ECLI:NL:RBAMS:2017:1469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
C/13/612586 / HA RK 16-280
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in de zaak van Claim Participants B.V. tegen de Derivatencommissie en de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2017 een beschikking gegeven in het verzoek van Claim Participants B.V. om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Claim Participants, vertegenwoordiger van MKB-ondernemers, verzocht de rechtbank om getuigen te horen over de totstandkoming en werkwijze van de Derivatencommissie, die door de Minister van Financiën was aangesteld om een uniform herstelkader voor rentederivaten te formuleren. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat Claim Participants onvoldoende had gespecificeerd welke feiten of rechten zij door middel van het getuigenverhoor wilde bewijzen. De rechtbank stelde vast dat het verzoek summier was en dat Claim Participants niet duidelijk had gemaakt welke rechtsvorderingen zij tegen de Derivatencommissie en de Staat meende te kunnen instellen.

De rechtbank wees het verzoek af op grond van gebrek aan belang en misbruik van bevoegdheid. Claim Participants had niet aangetoond dat zij rechthebbende was tot enige vordering en het herstelkader had geen bindend karakter voor MKB-ondernemers. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet gericht was op het verkrijgen van duidelijkheid over betwiste feiten, maar eerder op een politieke enquête, wat niet de bedoeling is van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank veroordeelde Claim Participants bovendien in de proceskosten van de Derivatencommissie en de Staat, die samen opliepen tot meer dan € 2.700,00.

Deze beschikking benadrukt de noodzaak voor verzoekers om hun verzoeken goed te onderbouwen en duidelijk te maken welke rechtsvorderingen zij beogen, vooral in complexe zaken die betrekking hebben op collectieve belangen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/612586 / HA RK 16-280
Beschikking van 2 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLAIM PARTICIPANTS B.V.,
gevestigd te Arkel,
verzoekster,
advocaat mr. J.C.J. Wouters te Hilversum,
tegen

1.[verweerder 1] ,

2.
[verweerder 2],
3.
[verweerder 3],
allen woonplaats kiezende te [plaats] ,
verweerders,
advocaten mr. G.H. Gispen en mr. H.M.E. van Baren te Rotterdam,
4.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN),
gevestigd te Den Haag,
verweerder,
advocaten mr. R. van de Klashorst en mr. R. Dufour te Den Haag.
Verzoekster wordt hierna aangeduid met Claim Participants. Verweerders sub 1, 2 en 3 worden hierna gezamenlijk aangeduid met de Derivatencommissie. Verweerder sub 4 wordt hierna de Staat genoemd. Verweerders worden hierna gezamenlijk aangeduid met verweerders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2016;
  • de beschikking van de rechtbank van 8 september 2016, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de faxbrief van mr. Wouters van 6 januari 2017 strekkende tot aanvulling en wijziging van het verzoek ten aanzien van de te horen getuigen;
  • het verweerschrift van de Staat met bijlagen, ingekomen ter griffie op 9 januari 2017;
  • het verweerschrift van de Derivatencommissie met bijlagen, ingekomen ter griffie op 9 januari 2017;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 17 januari 2017, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) is in 2013 een onderzoek gestart naar de dienstverlening van banken op het gebied van derivatencontracten met MKB-ondernemers. De AFM richtte haar onderzoek op zes banken (Coöperatieve Rabobank U.A., ABN Amro Bank N.V., ING Bank N.V., Deutsche Bank AG, SNS Bank N.V. en Van Lanschot Bankiers N.V. (hierna: de banken)) die in de daaraan voorafgaande jaren rentederivaten hadden verkocht.
2.2.
Nadat de AFM had geconstateerd dat de banken bij het adviseren over en het aangaan van derivatencontracten de belangen van niet-professionele MKB-klanten onvoldoende in acht hadden genomen, heeft de AFM de banken medio 2014 opgeroepen alle uitstaande derivatencontracten met niet-professionele MKB-ondernemers te herbeoordelen.
2.3.
