ECLI:NL:RBAMS:2017:10426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
AMS_16_7817
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor aanleg van steigers in Amsterdam met betrekking tot woon- en leefklimaat en akoestisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 juni 2017, wordt een omgevingsvergunning voor het aanleggen van vier steigers met zeven ligplaatsen in Amsterdam besproken. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, maar eiser, een omwonende, heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank behandelt de bezwaren van eiser, die onder andere aanvoert dat het akoestisch onderzoek onvolledig is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met trillingen en geluidsoverlast. De rechtbank constateert dat eiser geen akoestisch tegenrapport heeft overgelegd en dat de huidige situatie al geluid en trillingen met zich meebrengt door bestaande vaarbewegingen. De rechtbank oordeelt dat het akoestisch onderzoek als uitgangspunt gebruikt mag worden.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de vergunning niet duidelijk genoeg is over de tijden waarop vaarbewegingen zijn toegestaan. Dit is in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de rechtbank de verweerder de gelegenheid biedt om het gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de vergunninghoudster en het stedelijk belang in deze zaak zwaarder wegen dan de bezwaren van de omwonenden, maar dat er wel duidelijkheid moet zijn over de voorwaarden van de vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7817

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 14 juni 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. Y.H.M. Huisman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van vier steigers voor zeven ligplaatsen op de [locatie] in Amsterdam
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door [de persoon 1] en [de persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [de persoon 3] . Namens vergunninghoudster is verschenen [de persoon 4] , bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghoudster.

