ECLI:NL:RBAMS:2017:10631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/13/603929 / HA ZA 16-253
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendomsgeschil over gemeentegrond en verjaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Uithoorn en [gedaagden c.s.] over de eigendom van twee percelen grond, aangeduid als Grondstuk A en Grondstuk B. De Gemeente vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat deze percelen in eigendom toebehoren aan de Gemeente en dat [gedaagden c.s.] deze percelen dienden te ontruimen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente in het kadaster als eigenaar van de Grondstukken staat ingeschreven en dat [gedaagden c.s.] niet in redelijkheid als eigenaar van de Grondstukken kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het verweer van [gedaagden c.s.] dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de Grondstukken verworpen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van [gedaagden c.s.] niet als Bezitshandelingen kunnen worden aangemerkt, omdat deze handelingen niet ongebruikelijk zijn op gemeentegrond en door de Gemeente zijn gedoogd. De vorderingen van de Gemeente zijn toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van [gedaagden c.s.] zijn afgewezen. De rechtbank heeft [gedaagden c.s.] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/603929 / HA ZA 16-253
Vonnis van 15 februari 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UITHOORN,
zetelend te Uithoorn ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1]
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.C.J. Ris te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Gemeente, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] genoemd worden. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden c.s.] (enkelvoud) aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 28 september 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 januari 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 31 juli 2003 is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] eigenaar geworden van een perceel aan de [adres 1] te [plaats] .
2.2.
Op 10 november 2005 is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , tevens enig bestuurder van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] , eigenaar geworden van een perceel [adres 2] te [plaats] .
2.3.
Aan beide percelen grenst een grondstuk dat volgens de kadastrale kaart eigendom is van de Gemeente. Deze twee grondstukken zijn hieronder gearceerd weergegeven (het grondstuk aan de [adres 1] wordt hierna Grondstuk A genoemd en het grondstuk aan de [adres 2] Grondstuk B, hierna gezamenlijk: de Grondstukken).
Grondstuk A Grondstuk B
Kadastrale kaart verwijderd.
2.4.
De Grondstukken worden gebruikt door [gedaagden c.s.] en haar rechtsvoorgangers voor bedrijfsactiviteiten en parkeren. Grondstuk A is ook gebruikt voor het plaatsen van containers door [gedaagden c.s.] De grond tussen het bedrijfsgebouw dat op de percelen staat en de openbare weg is op gelijkvormige wijze bestraat, dus inclusief de Grondstukken. Op Grondstuk B is in het verleden een paar groenperken aangebracht, voorzien van een stenen omkadering.
2.5.
Op Grondstuk A stond vanaf 2006 een bouwhek. In 2011 is hier een permanent hek geplaatst aan de kant van de openbare weg. Op Grondstuk B is op of rond 2010 een hekwerk geplaatst aan de kant van de openbare weg.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Gemeente vordert, uitvoerbaar bij voorraad – samengevat –
I. voor recht te verklaren dat de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats] , [sectie nummer ] (gedeeltelijk), gelegen aan de [adres 1] [Grondstuk A] en het perceel aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [sectie nummer ] (gedeeltelijk) [Grondstuk B], in eigendom toebehoren aan de gemeente;
II. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis [Grondstuk A] te ontruimen en ontruimd te houden, waaronder begrepen het verwijderen van het hekwerk;
III. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis [Grondstuk B] te ontruimen en ontruimd te houden, waaronder begrepen het verwijderen van het hekwerk;
IV. de Gemeente te machtigen om, indien gedaagde(n) in gebreke blijft/blijven, de verwijdering c.q. ontruiming zelf, maar op kosten van gedaagden te doen bewerkstelligen zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, dan wel te bepalen dat gedaagden een dwangsom van € 2.000,00 met een maximum van € 25.000,00 verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen;
V. veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden c.s.] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden c.s.] vordert, uitvoerbaar bij voorraad – samengevat –
I. voor recht te verklaren dat [gedaagden c.s.] door verjaring rechthebbende is geworden ten aanzien van Grondstuk A en Grondstuk B;
II. de Gemeente te veroordelen mee te werken aan de inschrijving van de nieuwe eigendomsverhoudingen in het kadaster;
III. veroordeling van Gemeente in de proceskosten.
3.5.
Gemeente voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
Het gaat zowel in conventie als reconventie in essentie om de vraag of [gedaagden c.s.] door verjaring eigenaar is geworden van de Grondstukken. De conventionele en reconventionele vorderingen zullen daarom samen worden besproken.
4.2.
Primair stelt [gedaagden c.s.] dat sprake is van verkrijgende verjaring omdat zij bezitter te goeder trouw is in de zin van artikel 3:99 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit bezit is aangevangen per begin jaren zestig, althans per 31 juli 2003 (Grondstuk A) en 10 november 2005 (Grondstuk B).
4.3.
Dit standpunt wordt verworpen. Tussen partijen staat vast dat de Gemeente in het kadaster staat ingeschreven als de eigenaar van de Grondstukken. Verder is door de Gemeente onweersproken gesteld dat een kadastrale tekening bij de akte van levering was gevoegd. Tussen partijen staat vast dat bij nauwkeurige bestudering van het kadaster kenbaar is dat de Grondstukken als eigendom van de Gemeente zijn ingeschreven. Nu door bestudering van de bij de akte van levering gevoegde kadastrale tekening door [gedaagden c.s.] dus kennis genomen kan worden van dit eigenaarschap, kan [gedaagden c.s.] zichzelf niet in redelijkheid als eigenaar van de Grondstukken beschouwen. Dat de Grondstukken een beperkte omvang kennen en er dus zorgvuldig gekeken moet worden naar de kadastrale tekening, maakt dit niet anders. Door [gedaagden c.s.] is verder onvoldoende gesteld om vast te kunnen stellen dat de rechtsvoorgangers van [gedaagden c.s.] zich als rechthebbende hebben beschouwd en zich ook redelijkerwijs als zodanig mochten beschouwen. Evenmin is afdoende gesteld om aan te nemen dat de Grondstukken door rechtsvoorgangers in bezit zijn genomen. Uit het hiernavolgende volgt immers dat de door [gedaagden c.s.] aangevoerde handelingen (zie r.o. 4.6) niet kunnen worden beschouwd als handelingen waaruit volgt dat rechtsvoorgangers de Grondstukken voor zichzelf hielden (zie r.o. 4.8).
4.4.
Subsidiair beroept [gedaagden c.s.] zich op verkrijging middels extinctieve verjaring. Hiertoe is geen goede trouw vereist maar wel bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Een onafgebroken bezit voor een periode van 20 jaar is vereist (artikelen 3:105 lid 1 BW juncto 3:114 lid 2 BW juncto 3:306 BW. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven genoemd in 3:107 lid 1 BW. Uit dit artikel volgt dat bezit het houden van een goed is voor zichzelf. Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt beoordeeld naar de verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke regels die genoemd zijn in artikel 3:109 tot en met 3:117 BW en overigens op de grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). De (niet naar buiten blijkende) interne wil om als rechthebbende op te treden, is voor het zijn van bezitter van geen betekenis. Het komt aan op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. Het bezit moet ondubbelzinnig zijn. Er is sprake van ondubbelzinnig bezit wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (zie Hoge Raad 15 januari 1993, LJN: ZC0826 en Hoge Raad 27 februari 2009, LJN: BH1634).
4.5.
Het idee hierachter is dat op deze wijze verzekerd is dat van verjaring pas sprake kan zijn als de werkelijk rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert eigenaar te zijn zodat hij tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen. Dergelijke gedragingen worden hierna Bezitshandelingen genoemd. Laat de werkelijk rechthebbende die gelegenheid gedurende lange tijd voorbijgaan, dan kan hem uiteindelijk verjaring worden tegengeworpen.
4.6.
[gedaagden c.s.] stelt dat de volgende handelingen als Bezitshandelingen moeten worden beschouwd: het aanbrengen van een eenvormige bestrating op het gehele voorterrein, dus zowel op de grond van [gedaagden c.s.] als de Grondstukken; het gebruik van de Grondstukken voor eigen bedrijfsactiviteiten en parkeerdoeleinden; het plaatsen van hekwerk door [gedaagden c.s.] en het aanbrengen van afgekaderde groenperkjes. Deze Bezitshandelingen dienen in verband te worden gebracht met het feit dat de Gemeente wist of kon weten dat zij eigenaar was van de Grondstukken, de Gemeente wist of kon weten dat zij geen contractuele betrekking met [gedaagden c.s.] is aangegaan (in de zin van bijvoorbeeld pachter of vruchtgebruiker), de Gemeente wist van wie de Percelen waren en de Gemeente heeft kennis kunnen nemen van de Bezitshandelingen. De Gemeente kon dus door oplettend te zijn begrijpen dat [gedaagden c.s.] (en haar rechtsvoorgangers) pretendeerden eigenaar te zijn, aldus [gedaagden c.s.]
4.7.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het hekwerk dat dit in ieder geval niet eerder dan 2006 is geplaatst. Dit betekent dat de in r.o. 4.4 genoemde verjaringstermijn van 20 jaar niet is voltooid. Het plaatsen van deze hekwerken kan daarom de stelling van [gedaagden c.s.] niet dragen.
4.8.
De overige aangedragen handelingen zijn niet te beschouwen als Bezitshandelingen. De Gemeente heeft zich (onder verwijzing naar onder meer het arrest van de Hoge Raad van 27 februari 2009, ECLI:HR:PHR:2009:BH1634) vooral beroepen op de stelling dat de handelingen van [gedaagden c.s.] zouden kunnen zijn verricht door een huurder en deze handelingen daarom niet kunnen worden gezien als Bezitshandelingen. De vraag of deze stelling juist is (mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2015, NJ 2016/78, m.n. r.o. 3.4.3) kan echter onbeantwoord blijven. Ter terechtzitting is immers door de Gemeente ook het standpunt ingenomen dat de door [gedaagden c.s.] aangevoerde handelingen door de Gemeente zijn gedoogd. De rechtbank overweegt dat deze handelingen niet ongebruikelijk zijn op gemeentegrond en niet een exclusieve uitstraling hebben. Het betreft hier over het algemeen gebruik zonder dat hiervoor een juridische basis bestaat, waarna een gemeente dat gebruik vervolgens gedoogt (vergelijk Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 11 oktober 2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4559, r.o. 3.8.1). Dit betekent dat dergelijke handelingen bij een gemeente niet snel de indruk zullen (hoeven te) wekken dat haar eigendomsrecht wordt bedreigd. Het verweer van [gedaagden c.s.] dat dit gebruik de gedoogconstructie te buiten gaat is verder niet onderbouwd. Een dergelijke gedoogconstructie kent geen contractuele basis zodat niet kan worden aangenomen dat, zoals [gedaagden c.s.] aanvoert, door het ontbreken van een dergelijk contract de Gemeente daarom moest begrijpen dat met voornoemde handelingen gepretendeerd werd eigenaar te zijn. Uit het voorgaande volgt dat van Bezitshandelingen niet is gebleken en van verkrijgende verjaring ten aanzien van de Grondstukken dan ook geen sprake is. Dit brengt met zich mee dat vordering I in conventie zal worden toegewezen en de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
4.9.
Verder heeft [gedaagden c.s.] , onder verwijzing naar artikel 3:314 BW, nog aangevoerd dat het recht op ontruiming is verjaard. Nu al is vastgesteld dat het hekwerk nog geen 20 jaar geleden is geplaatst, en de rechtbank de ontruimingsvordering van de Gemeente aldus begrijpt dat dit hoofdzakelijk ziet op het verwijderen van dit hekwerk, is van verjaring van het recht om deze rechtsvordering in te stellen geen sprake. Nu verder geen verweren zijn gevoerd tegen de toewijzing van de overige vorderingen in conventie zullen deze vorderingen worden toegewezen op de hieronder genoemde wijze. De gevorderde ontruimingsperiode wordt op verzoek van [gedaagden c.s.] op een maand gesteld.
4.10.
Zowel in conventie als reconventie wordt [gedaagden c.s.] veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden aan de zijde van de Gemeente in conventie begroot op
  • griffierecht € 619,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.523,00
Het nasalaris wordt begroot en is toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De proceskosten in reconventie worden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 452,00 (1 punt).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de Grondstukken in eigendom aan de Gemeente toebehoren;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis Grondstuk A ontruimen en ontruimd te doen houden, waaronder begrepen het verwijderen van het hekwerk;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis Grondstuk B te ontruimen en ontruimd te doen houden, waaronder begrepen het verwijderen van het hekwerk;
5.4.
machtigt de gemeente om, indien [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en/of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] met de nakoming van de bovengenoemde veroordeling in gebreke blijft respectievelijk blijven, de verwijdering, c.q. ontruiming zelf, maar op kosten van gedaagden te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
5.5.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, tot betaling van de proceskosten, begroot op € 1.523,00 binnen zeven dagen na datum van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis is voldaan, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) voor zover voldoening binnen de gestelde termijn niet plaatsvindt;
5.6.
verklaart hetgeen is bepaald onder 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 is bepaald uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt [gedaagden c.s.] , tot betaling van de proceskosten, begroot op € 452,00, te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis is voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.