De AFM concludeerde vervolgens dat de door de banken uitgevoerde herbeoordelingen ontoereikend waren. Naar aanleiding hiervan heeft de AFM de Minister van Financiën bij brief van 29 februari 2016 geadviseerd een onafhankelijke deskundigencommissie (derivatencommissie) aan te stellen teneinde een uniform herstelkader te formuleren. Deze brief luidt, voor zover thans relevant, als volgt.
“(…)
Op 3 december 2015 hebben wij u laten weten dat er onjuistheden en onvolledigheden zitten in herbeoordelingen van de rentederivatendossiers door de banken, die door de (…) (AFM) zijn getoetst. Uit deelwaarnemingen van de AFM bleek dat banken het belang van de klant niet voldoende voorop stelden bij de herbeoordelingen van rentederivatendossiers. (…)
Oplossingen op basis van uniform herstelkader
De AFM constateert dat banken in het verleden in veel gevallen de wettelijke eisen bij advisering over derivaten aan niet-professionele beleggers onvoldoende hebben nageleefd. (…)
Om te vorkomen dat klanten oplossingen mislopen, achten wij het noodzakelijk dat alle dossiers opnieuw worden getoetst aan een uniform en voorschrijvend herstelkader. Het beoogde herstelkader schrijft in specifieke situaties voor welke acties nodig zijn om opgelopen schade te compenseren en toekomstige schade te voorkomen
(…)”.
2.4.
Per 1 maart 2016 is de Derivatencommissie door de Minister van Financiën aangesteld. Bij brief van diezelfde datum heeft de Minister van Financiën uitleg gegeven aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de aanpak van de herbeoordeling van de rentederivaten. Deze brief luidt, voor zover thans relevant, als volgt.
“(…)
Uniform herstelkader
(…)
Om te voorkomen dat klanten oplossingen mislopen door onjuiste herbeoordelingen door banken acht ik het, in lijn met het advies van de AFM, noodzakelijk dat alle dossiers opnieuw worden getoetst aan een ‘uniform herstelkader’. Dit uniforme herstelkader (…) zal voorschrijven hoe de herbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en welke herstelacties banken in specifieke situaties moeten uitvoeren om opgelopen schade te compenseren en toekomstige schade te voorkomen. (…)
Onafhankelijke deskundigen
Ik acht het niet passend dat de AFM het uniforme herstelkader vaststelt (…) Ik zal daarom gevolg geven aan het advies van de AFM door onafhankelijke deskundigen aan te stellen om dit herstelkader met de banken overeen te komen. De onafhankelijke deskundigen zullen daarbij vertegenwoordigers van het MKB betrekken. Ik heb de heren [verweerder 3] en [verweerder 1] (deskundigen op het terrein van collectieve schadeafwikkeling) en de heer [verweerder 2] (deskundige op het terrein van rentederivaten) aangesteld om deze taak op zich te nemen. (…) Ik heb er vertrouwen in dat zij zich op onafhankelijke en deskundige wijze van hun taak zullen kwijten. De onafhankelijke deskundigen zullen over de voortgang van de besprekingen met de banken en vertegenwoordigers van MKB-ondernemingen en het overeenkomen van het herstelkader rapporteren aan mij. (…)”.
2.5.
In maart en april 2016 heeft de Derivatencommissie inventarisatiegesprekken gevoerd (hierna: de inventarisatiefase) met verschillende (vertegenwoordigers van) MKB-ondernemers (hierna: de belangenorganisaties) en de banken (hierna gezamenlijk: de betrokkenen). In dit kader heeft op 31 maart 2016 ook een gesprek plaatsgevonden tussen de Derivatencommissie en Claim Participants als vertegenwoordiger van een aantal MKB-ondernemers.
2.6.
Na de inventarisatiefase heeft de Derivatencommissie op 4 april 2016 het Werkprotocol voor Samenwerking en Totstandkoming Herstelkader Rentederivaten (hierna: het werkprotocol) gepubliceerd waarin de Derivatencommissie de door haar beoogde werkwijze met betrekking tot een uniform herstelkader uiteen heeft gezet. Op grond van het werkprotocol zijn tevens geheimhoudingsovereenkomsten tussen de Derivatencommissie en de betrokkenen gesloten.
2.7.