Overwegingen

1. Op 16 december 2015 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van vier steigers aan de [locatie] in Amsterdam.
2. De locatie van het project valt binnen het bestemmingsplan “Cruquius” (het bestemmingsplan). De bestemming van de locatie is “Water” en “Verkeer-2” en heeft de specifieke aanduiding ‘specifieke vorm van water-passagiersvoertuig’. Het plan is in strijd met artikel 19.2.1 en artikel 19.3.1 van het bestemmingsplan omdat de ligplaatsen deels buiten de specifieke aanduiding liggen en omdat er meer ligplaatsen komen dan volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Het bestemmingsplan zelf biedt geen mogelijkheden om af te wijken. Verweerder heeft daarom bekeken of de vergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kon worden verleend en de uitgebreide procedure van toepassing geacht op de aanvraag.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van drie (de rechtbank begrijpt: vier) steigers met zeven ligplaatsen voor drie elektrische en vier dieselpassagiersvaartuigen aan de [locatie] in Amsterdam. Aan dit besluit liggen onder andere een ruimtelijke onderbouwing van 13 september 2016, een akoestisch onderzoek van 12 september 2016 en een nautisch advies van 23 februari 2016 ten grondslag.
Het geluidsrapport en de vergunningvoorschriften
4. Eiser voert in beroep aan dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek onvolledig is en feitelijke onjuistheden bevat. De gebruikte geluidsmodellen houden geen rekening met trillingen die via het water de constructies van de wooncomplexen binnendringen. Verder is in het rapport vermeld dat de activiteiten alleen in de dag- en avondperiode plaatsvinden (07:00 uur – 23:00 uur) en dat na 23:00 uur geen vaarbewegingen meer plaatsvinden. In de praktijk ervaart eiser dat er na 23:00 uur nog wel vaarbewegingen zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen akoestisch tegenrapport heeft overgelegd. Er is in de huidige situatie reeds sprake van een doorgaande vaarweg en aldus tot geluid en/of overige trillingen als gevolg van reeds toegestane vaarbewegingen. Eiser heeft niet onderbouwd dat juist het realiseren van dit project voor onaanvaardbare overlast in de vorm van trillingen zal zorgen. Bovendien wordt de door eiser gestelde trillingshinder niet in een akoestisch onderzoek getoetst. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft gesteld niet aannemelijk heeft gemaakt dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat verweerder het onderzoek niet als uitgangspunt heeft mogen gebruiken.
6. De rechtbank stelt verder vast dat in de voorschriften bij de omgevingsvergunning is opgenomen dat het uitvaren van passagiersvaartuigen plaatsvindt na 07:00 uur. In deze voorschriften staat niet dat er geen vaarbewegingen meer mogen plaatsvinden na 23:00 uur. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd erkend dat uitgegaan is van de tijdsperiode die ook ten grondslag heeft gelegen aan het akoestisch onderzoek, namelijk dat de activiteiten waaronder de vaarbewegingen alleen in de dag- en avondperiode (07:00-23:00 uur) plaatsvinden, maar dat een eindtijd niet is opgenomen in de verleende vergunning. Verweerder heeft verwezen naar de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat op die manier onvoldoende is gewaarborgd onder welke beoogde voorwaarden de vergunning is verleend.
7. Naar het oordeel van de rechtbank dient, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.22, eerste en tweede lid, van de Wabo, in de vergunning duidelijk te zijn aangegeven voor welk project en welke activiteiten de vergunning is verleend, welke aanduiding van belang is met het oog op rechtsbescherming en bestuursrechtelijke handhaving. In dat licht is de omgevingsvergunning onvoldoende duidelijk ten aanzien van de periode waarbinnen het in- en uitvaren kan en mag plaatsvinden. De verwijzing door verweerder naar de aanvraag maakt dat niet anders, omdat met betrekking tot die beoogde periode geen verwijzing naar de aanvraag is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit ten aanzien van de periode van in- en uitvaren daarom onvoldoende gemotiveerd.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Nautisch advies
9. Het nautisch advies is volgens eiser ontoereikend en ziet niet op de situatie die zal ontstaan als de ligplaatsen in gebruik zullen worden genomen. Het gaat om schepen van meer dan 20 meter die dwars op de steiger in een bassin met een breedte van ongeveer 50 meter worden afgemeerd. De situatie kan voor passerende schepen en recreanten onoverzichtelijk en gevaarlijk worden. Bovendien kan, volgens eiser, schade aan het wooncomplex ontstaan bij het ‘in- en uitparkeren’ van vaartuigen vanwege de nauwe doorgang.
10. Uit het nautisch advies van Waternet van 23 februari 2016 blijkt dat beoordeeld is of het plaatsen van de steigers en de uitvoering van werkzaamheden op nautische bezwaren stuit. Volgens Waternet is er nautisch gezien geen bezwaar. Op grond van artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op het binnenwater (Vob), in samenhang gelezen met artikel 1.2.6, tweede lid, van de Vob, is verweerder bevoegd om aan ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen, als bedoeld in artikel 2.4.1, eerste lid, van de Vob, voorschriften te verbinden ter bescherming van het belang van de vlotte en veilige doorvaart. Bij de daarvoor te verrichten beoordeling heeft verweerder beoordelingsvrijheid. Dat, zoals hier het geval is, een bestemmingsplan ter plaatse voorziet in ligplaatsen, betekent dus niet dat er vanwege het belang van de vlotte en veilige doorvaart geen voorschriften kunnen worden verbonden aan de nog aan te vragen ligplaatsvergunningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2850). Wat eiser naar voren heeft gebracht over de doorvaart en het in- en uitparkeren van de vaartuigen maakt daarom geen onderdeel uit van de aangevraagde omgevingsvergunning voor het plaatsen van de steigers. Dit kan bij de beoordeling van de nog aan te vragen ligplaatsvergunningen aan de orde komen.
Omgevingsvergunning activiteit milieu vereist?
11. Volgens eiser is ten onrechte geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aangevraagd, omdat uit het akoestisch rapport blijkt dat ligplaatsen als een vergunningplichtige inrichting moeten worden beschouwd.
12. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van het project niet zijn aangewezen als vergunningplichtig in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Er is dus geen sprake van een inrichting “type C” waar ingevolge artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist.
13. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat bij omzetting van de aandrijving van de grotere schepen naar elektrische aandrijving, de dan benodigde accu voor gevaarlijke situaties kan zorgen, met name vanwege de omvang/het vermogen ervan. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele stelling, zonder enige nadere feitelijke onderbouwing, onvoldoende is om op basis daarvan te concluderen dat een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu benodigd is. Bovendien is sprake van een toekomstige situatie die eventueel bij de beoordeling van de nog aan te vragen ligplaatsvergunningen betrokken kan worden.
“Blauw is groen” en belangenafweging
14. Eiser vreest voor aantasting van het woon- en leefklimaat. Omdat er in de wijk weinig groen aanwezig is, is bij de inrichting van het gebied uitgegaan van “Blauw is Groen”. Het water heeft als het ware de functie van binnentuin of openbaar groen. Dit wordt aangetast door de vier steigers en de vaartuigen die daaraan aanmeren.
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het project voor de privacy en het woongenot van eiser en andere omwonenden ten opzichte van de bestaande situatie geen significante veranderingen met zich mee zal brengen. De steigers komen zoveel mogelijk in het midden van het water te liggen om de oevers vrij te houden, het openbare karakter te behouden en de afstand tot de woningen zo groot mogelijk te houden. Daarnaast weegt verweerder het stedelijk belang mee om duurzame (passagiers)vaart te realiseren door te zorgen voor voldoende ligplaatsen. In dit geval gebeurt dat door vergunninghoudster in een omvang en op een locatie die verweerder ruimtelijk en stedenbouwkundig als passend beschouwt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon beslissen om het stedelijk belang en het belang van vergunninghoudster zwaarder te laten wegen dan het belang van de omwonenden.
Bestuurlijke lus
16. Zoals hiervoor is overwogen onder 5 en 6 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder in de voorschriften bij het bestreden besluit opnemen tussen welke tijdstippen vaarbewegingen zijn toegestaan. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
17. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en vergunninghoudster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
18. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. M.J.M Langeveld, leden, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.