ECLI:NL:RBAMS:2017:1050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
13/684523-16 en 13/702720-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel voor vreemdeling in verband met diefstal van vis

Op 3 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Letland, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verbleef. De zaak betreft een diefstal die plaatsvond op 18 oktober 2016, waarbij de verdachte vis ter waarde van 4,67 euro heeft weggenomen uit een Albert Heijn filiaal in Amsterdam. De rechtbank heeft het verkort vonnis op tegenspraak gewezen, na een zitting op 20 januari 2017, waarbij de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Jonge en mr. P.R.L.V.M. Kruik, hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De officier van justitie heeft bewijs aangedragen, waaronder de aangifte van de diefstal en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om aan de bekennende verklaring van de verdachte te twijfelen en dat het ten laste gelegde feit bewezen kon worden verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van 1 jaar, met inachtneming van de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de ISD-maatregel niet te verenigen was met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De beslissing is gegrond op artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684523-16 en 13/702720-16 (TUL)
Datum uitspraak: 3 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te onbekend (Letland) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in PI [locatie] , Huis van Bewaring [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak (raadsman gemachtigd) gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn en van hetgeen de gemachtigd raadsman mr. J.A. de Jonge in de hoofdzaak en wat gemachtigd raadsvrouw mr. P.R.L.V.M. Kruik in de TUL-zaak naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 18 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vis (ter waarde van 4,67 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan het [filiaal] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. De verdediging heeft zich wat betreft de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft bekend de diefstal te hebben gepleegd, er is geen aanleiding om aan die bekennende verklaring te twijfelen, en er is een aangifte van Albert Heijn.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 18 oktober 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vis (ter waarde van 4,67 euro), toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan het [filiaal] ).

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 bewezen geachte feit de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet passend is omdat van behandeling van de problematiek van verdachte niets terecht zal komen. Verdachte spreekt enkel Lets en Russisch waardoor de voor de behandeling noodzakelijke communicatie niet mogelijk is. Enkel de speciale ISD-afdeling voor vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS) in [plaats 2] zou een optie zijn, maar omdat er nog niets is gedaan met het voorstel tot ongewenstverklaring zal hij in de reguliere ISD-instelling terecht komen. Dat zal een ‘kale’ opsluiting zonder behandeling betekenen, aldus de raadsman.
Voorts verzoekt de verdediging om de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 26 september 2016 (13/702720-16) af te wijzen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 4 januari 2017, opgemaakt door reclasseringswerker [persoon 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – onder meer het volgende in:
Verdachte heeft geen sociaal netwerk. Hij is veelvuldig in aanraking met justitie geweest. De reclasseringswerker heeft de indruk dat hij zwerft en overmatig alcohol gebruikt. Een ISD-maatregel voor vreemdelingen/illegalen zou passend zijn. Aanvullende diagnostiek, zorg en werken aan terugkeer kan plaatsvinden in een ISD- inrichting. Er zijn geen contra-indicaties voor ISD. Er loopt nog een procedure met betrekking tot de ongewenstverklaring.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 26 oktober 2016 ten aanzien van een ISD-Trajectconsult, opgemaakt door [persoon 2] , psychiater. In dit rapport staat – zakelijk weergegeven – vermeld dat er aanwijzingen zijn voor een mogelijke psychotische stoornis en beperkte intellectuele vermogens. Er zijn geen contra-indicaties voor ISD.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 8 december 2016 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 18 oktober 2016 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Ten aanzien van de door de verdediging geuite zorgen, overweegt de rechtbank als volgt. Voor het al dan niet opleggen van de ISD-maatregel acht de rechtbank het niet van belang of verdachte naar de VRIS-ISD te [plaats 2] of de ‘normale’ ISD instelling in [plaats 3] gaat. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Zowel in [plaats 2] als in [plaats 3] kan gewerkt worden aan het motiveren van verdachte tot terugkeer naar Letland. Eventueel kan ook een start worden gemaakt met de behandeling van zijn problematiek, maar de rechtbank is van oordeel dat de problematiek van verdachte in beginsel in zijn eigen land moet worden opgelost. Omdat verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen in Nederland en van een noodzaak tot en mogelijkheden van resocialisatie in de Nederlandse samenleving geen sprake is, zal de ISD-maatregel geen extramurale fase kennen, zoals bij Nederlanders wel het geval is. Om die reden zal de rechtbank, met het oog op de eisen van proportionaliteit, de duur van de maatregel beperken tot 1 jaar.
De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, zal de rechtbank niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 oktober 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702720-16 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 september 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 week niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een ISD-maatregel wordt opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 1 (één) jaar.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis d.d. 26 september 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde gevangenisstraf van 3 weken waarvan 1 week voorwaardelijk.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2017.