In april en mei 2016 heeft de Derivatencommissie de van de betrokkenen ontvangen informatie beoordeeld en vervolgens heeft zij een conceptherstelkader geformuleerd. De Derivatencommissie heeft een deel van het concept op 31 mei 2016 gedeeld met de banken. De belangenorganisaties en MBK-ondernemers hebben het conceptherstelkader niet ontvangen.
2.8.
Nadat tussen de banken en de Derivatencommissie overleg had plaatsgevonden over het concept, heeft de Derivatencommissie in juni 2016 een herziene versie van het herstelkader gedeeld met de banken.
2.9.
Vanaf 8 juni 2016 heeft de Derivatencommissie de belangenorganisaties geïnformeerd over de strekking van het beoogde herstelkader. Op 24 juni 2016 heeft een aantal van de belangenorganisaties, waaronder Claim Participants, een samenvatting van het herstelkader ontvangen. De Derivatencommissie heeft het finale concept van het herstelkader op 30 juni 2016 gedeeld met zowel de banken als de belangenorganisaties.
2.10.
Op 5 juli 2016 heeft de Derivatencommissie het definitieve Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (hierna: het herstelkader) aangeboden aan de Minister van Financiën. De banken hebben het herstelkader geaccepteerd.
2.11.
Het herstelkader luidt, voor zover thans relevant, als volgt.
“(…)
5.1.
Uitvoering Herstelkader
(…)
5.1.2.
Banken voeren het Herstelkader ten aanzien van MKB-klanten bedoeld in paragraaf 3.1.4. proactief uit op de wijze zoals is omschreven in het Herstelkader. De Banken berichten de betreffende MBK-Klanten per brief over de kenmerken van het Herstelkader en het (eventueel) aan de MBK-Klant toekomende Herstel. De MBK-Klant dient binnen een nader vast te stellen termijn het door de Bank vastgestelde Herstel schriftelijk te aanvaarden.
(…)
5.1.4.
Voor zover MKB-Klanten het van de Bank ontvangen voorstel niet aanvaarden, zijn zij - evenals de Bank – niet gebonden aan de in het Herstelkader omschreven regeling en kunnen zij – evenals de Bank – hieraan geen rechten ontlenen.
5.1.5.
MKB-Klanten die het van de Bank ontvangen voorstel voor Herstel onder dit Herstelkader niet aanvaarden (…) kunnen eventuele klachten, aanspraken en/of vorderingen ten aanzien van de met een Bank afgesloten Renderivaat individueel aan een rechtbank of het Kifid voorleggen. (…)”.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.2.
Claim Participants heeft aan het verzoek – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Het herstelkader doet geen recht aan de door de MKB-ondernemers geleden schade. De benadering van de Derivatencommissie leidt ertoe dat de MKB-ondernemers niet 100% van de door hen geleden schade krijgen vergoed, maar slechts een fractie daarvan. Het herstelkader mist daarmee zijn doel. Met het getuigenverhoor wenst Claim Participants onderzoek te doen naar de wijze van totstandkoming van de Derivatencommissie, haar werkwijze en de inhoud van het herstelkader. Claim Participants stelt in dit kader (i) dat de Derivatencommissie met opmerkelijke lichtzinnigheid tot stand is gebracht (ii) dat bij de deskundigheid en onafhankelijkheid van twee van de drie leden van de Derivatencommissie grote vraagtekens kunnen worden gezet en (iii) dat de inhoud van het herstelkader geen recht doet aan de MKB-ondernemers omdat slechts een fractie van de werkelijk door hen geleden schade wordt vergoed. De Derivatencommissie heeft voorts in strijd met het werkprotocol het conceptherstelkader eerst voor commentaar aan de banken gestuurd en niet tegelijkertijd aan de belangenorganisaties. Claims Participants is voornemens rechtsvorderingen in te stellen tegen verweerders die strekken tot het terugnemen van het herstelkader, opdrachtverlening aan een nieuwe Derivatencommissie en het bewaken van de eis dat MKB-ondernemers ruimhartig moeten worden gecompenseerd. Door middel van het voorlopig getuigenverhoor kan Claim Participants definitief bepalen welke rechtsvorderingen zij jegens verweerders wenst in te stellen, aldus steeds Claim Participants.
3.3.
Claim Participants wenst, na aanvulling en wijziging van haar verzoek, de hierna te noemen personen als getuigen te horen:
[verweerder 1] ,
[verweerder 2] ,
[verweerder 3] ,
[naam 1] ,
[naam 2] ,
[naam 3] ,
functionarissen van de AFM die contacten met de Derivatencommissie hebben gehad,
[naam 4] ,
[naam 5] ,
[naam 6] ,
[naam 7] , en
[naam 8] .
Voorts wenst Claim Participants zich het recht voor te behouden, afhankelijk van de informatie die in het voorlopig getuigenverhoor beschikbaar komt, op de voet van artikel 200 Rv als deskundigen te doen horen [naam 9] en [naam 10] , auteurs van het Handboek [boek] .

4.Het verweer

4.1.
De Derivatencommissie en de Staat verzetten zich (ieder afzonderlijk) tegen inwilliging van het verzoek. De Derivatencommissie voert hiertoe – kort weergegeven – het volgende aan. Het verzoek voldoet niet aan de criteria van artikel 187 lid 3 Rv nu het verzoek te summier is en niet voldoende is gespecificeerd. Claim Participants geeft immers geen concrete beschrijving van feiten of rechten die zij door middel van het voorlopig getuigenverhoor wil bewijzen. Voorts voldoet het verzoek niet aan artikel 187 lid 3 Rv nu niet duidelijk is welke rechtsvorderingen Claim Participants meent in te kunnen stellen en op welke gronden. De aard en het beloop van de vordering ontbreken aldus. Hiernaast dient het verzoek te worden afgewezen wegens gebrek aan belang en van wege misbruik van bevoegdheid. Claim Participants stelt immers niet meer dan dat zij belanghebbende is bij het verzoek om getuigen te horen, maar nergens blijkt uit dat Claim Participants zelf rechthebbende is tot enige vordering jegens de Derivatencommissie of de Staat. Zelfs wanneer dit wel het geval zou zijn, valt niet in te zien op welke wijze zij een vordering jegens de Derivatencommissie of de Staat zou kunnen instellen, nu het herstelkader geen rechtstreeks effect heeft op de rechtspositie van MKB-ondernemers, het herstelkader is jegens MKB-ondernemers immers niet verbindend. Het staat de MBK-ondernemers en hun belangenbehartigers vrij een aanbod dat wordt gedaan door de banken op grond van het herstelkader af te wijzen en individueel door te onderhandelen met de betreffende bank(en). Claim Participants wenst door middel van het voorlopig getuigenverhoor onderzoek te doen naar de wijze van totstandkoming van de Derivatencommissie, haar werkwijze en de inhoud van het herstelkader. Daarmee verzoekt Claim Participants in feite om een politieke enquête. Daar is een voorlopig getuigenverhoor niet voor bedoeld. Het verzoek komt dan immers neer op een ‘fishing expedition’. Dit geldt temeer nu Claim Participants nalaat toe te lichten waar de door haar voorgestelde getuigen over gehoord zouden kunnen worden. Tenslotte kan Claim Participants, gelet op de betrokken belangen, niet in redelijkheid worden toegelaten tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen, aldus steeds de Derivatencommissie.
4.2.
Het verweer van de Staat komt grotendeels overeen met het verweer van de Derivatencommissie. Hiernaast voert de Staat – kort weergegeven – het volgende aan. In de eerste plaats is Claim Participants niet ontvankelijk in haar verzoek nu zij geen collectieve belangenbehartiger is. Bovendien blijkt nergens uit dat Claim Participants rechthebbende van een vordering jegens verweerders zou zijn. Voor zover Claim Participants wel ontvankelijk is in haar verzoek, dient het verzoek te worden afgewezen wegens gebrek aan voldoende belang, misbruik van bevoegdheid en wegens strijd met de goede procesorde, aldus steeds de Staat.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig – nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het door de Staat opgeworpen verweer dat Claim Participants niet kan worden ontvangen in het verzoek, omdat zij blijkens haar statuten geen collectieve belangenbehartiger is in de zin artikel 3:305a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), moet worden gepasseerd. Claim Participants heeft niet gesteld dat zij in die hoedanigheid het verzoek heeft gedaan.
