ECLI:NL:RBAMS:2017:1364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
13/741187-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroof, openlijke geweldpleging en bedreiging met geweld

Op 2 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van straatroof, openlijke geweldpleging en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 september 2016 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd op de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, [persoon 1], werd beroofd van zijn ketting. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer fysiek bedreigd en geweld gebruikt, wat resulteerde in de diefstal. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten en het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld en heeft de verdachte als medepleger aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het belemmeren van de aanhouding van een medeverdachte, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk heeft geprobeerd deze aanhouding te belemmeren. De bedreiging van [persoon 3] op 26 september 2015 werd ook bewezen verklaard, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741187-16 (Promis)
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C. Mcgivern, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. een straatroof en/of openlijke geweldpleging, in vereniging, jegens [persoon 1] op 3 september 2016 te Amsterdam;
2. het niet opvolgen van een ambtelijk bevel door de aanhouding van [persoon 2] te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen op 3 september 2016 te Amsterdam;
3. bedreiging van [persoon 3] op 26 september 2015 te Amsterdam.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde blijkt dat verbalisanten hebben gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] schichtig om zich heen keken, duwden en afschermden, terwijl aangever [persoon 1] werd beroofd. De aangifte wordt dus ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen. De verklaring van verdachte – inhoudende dat hij alleen heeft gezien dat zijn vrienden mensen aanspraken en dat hij niets afwist van een straatroof – vindt de officier van justitie dan ook niet geloofwaardig. Voorts kan bewezen worden dat verdachte de aanhouding van medeverdachte [persoon 2] heeft belemmerd, nu verbalisanten zich hebben gelegitimeerd en verdachte dan ook moet hebben geweten dat [persoon 2] werd aangehouden door agenten. Tot slot kan de onder 3 ten laste gelegde bedreiging ook bewezen worden verklaard op basis van de aangifte en de getuigenverklaring.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de ten laste gelegde straatroof en/of openlijke geweldpleging heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat uit het dossier niet dan wel onvoldoende volgt dat verdachte enig aandeel heeft gehad in het geweld, anders dan dat hij aanwezig was ten tijde van het incident. Het proces-verbaal van bevindingen [nummer proces-verbaal] ) biedt te weinig ondersteuning om aan te kunnen nemen dat verdachte heeft afgeschermd, nu verbalisanten op een te verre afstand stonden en het incident midden in de nacht heeft plaatsgevonden. Mocht de rechtbank wel voldoende bewijs aanwezig achten dat verdachte heeft afgeschermd, dan is dit onvoldoende om te kunnen spreken van een significante bijdrage dat van medeplegen gesproken kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij bepleit dat verdachte weliswaar opzet heeft gehad op het wegtrekken van [persoon 2] , maar dat hij zich niet bewust geweest is van de daadwerkelijke aanhouding van die [persoon 2] . Het ontbreekt verdachte derhalve aan opzet op het belemmeren van de aanhouding.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de getuigenverklaring onvoldoende specifiek is om als steunbewijs te dienen en dat derhalve een gebrek is aan voldoende bewijs. Subsidiair, indien de rechtbank het ten laste gelegde bewezen acht, heeft zij verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de tekst: “Ik ga je vermoorden”, nu alleen de getuige hierover spreekt.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen kan worden. In het dossier wordt immers door verbalisanten omschreven dat verdachte heeft geprobeerd om [persoon 2] uit de armen van verbalisanten los te rukken en niet dat dit daadwerkelijk is gelukt, zoals in de tenlastelegging is verwoord. De in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden kunnen dan ook niet worden bewezen. Verdachte zal derhalve van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde straatroof als volgt. Uit de aangifte komt naar voren dat aangever [persoon 1] eerst heeft gezien dat vijf toeristen werden beroofd door een viertal verdachten. Hij beschrijft dat ‘dader 1’ de toeristen beroofde, ‘dader 2’ de toeristen agressief benaderde en dat ‘dader 3 en 4’ dusdanig er omheen stonden dat zij het incident hebben afgeschermd. Vervolgens hebben de verdachten zich tot aangever gericht. ‘Dader 1’ heeft toen de keel van aangever vastgegrepen en dichtgeknepen en bewoog met aangever richting de muur. ‘Dader 2’ heeft hem verder tegen de muur geduwd, waarna ‘dader 1’ de ketting van aangever heeft afgerukt. Ondertussen schermden ‘dader 3 en 4’ af. De rechtbank is van oordeel dat het uiterlijk van verdachte overeenkomt met het signalement van ‘dader 3’, met name gelet op de haardracht die wordt beschreven. Verdachte is immers de enige verdachte met kort haar. De betrokkenheid van verdachte wordt voorts in voldoende mate bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] [nummer proces-verbaal] ). De beide verbalisanten – die aan de overzijde van de Oudezijds Achterburgwal stonden – hebben gezien dat medeverdachte [persoon 2] aangever heeft vastgepakt, terwijl verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het voorval hebben afgeschermd. Zij hebben ook gezien dat verdachte en medeverdachte aangever hebben geduwd.
Door de raadsvrouw wordt betwist dat verbalisanten het incident goed hebben kunnen waarnemen, gezien de afstand en het nachtelijk uur. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de ambtsedige opgemaakte verklaringen van verbalisanten te twijfelen. Dat verbalisanten de vierde persoon niet hebben opgemerkt maakt dat niet anders, te meer nu de verdachten zo dicht op aangever stonden dat het voor omstanders moeilijk te zien was wat er gaande was en zij de vierde verdachte daardoor gemist kunnen hebben.
