In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2017 een beschikking gegeven in het verzoek van Claim Participants B.V. om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Claim Participants, vertegenwoordiger van MKB-ondernemers, verzocht de rechtbank om getuigen te horen over de totstandkoming en werkwijze van de Derivatencommissie, die door de Minister van Financiën was aangesteld om een uniform herstelkader voor rentederivaten te formuleren. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat Claim Participants onvoldoende had gespecificeerd welke feiten of rechten zij door middel van het getuigenverhoor wilde bewijzen. De rechtbank stelde vast dat het verzoek summier was en dat Claim Participants niet duidelijk had gemaakt welke rechtsvorderingen zij tegen de Derivatencommissie en de Staat meende te kunnen instellen.
De rechtbank wees het verzoek af op grond van gebrek aan belang en misbruik van bevoegdheid. Claim Participants had niet aangetoond dat zij rechthebbende was tot enige vordering en het herstelkader had geen bindend karakter voor MKB-ondernemers. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet gericht was op het verkrijgen van duidelijkheid over betwiste feiten, maar eerder op een politieke enquête, wat niet de bedoeling is van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank veroordeelde Claim Participants bovendien in de proceskosten van de Derivatencommissie en de Staat, die samen opliepen tot meer dan € 2.700,00.
Deze beschikking benadrukt de noodzaak voor verzoekers om hun verzoeken goed te onderbouwen en duidelijk te maken welke rechtsvorderingen zij beogen, vooral in complexe zaken die betrekking hebben op collectieve belangen.