ECLI:NL:RBAMS:2017:1116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
13/993149-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek, zoals vereist door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, geboren in Irak in 1981, was als beroepsmatig handelende verkoper van goederen actief en heeft in de periode van 4 januari 2012 tot en met 3 juli 2012 meerdere ongebruikelijke transacties verricht zonder deze te melden. Tevens heeft hij in de periode van 4 januari 2012 tot en met 3 oktober 2012 geen cliëntenonderzoek verricht, wat ook een overtreding van de Wwft is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, gewogen en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft. De officier van justitie had een geldboete van € 25.000,- geëist, waarvan € 10.000,- voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze eis in haar vonnis overgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot de opgelegde geldboete, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/993149-16
Datum uitspraak: 28 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [geboortedatum] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 14 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Brakel, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Mahyou, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:het in de periode van 4 januari 2012 tot en met 3 juli 2012, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, niet onverwijld melden van een of meer ongebruikelijke transacties in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft);
Feit 2:het in de periode van 4 januari 2012 tot en met 3 oktober 2012, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een of meer transacties, verrichten van geen dan wel onvolledig cliëntenonderzoek als verplicht in de Wwft.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
hij, h.o.d.n. [naam eenmanszaak] , in de periode van 4 januari 2012 tot en met 3 juli 2012, in Nederland, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000,- of meer, meermalen telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijke transacties, niet (binnen 14 dagen/onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt, immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van
  • een op 4 januari 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 49.095,34 (D-004), en
  • een op 20 maart 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 40.000,- (D-011), en
  • een op 18 april 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 36.000,- (D-014), en
  • een op 10 mei 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 30.000,- (D-015), en
  • een op 14 juni 2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling
van in totaal € 28.000,- (D-017),
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
hij, h.o.d.n. [naam eenmanszaak] , in de periode van 4 januari 2012 tot en met 3 oktober 2012, in Nederland, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000 of meer, meermalen telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 3 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij telkens opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd bij met [naam B.V.] verrichtte transacties (zie D-028).

5.Het bewijs en bewijsoverweging

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2017, en de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Nadere overweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de start van zijn eenmanszaak, genaamd [naam eenmanszaak] met volgens de Kamer van Koophandel als bedrijfsactiviteit ‘winkels in juweliersartikelen en uurwerken’, geen onderzoek heeft gedaan naar de wet- en regelgeving waaraan hij zich moest houden. Verdachte was daarom niet op de hoogte van de op zijn eenmanszaak van toepassing zijnde verplichtingen, zoals neergelegd in de Wwft. Ten aanzien van de hem onder 1 ten laste gelegde ongebruikelijke transacties heeft verdachte verklaard dat hij deze heeft verricht, inhoudende dat hij goud aan [naam B.V.] heeft verkocht en contant werd uitbetaald. Verdachte wist niet dat hij deze ongebruikelijke transacties moest melden aan het meldpunt.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verdachte heeft erkend dat hij de ongebruikelijke transacties, zoals ten laste gelegd, heeft verricht en deze niet heeft gemeld. Op verdachte rustte echter wel de plicht om van deze transacties melding te maken bij het meldpunt. Zijn stelling dat hij niet wist dat hij melding moest maken van deze ongebruikelijke transacties, is niet relevant. Immers, het opzet in het economisch strafrecht is ‘kleurloos’. De voorschriften van de Wwft betreffen ordeningsrecht. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin ‘kleurloos’ opzet in het ordeningsrecht voldoende wordt geacht, is niet vereist dat het opzet van verdachte ook is gericht op het niet naleven van de op de verdachte rustende wettelijke verplichting ongebruikelijke transacties te melden aan het meldpunt. [1] Er hoeft derhalve, anders dan door de raadsvrouw aangevoerd, niet te worden bewezen dat er wetenschap was van het feit dat er sprake was van een ongebruikelijke transactie.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat [naam B.V.] ten tijde van de ongebruikelijke transacties nog niet bestond en dat bovendien aan de hand van de facturen niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze ongebruikelijke transacties heeft verricht. Het standpunt van de raadsvrouw is onvoldoende onderbouwd en treft, gelet op de verklaring van verdachte over de ongebruikelijke transacties zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2017 in samenhang met de vermelding van de naam van verdachte op de facturen, geen doel. Het onder 1 ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van de door verdachte verrichte transacties kan worden bewezen dat verdachte, hoewel daartoe verplicht, geen cliëntenonderzoek heeft verricht en dus opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de in artikel 3 Wwft geformuleerde verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten. Het onder 2 ten laste gelegde kan dus ook worden bewezen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, in het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 oktober 2013 staat gerelateerd dat verdachte in aanwezigheid van diens toenmalige advocaat is gehoord en hem voorafgaand aan het verhoor is meegedeeld dat hij als verdachte werd gehoord en hij niet tot antwoorden was verplicht. Van enig vormverzuim is aldus geen sprake.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-, waarvan een gedeelte, groot € 10.000,-, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De goudhandel is een zeer geliefde branche voor criminelen om geld in wit te wassen. Door niet te voldoen aan de meldplicht of geen cliëntenonderzoek te doen, maken bedrijven zich schuldig aan het faciliteren van criminelen. Bovendien maken zij zich schuldig aan concurrentievervalsing ten aanzien van bedrijven die wel alles volgens de regels doen.
Verdachte heeft behoorlijk wat steken laten vallen. Gelet hierop en gelet op de hoeveelheid transacties waar niet conform de Wwft mee om is gegaan, moet een flinke geldboete volgen. Voor de hoogte van de geldboete is gekeken naar het aantal niet gedane meldingen en cliëntonderzoeken en naar wat in soortgelijke gevallen is opgelegd. Daar staat tegenover dat de transacties alweer enigszins gedateerd. Daarom moet een deel van de geldboete in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht de door de officier van justitie gevorderde geldboete te matigen. Hiertoe heeft zij betoogd dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit en zich sinds het bezoek van de toezichthouder aan de regels houdt. Bovendien moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft nagelaten om vijf ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Verdachte heeft daarnaast nagelaten om cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft te verrichten. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot. Gelet daarop, en gezien de strafafdoening in soortgelijke zaken, moet in beginsel een aanzienlijke geldboete aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de bewezen verklaarde strafbare feiten alweer enige tijd geleden hebben plaatsgevonden. Alles afwegende, is oplegging van na te noemen geldboete, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 15 en 16 van de Wwft en de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wwft.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro).
Beveelt dat een gedeelte, groot
€ 10.000,-, (tienduizend euro) van deze geldboete, niet tenuitvoergelegd zal worden,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.R. Jöbsis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2017.

Voetnoten

1.HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783 en HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684.