ECLI:NL:RBAMS:2017:10695

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
AWB 17 / 2727
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakterras in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras. Eiser, eigenaar van een woning in Amsterdam, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, dat een omgevingsvergunning had verleend aan de rechtsvoorganger van de vergunninghouders voor het aanleggen van een dakterras. Eiser betoogde dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn privacy en het woon- en leefklimaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit, dat op 29 december 2014 was genomen, eerder door de rechtbank was vernietigd vanwege gebreken in de belangenafweging. In het bestreden besluit van 22 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard, maar met een gewijzigde motivering. De rechtbank heeft in haar overwegingen de eerdere uitspraak betrokken en beoordeeld of de belangen van eiser voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te verlenen, maar dat de proceskostenvergoeding in bezwaar niet correct was afgehandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding in bezwaar, en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de verlening van omgevingsvergunningen, vooral in stedelijke gebieden waar de belangen van verschillende partijen kunnen botsen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (gemachtigde: mr. S.H. van den Ende),

en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,vetweerder
(gemachtigde: mr. C.L. Brinks).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[de persoon 1] en [de persoon 2] ,te Amsterdam, vergunninghouders.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de rechtsvoorganger van vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een dakterras op het gebouw [adres 1] ten behoeve van de woning in het gebouw [adres 2] ( [adres 2] ).
Bij besluit van 22 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft vetweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard en het primaire besluit met wijziging van de motivering gehandhaafd.

,Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [de persoon 3] van [bedrijf] en door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Vaalburg en mr. V. van Toledo. Vergunninghouders zijn verschenen.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure voorap
1.1
Eiser is eigenaar van en woont in de woning met adres [adres 3] te Amsterdam. Vergunninghouders zijn eigenaar van en wonen in het [adres 5] . Op
5november 2014 heeft de rechtsvoorganger van vergunninghouders een omgevingsvergunning aangevraagd voor het maken van een dakterras op het gebouw
[adres 1] ten behoeve van het [adres 4] . Het terras komt te liggen op het dak van het appartement van eiser.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling. Daarbij is besloten met toepassing van een binnenplanse mogelijkheid met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte en de situering van het dakterras afte wijken van het bestemmingsplan " [naam] " (het bestemmingsplan).
1.3
Bij besluit van 25 november 2015 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 26 augustus 2016 (AMS 15/8598) het beroep tegen het besluit van 25 november 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder eisers vrees voor geluids- en contactoverlast niet kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken omdat in een memo van de Afdeling Ruimte en Duurzaamheid wel is gesteld dat het dakterras geen negatieve gevolgen heeft voor de privacy van eisers woning en omliggende woningen, maar niet blijkt of en in hoeverre hierbij ook mogelijke geluidsoverlast voor eiser is betrokken. De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van verweerder prevaleren boven die van eiser. Met de komst van het dakterras vindt immers een (ingrijpende) wijziging in eisers woonsituatie plaats en op voorhand kan niet uitgesloten worden dat eiser daardoor onevenredig in zijn belang zou kunnen worden geschaad. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder, gezien eisers met foto's onderbouwde stelling dat sprake is van strijd met het in de welstandsnota opgenomen criterium dat ziet op de zichtbaarheid van het hekwerk vanuit openbaar gebied, zonder nadere toelichting van de welstandscommissie geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen aan het afgegeven welstandsadvies. Tenslotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend zonder de vereiste monumentenvergunning. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Wat heeft verweerder in deze procedure besloten?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, opnieuw ongegrond verklaard en het primaire besluit, met wijziging van de motivering, gehandhaafd. Het college heeft daarbij overwogen dat verlening van de vergunning niet mogelijk is met een binnenplanse vrijstelling, maar wel met toepassing van artikel 4, onderdeel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Verweerder heeft verder het belang van de vergunninghouders bij een terras zwaarder laten wegen dan het belang van eiser. Verweerder heeft verder overwogen dat uit de door de Commissie voor Welstand en Monumenten (de welstandscommissie) op
15 november 2016 verstrekte nadere toelichting op haar eerdere advies kan worden afgeleid dat het zicht op het terras vanuit de openbare ruimte niet of nauwelijks aanwezig is. Volgens verweerder moet de motivering van het primaire besluit aangevuld worden met de beoordeling Rijksmonument zodat deze mede inhoudt de verlening van een omgevingsvergunning voor veranderen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd Rijksmonument.
