Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 juli 2017, met productie 1 tot en met 14;
- de akte overlegging producties van de zijde van Tinnus c.s., ingekomen ter griffie op 7 augustus 2017, met productie 1 tot en met 13;
- productie 15 tot en met 19 van de zijde van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , ingekomen ter griffie op 11 augustus 2017;
- de akte overlegging aanvullende producties van de zijde van Tinnus c.s., ingekomen ter griffie op 18 augustus 2017, met productie 14 en 15;
- de aanvullende producties 19
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 110 Rv van de zijde van Tinnus, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2017;
- het aanvullende kostenoverzicht van de zijde van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , ingekomen ter griffie op 24 augustus 2017;
- het aanvullende kostenoverzicht van de zijde van Tinnus c.s., ingekomen ter griffie op 24 augustus 2017;
- de mondelinge behandeling van 25 augustus 2017 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde aantekeningen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] inzake bevoegdheidsincident en de pleitnotities van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en Tinnus c.s..
2.De feiten
- woordmerk [naam woordmerk] met [nummer woordmerk] , ingeschreven op [datum 1] en
- beeldmerk met nummer [nummer beeldmerk 1] , ingeschreven op [datum 2]
[omschrijving model]”.
3.Het geschil in de hoofdzaak
“Dear Sirs,We [of: Our lawyer] informed youby letter of [datum] that the product of [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] called [naam artikel 1] , depicted below, would allegedly infringe certain intellectual property rights owned by [gedaagde in de hoofdzaak sub 2] with seat at [vestigingsplaats] and/or would constitute an act of unfair competition.By order of the President of the District Court of Amsterdam, we hereby inform you that we should not have sent you this information, because no such Infringement and/or act of unfair competition has been established. We do not own any valid registered intellectual property rights.We apologize for any inconvenience.Yours sincerely,[gedaagde in de hoofdzaak sub 2][name of CEO of [gedaagde in de hoofdzaak sub 2] ]”Met daarbij op dezelfde of de volgende pagina afgedrukt een afbeelding in kleur van minimaal 5x5 centimeter van de [naam artikel 1] van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen tekst met of zonder afbeelding, een en ander met verzending per e-mail van een gelijktijdig afschrift yan die brieven aan de raadsman van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , mr. L.E.J. Jonker;
4.Het geschil in het bevoegdheidsincident
5.De beoordeling in het bevoegdheidsincident en in de hoofdzaak
Inleiding
Voor alle vorderingen als bedoeld in artikel 81 van de verordening is in eerste aanleg uitsluitend bevoegd de rechtbank te 's‑Gravenhage en in kort geding, de voorzieningenrechter van die rechtbank.’
a) alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk en - indien naar nationaal recht toegestaan - dreigende inbreuk op Gemeenschapsmodellen;
ten tweedeverduidelijkt dat voor alle vorderingen die niet onder artikel 81 GModVo vallen, men terecht kan bij de “gewone” rechterlijke instanties die volgens de nationale regels absoluut en relatief bevoegd zijn. Hieruit kan worden afgeleid dat de Gemeenschapswetgever voor het overige juist
nietheeft willen ingrijpen in de nationale regels betreffende absolute en relatieve bevoegdheid. Het lijkt immers niet logisch dat de Gemeenschapswetgever in het ene artikel (93) verwijst naar de nationale bevoegdheidsregels en in het andere artikel (90) die regels zonder omhaal van woorden (en zonder duidelijke reden: dwingend) opzij zet. Zo een nationale regel van relatieve bevoegdheid is als gezegd te vinden in artikel 3 Uitvoeringswet.
ten eerstenaar de kern betrekking op de vraag of [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] inbreuk maakt op (onder meer) de aan een Gemeenschapsmodel verbonden rechten (waaronder begrepen de vraag of die rechten geldig zijn). [6] Het is niet wenselijk dat die vraag door een andere rechter wordt beantwoord dan de exclusief bevoegde om de enkele reden dat het om een onrechtmatige daad-zaak zou gaan. De voorzieningenrechter vindt steun voor deze opvatting in de vaste rechtspraak dat een wapperverbod in beginsel wordt beschouwd als een zaak waarop 1019h Rv van toepassing is. [7] De redenen in die rechtspraak genoemd waarom bij een wapperverbod sprake is van een zaak waarin de inbreukvraag aan de orde is (ook al is de zaak gebaseerd op 6:162 BW), gaan voor de bevoegdheid net zo op.
rechtsvorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk op Gemeenschapsmodellen, indien naar nationaal recht toegestaan’.Het moge duidelijk zijn dat de Gemeenschapswetgever hiermee reeds heeft onderkend dat de inbreukmaker evenzeer een procedure kan starten en het dan niet wenselijk is dat om die reden de exclusieve bevoegdheid voor Gemeenschapsrechtbanken wordt doorkruist. Gegeven het hiervoor overwogene, geldt het voorkomen van doorkruising evenzeer voor de exclusieve bevoegdheid van de Haagse voorzieningenrechter in kort geding. Hoewel een verklaring van niet-inbreuk hier te lande in kort geding niet mogelijk is, ligt bijvoorbeeld een vordering tot gehengen en gedogen daar (zeer) dicht tegenaan. Een wapperverbod is wellicht net een slag anders maar naar voorlopig oordeel is dit niettemin op één lijn te stellen met een vordering als bedoeld in 81 onder b GModVo en artikel 3 Uitvoeringswet.