de scheidslijn tussen de twee artikelleden echter zeer dun is, kan dit in specifieke gevallen tot onbevredigende resultaten leiden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook gevallen denkbaar waarin een vervolging op grond van artikel 225, eerste lid, Sr in strijd is met de vervolgingsuitsluitingsgrond. Bij de beantwoording van de vraag of de vervolgingsuitsluitingsgrond van toepassing is op een ten laste gelegd feit dat op het opmaken van valse geschriften is geënt, moet blijkens jurisprudentie worden gekeken naar het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd. (vgl. ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1739) Op het moment dat het feit ook onder het toepassingsbereik van de strafbaarstelling in de Awr past, zou vervolging op basis van het commune delict via de vervolgingsuitsluitingsgrond moeten zijn uitgesloten, tenzij het gaat om het opmaken van geschriften die naast een fiscale functie ook een andere functie hebben en dus ook tegen anderen dan de Belastingdienst kunnen worden gebruikt.
In de onderhavige zaak wordt verdachte verweten dat hij elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting heeft opgemaakt en vervolgens heeft ingediend. Deze elektronische aangiften zijn opgemaakt met het enige doel om deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het valselijk opmaken van deze aangiften ging noodzakelijkerwijs vooraf aan het gebruik maken daarvan door deze onjuiste aangiften, nota bene met één druk op de knop, bij de Belastingdienst in te dienen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het gaat om ten laste gelegde gedragingen die volledig met elkaar samenvallen, zodat er grond bestaat om ten opzichte van het als tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde onder feit 1, artikel 225, eerste lid, Sr, specialiteit van de Awr aan te nemen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van het tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde onder feit 1, valsheid in geschrift, niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Wel is zij ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde onder feit 1, belastingfraude.
3.3.
Schorsing van de vervolging
Er zijn voorts geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir, samengevat het volgende naar voren gebracht.
Op grond van de inhoud van het dossier, waaronder het gedane onderzoek door de Belastingdienst en de Fiod als ook de aangiften van de personen die in de tenlastelegging zijn genoemd, kan worden bewezen dat verdachte telkens opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend voor zijn klanten (feit 1) door in hun aangiftes persoonsgebonden aftrekposten op te nemen zonder dat aan de voorwaarden voor het opvoeren van die aftrekposten was voldaan.
Ook feit 2 kan worden bewezen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachte ook met zijn eigen aangiften omzetbelasting heeft gefraudeerd. Uit het onderzoek van de Belastingdienst en de Fiod is namelijk naar voren gekomen dat de facturen van Stichting Nursu, die voor verdachte werkzaam zou zijn geweest, vals waren. Niet alleen ontkent de bestuurder van de Stichting, meneer [naam bestuurder] , dat de Stichting facturen stuurde en boekhoudkundige werkzaamheden verzorgde, het verhaal van verdachte is zo vaag dat dit op geen enkele manier kan worden nagegaan en nader kan worden onderzocht. Daarnaast is er nog een andere indicatie dat de facturen vals zijn; uit het onderzoek van de Fiod blijkt dat alle facturen in één keer zijn opgemaakt en uitgeprint door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de raadsman geen standpunt ingenomen, anders dan dat verdachte de schuld niet bij anderen neerlegt nu hij heeft aangegeven dat hij het beter had moeten doen en tevens heeft aangegeven de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Verdachte heeft nog naar voren gebracht dat hij niet met opzet heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in het dossier zijn vervat, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte deze aangiften opzettelijk onjuist heeft ingediend. Zij overweegt daartoe als volgt. Verdachte was al jaren werkzaam als belastingconsulent en profileerde zich als iemand die er verstand van had. Van een belastingconsulent mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de regels en dat hij deze, ondanks zijn eigen opvatting daarover, naleeft. Het moet voor verdachte duidelijk zijn geweest onder welke voorwaarden de Belastingdienst aftrek van persoonsgebonden kosten, dieetkosten en extra kosten voor kleding en beddengoed toestond, nu deze voorwaarden zowel op de website van de Belastingdienst als in belastingalmanakken en dergelijke te vinden zijn. Door de aftrekposten louter op te voeren op basis van de enkele mededeling van een klant dat deze of een familielid een aandoening of ziekte onder de leden had, en geen enkel bewijs van gemaakte extra kosten in verband met deze aandoening of ziekte te vragen dan wel te bewaren, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat de aangiften niet juist waren en dat hij dus op grote schaal onjuiste aangiften indiende. Als gevolg daarvan kregen klanten ten onrechte een lagere aanslag inkomstenbelasting, zodat ook aan het strekkingsvereiste is voldaan.