Het..wettelijk kader
3. De rechtbank verwijst voor het in deze zaak van toepassing zijnde wettelijke kader naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Waar gaat het in deze procedure om?
4.1
Eiser betoogt kort gezegd dat nog steeds niet voldaan is aan de punten die hebben geleid tot de vernietiging van het eerdere besluit door de rechtbank, zoals vermeld in de uitspraak van 26 augustus 2016. Ook zal het dakterras wat constructie betreft niet stevig genoeg zijn.
4.2
De rechtbank overweegt dat gelet op de genoemde uitspraak blijkt, in deze procedure de belangenafweging, de welstand en de monumentenvergunning nog aan de orde zijn. Eiser heeft in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2016 geen beroepsgronden aangevoerd tegen de constructieve stevigheid van het dakterras. Niet blijkt dat na de uitspaak van de rechtbank zich nog wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van de constructie. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van wat eiser op dit punt aanvoert.
Is voldaan aan het vereiste dat een monumentenvergunning is verleend?
5. Naar de rechtbank begrijpt was de monumentenvergunning bij het verlenen van de omgevingsvergunning al aanwezig. Ter zitting is duidelijk geworden dat dit punt niet langer in geschil is. Wel ziet de rechtbank hierin, nu verweerder in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning alsnog de aanwezigheid van een monumentenvergunning heeft opgenomen, aanleiding het verzoek van eiser om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten toe te wijzen. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat deze wijziging is te beschouwen als een herroeping van de verleende omgevingsvergunning wegens een aan het
bestuur te wijten onrechtmatigheid1• Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat bij het bepalen van de hoogte van de proceskosten, zoals verweerder ter zitting terecht heeft
toegelicht, niet dient te worden uitgegaan van 4 punten voor het verrichten van proceshandelingen. De rechtbank zal uitgaan van 2,5 punten: 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting en 0,5 punt voor de nadere hoorzitting. De rechtbank is niet gebleken dat eiser zoals hij stelt, ook schriftelijke inlichtingen heeft ingediend. Eiser heeft dit ook niet nader toegelicht. Voorgaande betekent dat het beroep van eiser voor wat betreft de proceskostenvergoeding in bezwaar gegrond is.
Is voldaan aan de redelijke eisen van welstand?
6. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit op dit punt niet voldoet aan de uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2016 noch aan de welstandsnota. Kort gezegd heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat zonder nadere toelichting van de welstandscommissie verweerder geen doorslaggevende betekenis had mogen toekennen aan het afgegeven welstandsadvies. Bij brief van 15 november 2016 heeft de welstandscommissie alsnog een nadere toelichting gegeven op het eerder afgegeven advies. In die toelichting heeft de welstandscommissie toegelicht dat bij de positieve beoordeling op het dakterras ervan is uitgegaan dat het dakterras niet zichtbaar zal zijn vanuit de openbare
1 Zie art 7:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
ruimte en dat dit is beoordeeld op grond van de zichtlijnenstudie in tekening 2B van 30 juni 2015. "Daarin staat de meest lange zichtlijn getekend vanuit de [adres 6] . De [adres 6] loopt schuin weg ten opzichte van de [adres 7] als gevolg waarvan een afstand van circa 3 meter extra (de [adres 6] in) is genomen ten opzichte van de Kruising [adres 7] / [adres 6] . Als je verder de [adres 6] in loopt, zal het pand [adres 1] niet zichtbaar zijn.", aldus de welstandscommissie. Eiser heeft weliswaar de niet zichtbaarheid in algemene zin betwist, maar heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd dat het welstandsadvies en de toelichting daarop onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. In dat verband is onduidelijk waarvandaan de foto die eiser ter zitting heeft getoond, genomen is.
Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het advies, mede gezien de toelichting daarop, onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder dan ook afgaan op het welstandsadvies. In zoverre slaagt het beroep niet.
Heeft verweerder in redelijkheid kunnen afwijken van het bestemmingsplan?
