ECLI:NL:RBAMS:2017:1285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
13/751937-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Hongaarse verdachte in verband met detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 28 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Hongaarse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 december 2016. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn onderzocht. De verdediging voerde aan dat het EAB onduidelijk was en dat er twijfels bestonden over de detentieomstandigheden in Hongarije. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en dat de detentieomstandigheden niet in strijd zijn met de Europese normen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Hongarije kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751937-16
RK nummer: 16/8674
Datum uitspraak: 28 februari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 december 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2016 door de
Penal Enforcement Judgevan de
Budapest-Capital Regional Court of Law(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1974,
verblijvend op het adres [adres],
thans gedetineerd in het [detentieadres];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel met referentienummer No Szv.346/2016/9 en een
judgment No. 5.B.411/2008/466 of the Budapest-Capital Regional Court of Law dated 13 October 2014.De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog zeven jaar, twee maanden en veertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit arrest betreft de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De verdediging heeft aangevoerd dat onduidelijk is waarop het overleveringsverzoek ziet. Het zou het gaan om vijf strafbare feiten, maar het EAB verwijst naar twee feitencomplexen die op onderscheidenlijk 10 juli 2006 en 21 september 2006 zouden hebben plaatsgevonden. Daarnaast beschikt de verdediging over een Hongaars EAB dat bij de voorgeleiding is overgelegd, waarin het lijstfeit ‘georganiseerde of gewapende diefstal’ is aangekruist, terwijl in de versie van die van het IRC is ontvangen de feiten niet als lijstfeit zijn aangekruist, maar worden aangeduid als ‘robbery’.Dat zijn verschillende kwalificaties, aldus de raadsman
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. Het is helder waar het over gaat, te weten twee woningovervallen. Er staat weliswaar vijf feiten, maar dat gaat om de kwalificaties die de Hongaarse autoriteiten eraan geven bij het noemen van de wetsartikelen. Daar staat bij de het ene feit
one counten bij het andere feit
four counts. De herkomst van het afwijkende EAB is voor de officier van justitie onduidelijk. De omstandigheid dat op die versie van het EAB een lijstfeit is aangekruist maakt het EAB in ieder geval niet ongenoegzaam. Als van die versie zou moeten worden uitgegaan is het enige verschil dat de dubbele strafbaarheid niet zou hoeven worden getoetst, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In onderdeel e) van het EAB staan twee feitencomplexen omschreven die, zoals de officier van justitie terecht heeft gesteld, twee woningovervallen betreffen. Deze worden blijkens het EAB in het Hongaarse recht kennelijk als vijf afzonderlijke strafbare feiten gekwalificeerd, omdat de opgeëiste persoon wegens de laatstgenoemde woningoverval ‘on four counts’ is veroordeeld, hetgeen blijkens de feitenomschrijving verband houdt met het aantal personen dat slachtoffer was van de (gewapende) woningoverval. Van verwarring met betrekking tot de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Daarom verwerpt de rechtbank dit verweer.
Ook de door de verdediging overgelegde afwijkende versie van het EAB waarop een lijstfeit is aangekruist veroorzaakt naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid over de feiten waarvoor de overlevering is gevorderd. Daargelaten dat de vordering niet op die versie van het EAB is gebaseerd, en de herkomst daarvan onduidelijk is gebleven, is gesteld noch gebleken dat de feitenomschrijving op dit EAB anders is dan die op het EAB dat zich in het dossier bevindt. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is het volgende vermeld:
The person was not personally served with the decision but the person will be personally served without delay after the surrender; and when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed.
Bij brief van 22 december 2016 is voorts namens het Hongaarse Ministerie van Justitie onder meer meegedeeld dat zo’n verzoek niet aan een termijn is gebonden.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, meermalen gepleegd

7.Detentieomstandigheden

Uit de informatie van de Hongaarse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in Hongarije zal worden geplaatst in de penitentiaire instelling van Szombathely of Tiszalök. De rechtbank heeft in eerdere, recente uitspraken geoordeeld dat er geen bewijzen zijn als bedoeld in het arrest van het Europese Hof van Justitie van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15), dat personen die in die instellingen gedetineerd zijn, onmenselijk of vernederend worden behandeld (zie: ECLI:NL:RBAMS:2016:7720 en ECLI:NL:RBAMS:2016:4966).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel aanwijzingen zijn dat de Tiszalök gevangenis niet voldoet aan de CPT-standaarden. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar een door hem overgelegd onvertaald stuk, dat de resultaten van een statistisch onderzoek zou betreffen, gedaan in opdracht van de Hongaarse Dienst Justitiële inrichtingen (versie 2016/1). Op pagina 7 is vermeld dat de bezettingsgraad van de Tiszalök gevangenis 111% bedraagt, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraken. Indien er van wordt uitgegaan dat het percentage van 111% inderdaad betrekking heeft op de bezettingsgraad, is onduidelijk op welke norm dit percentage is gebaseerd. Uit dit enkele percentage blijkt niet dat de persoonlijke ruimte van de gedetineerden daardoor onder de 3 m² per persoon is komen te liggen of anderszins niet wordt voldaan aan CPT-standaarden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Artikel 4 van het Handvest staat derhalve niet in de weg aan het toelaatbaar verklaren van de verzochte overlevering.
Hetgeen de opgeëiste persoon in zijn laatste woord nog naar voren heeft gebracht over onder meer de in zijn ogen onbetrouwbaarheid van de Hongaarse autoriteiten, leidt niet tot een ander oordeel.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 57 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7,OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Penal Enforcement Judgevan de
Budapest-Capital Regional Court of Law(Hongarije) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.