Ten aanzien van feit 2
Ook ten aanzien van feit 2 is de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden omtrent de facturen van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Niet alleen ontkent de bestuurder van de Stichting Nursu Vakfi, de heer [naam bestuurder] , facturen te hebben opgemaakt en überhaupt boekhoudkundige werkzaamheden voor verdachte te hebben verricht, volgens [naam bestuurder] kloppen de facturen ook niet. Zo komt het logo niet overeen, is Vakfi verkeerd gespeld en klopt het telefoonnummer niet. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de werkzaamheden werden uitgevoerd door ene [naam 1] die volgens verdachte bij de Stichting werkzaam was. [naam bestuurder] heeft hierover verklaard dat hij ene [naam 1] naar verdachte had doorverwezen nu deze werk zocht als ZZP-er. Dat [naam 1] voor verdachte heeft gewerkt namens de Stichting acht de rechtbank niet aannemelijk. Zo kan [naam 1] niet worden bereikt omdat overige gegevens van hem niet bij verdachte bekend zijn. Daarnaast staat boven de facturen de plaatsnaam Amersfoort vermeld, terwijl het kantoor van [naam 1] in Utrecht zou zijn gevestigd. Tot slot is uit onderzoek van de Fiod gebleken dat de Stichting haar activiteiten na april 2011 heeft gestaakt. Op de constatering van de rechtbank dat er facturen zijn van na april 2011 heeft verdachte aangevoerd dat hij niet wist dat de Stichting haar werkzaamheden had gestaakt. Uit het onderzoek van de Fiod is voorts gebleken dat er op een invorderingsonderzoek bij de Stichting in 2011 geen uitgaande facturen met inkomstenbelasting ter beschikking zijn gesteld en dat alle facturen in één keer door verdachte zijn opgemaakt en uitgeprint vlak na de bekendmaking dat een boekencontrole bij hem zou plaatsvinden.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de facturen vals waren en dat hij deze, ondanks de valsheid, heeft ingediend bij de Belastingdienst, met als doel minder omzetbelasting te betalen. Aan het strekkingsvereiste is mitsdien eveneens voldaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 17 februari 2015 in Nederland, alleen, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een groot aantal elektronische aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013, ten name van anderen, waaronder:
- het elektronische aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012 ten name van [slachtoffer 1] (DOC-065) en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 ten name van [slachtoffer 2] (DOC-119, p. 0664, p.0671, p. 0683, p. 0702) en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 ten name van [slachtoffer 3] (DOC-106, p. 0540, p. 0545, p. 0550, p. 0561) en
- het elektronische aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar 2011 en 2012 ten name van [slachtoffer 4] (DOC-116, p. 0647) en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 ten name van [slachtoffer 5] (DOC-121, p. 0714, p. 0717, p. 0720, p. 0778) en
- de elektronische aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2012 en 2013 ten name van [slachtoffer 6] (DOC-115, p.0624, p. 0628, p. 0632);
onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst ingediende elektronische aangiften en/of ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting ten name van genoemde personen over genoemde perioden telkens een te hoog althans gefingeerd bedrag aan uitgaven voor dieetkosten en/of kledingkosten en/of kosten voor het wassen van beddengoed, althans persoonsgebonden aftrek opgegeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
ten aanzien van feit 2:
al dan niet handelend onder de naam [bedrijfsnaam] , op 24 maart 2014 te Soest, alleen, telkens opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, telkens opzettelijk deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, immers heeft hij toen en daar telkens opzettelijk aan de Belastingdienst 18 (achttien) valse facturen (DOC-003 tot en met DOC-020, p. 0288 e.v.) voor raadpleging beschikbaar gesteld,
bestaande die valsheid telkens hierin dat in strijd met de waarheid op deze facturen staat vermeld dat [verdachte] al dan niet handelend onder de naam [bedrijfsnaam] contant heeft betaald voor diensten verleend door Stichting Nursu (Nursu Vakvi), terwijl deze diensten niet verleend zijn, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen en derhalve na te denken over een alternatieve straf. Hierbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden dat verdachte veel negatieve aandacht heeft gehad in de media door deze zaak, dat hem na zijn vrijlating uit de inverzekeringstelling geen beroepsverbod is opgelegd en hij zijn werk als belastingconsulent nog steeds uitoefent, maar zijn werkwijze drastisch heeft veranderend, wat maakt dat er geen recidivegevaar is. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten en er dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft over een lange periode op grote schaal namens zijn klanten onjuiste aangiften inkomstenbelasting ingediend, waarbij hij telkens gefingeerde persoonsgebonden aftrekposten heeft opgegeven. Verdachte heeft tevens met zijn eigen aangiften omzetbelasting gefraudeerd. Op deze manier is ten onrechte belastinggeld teruggevraagd en vervolgens door de Belastingdienst uitgekeerd.
Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type strafbare feiten lastig is op te sporen en leidt tot fiscaal nadeel. Door het indienen van onjuiste aangiften is de Belastingdienst niet in staat correcte belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. Het benadelingsbedrag dat met het grootschalig indienen van onjuiste aangiften inkomsten- en omzetbelasting door verdachte is uitgekeerd, betreft in ieder geval € 828.842,-. De rechtbank neemt dit geldbedrag bij de straftoemeting als maatstaf.
De klanten van verdachte waren voor een belangrijk deel kwetsbare personen met een niet al te hoog inkomen en met gezondheidsproblemen. Deze mensen klopten zonder enige kennis van zaken bij verdachte aan om hun belastingaangifte conform de regels in te laten dienen, hetgeen veelvuldig niet gebeurde, nu verdachte in veel gevallen zomaar bedragen invulde of kostenposten opvoerde, terwijl zijn klanten deze kosten niet mochten opvoeren. Bovendien stelde verdachte zich op als deskundig belastingadviseur met kennis van zaken en vertrouwden zijn klanten erop dat hij hun aangiften invulde volgens de regels. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij steeds bewijsstukken voor de aftrekposten heeft gezien, maar dat zijn klanten deze kennelijk steeds zijn kwijtgeraakt. Met het invullen van aangiften voor ongeveer 4600 klanten verdiende verdachte in een periode van ongeveer vier jaar circa € 346.000,-, en het lijkt erop dat verdachte met zijn diensten vooral zijn eigen financiële belang in het vizier had. Verdachte bekommerde zich er kennelijk niet om dat zijn klanten het risico liepen op navorderingen door de Belastingdienst.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 11 november 2016. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de toepassing van deze oriëntatiepunten is uitgegaan van “fraude met een benadelingsbedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,-” waar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op staat voor de duur van 18 tot 24 maanden.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat enkel een gevangenisstraf recht kan doen aan de bewezenverklaarde feiten en ziet derhalve geen aanleiding af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Aangezien verdachte jarenlang stelselmatig onjuiste aangiften heeft ingediend voor derden en zelfs niet schroomt voor zijn eigen aangifte omzetbelasting valse facturen aan de Belastingdienst te overhandigen, acht de rechtbank een grote kans op herhaling aanwezig. Omdat verdachte nog steeds het beroep van belastingadviseur uitoefent, ziet de rechtbank aanleiding om, naast voornoemde gevangenisstraf, aan de proeftijd een bijzondere voorwaarde te koppelen, inhoudende een beroepsverbod voor de duur van 3 jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelasting.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 en 2:
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende
algemene voorwaardenhoudt.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde
bijzondere voorwaardeniet naleeft.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde
3. zich, gedurende drie jaar, als belastingadviseur, dan wel uit anderen hoofde, zal onthouden van het, direct dan wel indirect, bijstaan of adviseren van (rechts)personen bij het indienen van een belastingaangifte als bedoeld in de Awr.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2017.