7.1
Zoals de rechtbank in de hiervoor in 1.4 aangehaalde uitspraak van 26 augustus 2016 al heeft overwogen, wordt met het aanbrengen van het dakterras afgeweken van het geldende bestemmingsplan " [naam] " (het bestemmingsplan) en behoort de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan tot de bevoegdheden van verweerder. Verweerder heeft hierbij beleidsvrijheid en de rechter dient deze beslissing dan ook terughoudend te toetsen en zich te beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.2
Met betrekking tot zijn woon- en leefklimaat, heeft eiser aangevoerd dat hij van mening blijft dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. De rechtbank stelt vast dat gelet op het verhandelde ter zitting eiser overlast vanwege contactgeluiden en een inbreuk op zijn privacy vreest. Niet valt te ontkennen dat het dakterras gevolgen zal hebben voor woon- en leefklimaat van eiser. Zoals verweerder ook heeft overwogen is enige hinder inherent aan het wonen in een stedelijke omgeving. Ook kan in zo'n omgeving niet worden voorkomen dat er nieuwe ontwikkelingen zijn waardoor het woongenot vermindert. De rechtbank betrekt hierbij dat ten behoeve van de aanleg van het dakterras op het dak van het appartement van eiser een erfdienstbaarheid is gevestigd. De mogelijkheid dat er op enig moment een dakterras zou komen, bestond dus. Nu het dakterras op het dak van het appartement van eiser komt te liggen, is niet aannemelijk geworden dat -ten gevolge van inkijk- de privacy van eiser zal worden geschonden door de aanleg van het terras.
Naarhet oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee thans in voldoende mate (blijk ervan gegeven) het belang van eiser bij een goed woon- en leefklimaat te hebben meegewogen. Gelet hierop en op het belang van vergunninghouders bij het verkrijgen van een buitenruimte in een (sterk) verstedelijkte omgeving heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid het belang van vergunninghouders zwaarder kunnen laten wegen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat voor zover eiser van mening is dat van onaanvaardbare overlast sprake zal zijn, hij dat nader specifiek had moeten onderbouwen. Dat voor een dakterras overigens de geluidsnormen uit het bouwbesluit 2012 voor gebruikruimtes gelden, zoals [de persoon 3] ter zitting opmerkte, is de rechtbank niet gebleken. Deze grond van eiser slaagt dan ook evenmin. De vergunninghouders hebben overigens verklaard bereid te zijn geluiddempende maatregelen te nemen bij de aanleg van het dakterras om enige vorm van overlast tot een minimum te beperken. Ter zitting hebben zij dit bevestigd.
7.3
Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid heeft over kunnen gaan tot het verstrekken van de omgevingsvergunning.
Conclusie
8. Hetgeen is overwogen in 5. brengt mee dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek proceskosten voor de bezwaarfase te vergoeden. Het bestreden besluit wordt voor het overige in stand gelaten. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder aan eiser de proceskosten van de bezwaarprocedure vergoedt tot een bedrag van€ 1.237,50 (2,5 punten met een waarde van€ 495, - per punt en een wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, waarbij voor vergoeding van het in opdracht van eiser door [bedrijf] opgestelde rapport geen plaats is. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van€ 1.237,50;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-; draagt verweerder op het betaalde griffierecht van€ 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.L. Adam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitg proken op 15 december 2017.
griffier

Afschrift verzonden aan partijen op: 1 8 DEC 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Het wette!iike kader
3.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan(... ).
3.2.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c end, van de Wabo, voor zover hier van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning geweigerd
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of het uiterlijk van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
3.3.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2, van de Wabo kan, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, de zogenaamde kruimelgevallen.
3.4.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van bijlage Il bij het Bor komen de volgende bouwwerken in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning voor kruimelgevallen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
3.5.
Op grond van het bestemmingsplan rust op de gronden waarop het dakterras is gesitueerd de bestemming "Gemengd - l". De bepalingen die zien op deze bestemming zijn neergelegd in artikel 6 van de planregels.
3.6.
Volgens artikel 6.2.5, onder b, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde l' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
3.7.
Op grond van artikel 6.2.8, onder c, van de planregels zijn dakterrassen niet toegestaan.
3.8.
In artikel 6.4.7 van de planregels is onder meer bepaald dat het bepaalde in artikel 6.2.5 onder b, artikel 6.2.6 onder b en artikel 6.2.8 onder c, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.
Het dakterras mag ingevolge artikel 6.4.7 van de planregels op de tot "Gemengd - l" bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert. Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd.