In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee contractuele medehuurders, [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres vorderde dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning niet langer door haar zou worden voortgezet, omdat de affectieve relatie met de gedaagde was beëindigd en zij het gehuurde nooit had bewoond. De huurovereenkomst was aangegaan met het oog op een voorgenomen huwelijk, dat echter niet heeft plaatsgevonden. De gedaagde had het gehuurde wel betrokken en wenste huurder te blijven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat artikel 7:267 lid 7 BW, dat van toepassing is op wettelijk medehuurders, niet rechtstreeks van toepassing is op de contractuele medehuurders in deze zaak. Echter, de rechter heeft geoordeeld dat er voldoende aanleiding is om artikel 7:267 lid 7 BW analoog toe te passen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen en bepaald dat zij de huurovereenkomst niet langer voortzet met ingang van 11 januari 2018. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling, gezien de affectieve relatie tussen partijen.