5.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige is dat de rechter in beginsel op de voet van artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv, een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker bij een eventueel naderhand aanhangig te maken bodemprocedure de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
5.3.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan evenwel, ook als het verder aan de eisen voor toewijzing voldoet, onder meer worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt. Ook kan toewijzing van het verzoek achterwege blijven indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel indien toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig beoordeeld bezwaar. Voorts is ook de in artikel 3:303 BW neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van Claim Participants om meer redenen niet aan de hiervoor onder 5.2 en 5.3 vermelde eisen voldoet.
5.5.
In het licht van het verweer van verweerders en tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven toetsingskader, heeft Claim Participants onvoldoende duidelijk gemaakt welke mogelijke vordering(en) zij tegen verweerders heeft en wat het beloop daarvan is. Claims Participants vermeldt in het verzoekschrift immers slechts dat haar rechtsvorderingen voor ogen staan tegen de Staat en de Derivatencommissie die strekken tot het terugnemen van het rapport, opdrachtverlening aan een nieuwe derivatencommissie en het bewaken van de eis dat MKB-ondernemers ruimhartig gecompenseerd worden maar zij laat na toe te lichten welke rechtsvorderingen zij daartoe meent te kunnen instellen en op welke juridische gronden. Hiermee voldoet het verzoek niet aan het vereiste van artikel 187 lid 3 sub a Rv dat het verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering moet inhouden.
5.6.
Voorts voldoet het verzoek niet aan het vereiste van artikel 187 lid 3 sub b Rv dat het verzoekschrift moet inhouden de feiten of rechten die men wenst te bewijzen. Het is vaste rechtspraak dat de verzoeker de feitelijkheden waarover hij de getuigen wil horen zodanig moet omschrijven dat de rechter die op het verzoek beslist kan toetsen of dit, gelet op de wettelijke eisen en de mogelijkheid van misbruik, voor toewijzing vatbaar is, en dat verder voor de rechter voor wie het verhoor wordt gehouden en voor de wederpartij met het oog op de te stellen vragen, voldoende duidelijk is op welke feitelijkheden dit betrekking zal hebben. Het verzoek van Claim Participants voldoet niet aan deze toets. Claim Participants verwijst voor wat betreft de feiten die zij door middel van het voorlopig getuigenverhoor wenst te bewijzen in paragraaf 6 van haar verzoekschrift, dat luidt “De feiten die Claim Participants wil bewijzen”, naar “de feiten en omstandigheden die in de voorafgaande onderdelen van dit Verzoekschrift zijn aangevoerd”. In deze “voorafgaande onderdelen” (die kort samengevat hiervoor onder 3.2. zijn opgenomen) beschrijft Claim Participants haar visie op de totstandkoming en de werkwijze van de Derivatencommissie. Vervolgens zet Claim Participants hier haar kritiek op het herstelkader uiteen en haar visie op de verantwoordelijkheid van de Staat. Uit deze onderdelen zijn geen feiten te destilleren die middels het horen van getuigen kunnen worden bewezen. Claim Participants heeft, ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, nagelaten concrete feiten en omstandigheden te vermelden die zij door middel het voorlopig getuigenverhoor wenst te bewijzen en die tot een beslissing in een tegen verweerders aanhangig te maken civiele zaak zouden kunnen leiden.
5.7.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek dan ook te worden afgewezen omdat het niet voldoet aan de eisen van de wet.
5.8.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Uit de tekst van het herstelkader blijkt, zoals ook door verweerders is aangevoerd, dat het herstelkader jegens de MKB-ondernemers geen bindend karakter heeft. Het staat MKB-ondernemers, zo blijkt uit de tekst van het herstelkader, vrij om het aanbod van de bank af te wijzen en individueel door te onderhandelen met de bank of een procedure tegen de bank te beginnen. Gelet hierop is door Claim Participants onvoldoende toegelicht wat het belang van Claim Participants is bij het terugnemen van het herstelkader. Ook in dat licht voldoet het verzoek van Claim Participants niet aan de daaraan te stellen eisen.
5.9.