Kortom, de rechtbank acht bewezen dat verdachte het voorval heeft afgeschermd. De verklaring van verdachte – inhoudende dat hij alleen heeft gezien dat zijn vrienden mensen aanspraken en dat hij niets afwist van een straatroof – wordt dan ook niet aannemelijk geacht.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte is aan te merken als medepleger. Uit de door aangever en verbalisanten geschetste gang van zaken blijkt dat sprake is van dezelfde modus operandi en rolverdeling tussen de verdachten. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte, zowel bij de toeristen als bij aangever [persoon 1] , steeds diegene is die heeft afgeschermd, terwijl ‘dader 1’ en/of ‘dader 2’ de gewelddadige handelingen heeft/hebben verricht en/of de goederen heeft/hebben weggenomen. Hiermee heeft verdachte bijgedragen aan een voor aangever bedreigende situatie. Ook na het voorval waarvan [persoon 1] het slachtoffer is geworden, is door verbalisanten gezien dat de verdachten, waaronder verdachte, passanten hebben aangesproken, vastgepakt en/of weggeduwd. Gelet op het voorgaande blijkt dat verdachte zich geen moment van het voorval heeft gedistantieerd. Integendeel, hij is er juist vol in mee gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dus sprake van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan de straatroof en van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Het ten laste gelegde kan derhalve bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde openlijke geweldpleging overweegt de rechtbank dat blijkens vaste jurisprudentie niet is vereist dat een verdachte zelf fysiek geweld heeft gebruikt. Net als bij het medeplegen moet het gaan om een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht. [1] Gelet op bovenomschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat tevens is vast komen te staan dat sprake was van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen [persoon 1] . De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
4.3.3
Oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de getuigenverklaring van
[getuige] de aangifte in voldoende mate ondersteunt. Dat de gebruikt bewoordingen niet precies overeenkomen doet hier niet aan af, nu de inhoud – dat verdachte aangever wil vermoorden – overeenkomt. De raadsvrouw heeft voorts opgemerkt dat de getuigenverklaring ‘gekleurd’ is, omdat de getuige een belang heeft om te verklaren zoals zij heeft gedaan. Echter heeft aangever geen belang bij het doen van een onjuiste aangifte, nu hij juist op goede voet stond met verdachte. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de aangifte en de getuigenverklaring te twijfelen. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat verdachte zelf ook heeft verklaard dat sprake was van een verhitte discussie. Het ten laste gelegde acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna vermeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 3 september 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ketting, toebehorende aan
[persoon 1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en/of zijn mededaders, voornoemde [persoon 1] hebben ingesloten en voornoemde [persoon 1] bij de keel heeft vastgegrepen en de keel van voornoemde [persoon 1] heeft dichtgeknepen en voornoemde [persoon 1] door elkaar heeft geschud en voornoemde [persoon 1] (tegen een muur) heeft geduwd en de ketting van voornoemde [persoon 1] heeft afgerukt;
en
op 3 september 2016 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg,
de Oudezijds Voorburgwal en de Bloedstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit
- het insluiten van [persoon 1] en
- het bij de keel vastgrijpen van [persoon 1] en
- het dichtknijpen van de keel van [persoon 1] en
- het door elkaar schudden van [persoon 1] en
- het afrukken van een ketting van [persoon 1]
terwijl dit door hem gepleegde geweld vernieling ten gevolge heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 26 september 2015 te Amsterdam, [persoon 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jouw kinderen niet vermoorden, maar jou wel. Jou ga ik wel vermoorden, dat zweer ik op mijn moeder".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan verdachte een taakstraf op te leggen, wellicht in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, opname in een instelling voor begeleid wonen en een verplichte dagbesteding. Zij heeft tevens verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof en openlijke geweldpleging, waarbij jegens het slachtoffer [persoon 1] fysiek geweld is gebruikt. Verdachte heeft samen met een medeverdachte het voorval afgeschermd, terwijl de andere twee verdachten het slachtoffer agressief benaderden. De ene verdachte heeft de keel van het slachtoffer dichtgeknepen en zijn ketting afgerukt. Het voorval heeft ook nog eens plaatsgevonden in de nachtelijke uren in het uitgaansgebied van Amsterdam waar veel publiek aanwezig was. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van aangifte dat verdachten op strooptocht waren en toeristen lastig vielen en beroofden. De rechtbank acht de bewezenverklaarde straatroof een zeer ernstig feit. Het is zeer intimiderend wanneer men door meerdere mensen wordt aangevallen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van de zwager van zijn ex-vriendin. Feiten als het onderhavige zorgen niet alleen bij slachtoffers, maar ook bij de mensen die getuigen zijn van dergelijke feiten, voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de aangiftes van
[persoon 1] en [persoon 3] .
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte (zie de Justitiële Documentatie van 27 januari 2017), waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering van
19 december 2016, opgemaakt door [vertegenwoordiger van de stichting 2] . Haar collega, [vertegenwoordiger van de stichting 1] , heeft ter terechtzitting het advies in het rapport aangevuld. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten met geweld. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Verdachte valt ook onder de Top600 aanpak. Verdachte lijkt hulpverlening te ontwijken en reclassering twijfelt aan zijn motivatie om mee te werken aan reclasseringstoezicht. Reclassering adviseert om hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Mocht de rechtbank toch een (deels) voorwaardelijke straf overwegen, dan dient dit in een strak kader te worden vormgegeven door middel van reclasseringstoezicht, een opname in een instelling voor begeleid wonen en een verplichte dagbesteding.
Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze houden alleen al voor een straatroof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in. Reden waarom de rechtbank de eis van de officier van justitie volgt, ook al is het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen verklaard. De rechtbank zal geen voorwaardelijke straf opleggen gelet op de contra-indicaties die worden genoemd in het reclasseringsrapport en omdat verdachte ter terechtzitting onvoldoende gemotiveerd lijkt.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert – ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde –
€ 120,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Door de officier van justitie en de verdediging is aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55, 141, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2017.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407