Daarbij komt dat Claim Participants door middel van het voorlopig getuigenverhoor kennelijk beoogt om een onderzoek te laten doen naar “de wijze van totstandkoming van de Derivatencommissie, haar werkwijze en de inhoud van haar eindrapport van 5 juli 2016”. Met de Derivatencommissie en de Staat is de rechtbank van oordeel dat hiervoor een voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld. Een voorlopig getuigenverhoor moet immers gericht zijn op het verkrijgen van duidelijkheid over bepaalde (betwiste) feiten, en daarvan is hier geen sprake. Ook op deze grond moet het verzoek worden afgewezen.
5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) Claim Participants aanvankelijk – in aanvulling op het verzoekschrift – gesteld dat het verzoek niet alleen door Claim Participants zelf werd gedaan maar (ook) door haar in haar hoedanigheid van lasthebber van de zeven MKB-ondernemers die in een bij deze rechtbank tegen ABN AMRO aanhangige procedure als lastgever zijn genoemd. Dit heeft (de advocaat van) Claim Participants vervolgens (mede) naar aanleiding van een opmerking van de rechtbank dat het niet mogelijk is om – hangende de procedure – als procespartij een andere hoedanigheid aan te nemen, weer ingetrokken. Achteraf is de rechtbank gebleken dat deze opmerking mogelijk te stellig is geweest. In het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AP9665) wordt overwogen:
“ dat een rechthebbende een derde last kan geven een vordering op eigen naam in te stellen en dat een dergelijke last in beginsel meebrengt dat de derde ook op eigen naam in rechte kan optreden, in welk geval de lasthebber niet gehouden is in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Eerst indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber dienen te stellen en zonodig te bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is op eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden”.
De rechtbank overweegt echter dat, ook als Claim Participants het verzoek wel als lasthebber van (nader te noemen) MKB-ondernemers zou hebben gedaan, het verzoek evenzeer op dezelfde gronden als hiervoor weergegeven zou zijn afgewezen. Ten aanzien van de in het verzoekschrift genoemde mogelijk door Claim Participants in te stellen vordering “strekkende tot vergoeding van de volledige schade van alle MKB-ondernemers wegens het afsluiten door de Nederlandse banken van renteswaps met deze ondernemers” (die tijdens de mondelinge behandeling is ingetrokken) geldt in aanvulling hierop nog dat Claim Participants niet duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht verweerders onrechtmatig jegens deze MKB-ondernemers zouden hebben gehandeld en, indien al van onrechtmatig handelen jegens de MKB-ondernemers sprake zou zijn geweest, hoe dit handelen de hier bedoelde schade kan hebben veroorzaakt. Zoals Claim Participants ook zelf stelt, is de schade veroorzaakt door het afsluiten van de derivatencontracten en niet door het herstelkader. Ook hierop zou het verzoek derhalve zijn gestrand.
5.11.
De rechtbank ziet aanleiding om Claim Participants, zoals door verweerders verzocht, in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden aan de zijde van de Derivatencommissie tot op heden begroot op:
- griffierecht
287,00
- salaris advocaat
904,00
(2 punten × tarief € 452,00)
- totaal
1.191,00
en aan de zijde van de Staat op:
- griffierecht
619,00
- salaris advocaat
904,00
(2 punten × tarief € 452,00)
- totaal
1.523,00
een en ander, zoals verzocht, in geval van niet tijdige betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking tot aan de voldoening.
5.12.
De door verweerders verzochte veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
veroordeelt Claim Participants in de proceskosten, aan de zijde van de Derivatencommissie tot op heden begroot op € 1.191,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking tot aan de voldoening,
6.3.
veroordeelt Claim Participants in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking tot aan de voldoening,
6.4.
veroordeelt Claim Participants in de na deze beschikking ontstane kosten, aan de zijde van de Derivatencommissie begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te verhogen met, onder de voorwaarde dat Claim Participants niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.5.
veroordeelt Claim Participants in de na deze beschikking ontstane kosten, aan de zijde van de Staat begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te verhogen met, onder de voorwaarde dat Claim Participants niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. G.H. Marcus en mr. A.H.E. van der Pol, bijgestaan door mr. S. Lanting, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2017.