Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis van de kantonrechter:
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
en
2. [gedaagde sub 2]
De procedure
- de akte van [gedaagden] ,
- de akte van Dexia.
Gronden van de beslissingin conventie en in reconventie
nieteen onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagden] werd gelegd. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat in dit geval toepassing van de door het hof ontwikkelde formule zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomsten
niethad behoren te ontraden. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter derhalve van oordeel dat de schade aan termijnen geheel voor rekening van [gedaagden] behoort te blijven.
(a) de hoofdsom terug te betalen,
(b) de toekomstige rentetermijnen ineens af te rekenen, berekend naar de actuele waarde, rekening houdend met een rendement voor de Bank wegens eerdere ontvangst van 5%, terwijl (c) de opbrengst van de verkoop van de effecten in mindering komt op het te betalen bedrag.
“
Lessee kan deze lease-overeenkomst na 90 maanden dagelijks met onmiddellijke ingang en zonder annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de restant-hoofdsom. Bij beëindiging binnen deze 90 maanden zal naast de betaling of verrekening van de restant-hoofdsom met de verkoopopbrengst van de waarden, door lessee een bedrag verschuldigd zijn gelijk aan 50 % van de nog niet verstreken bruto maandtermijnen en verminderd met de nog niet verstreken vooruitbetaalde bruto maandtermijnen (punt 4b). Onder bruto maandtermijnen wordt verstaan de maandtermijnen zonder korting.”In artikel 4a werden de betalingsverplichtingen gedurende de eerste 60 maandtermijnen vermeld, in artikel 4b de betalingsverplichtingen gedurende de resterende 180 maandtermijnen. Alle termijnen tezamen vormen de door de afnemer verschuldigde leasesom.
verwijzen naar HR 10 juni 2015 (NJ 2016/439, ECLI:NL:HR:2015:1866). Volgens [gedaagden] is er sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ten nadele van de consument indien het beding de mogelijkheid open laat dat het nadeel dat Dexia lijdt als gevolg van de tussentijdse beëindiging veel lager is dan hetgeen zij op grond van het beding aan de consument in rekening kan brengen.
De in het nationale recht geldende voorwaarden, waarnaar artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 verwijst, mogen derhalve geen afbreuk doen aan de essentie van het recht dat consumenten aan deze bepaling – zoals uitgelegd in de in de punten 54 tot en met 61 van dit arrest aangehaalde rechtspraak van het Hof – ontlenen om niet gebonden te zijn aan een beding dat geacht wordt oneerlijk te zijn.”
“
Richtlijn 93/13/EEG is niet rechtstreeks van toepassing, maar het hof dient op grond van art. 6:233 – desnoods ambtshalve – te onderzoeken of een beding uit het oogpunt van de in de Richtlijn gegeven criteria oneerlijk is. Voorshands kan ervan worden uitgegaan dat artikel 2 van de leaseovereenkomst een beding in de overeenkomst is waarover niet afzonderlijk is onderhandeld. Het beding is oneerlijk als het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is als het beding tot doel of gevolg heeft de consument die de overeenkomst opzegt een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen (vgl. het in de bijlage bij de Richtlijn onder e genoemde geval).”Vervolgens heeft het Hof aan Dexia opgedragen nadere gegevens over te leggen teneinde te kunnen beoordelen of het beding ten aanzien van de resterende termijnen een onevenredig hoge schadevergoeding oplegt.
Deze beoordeling dient plaats te vinden naar het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, waarbij dient te worden bezien welke gevolgen het beding voor de consument kan hebben.”Daaruit volgt dat daarbij bepalend is het tijdstip waarop de lease-overeenkomst is aangegaan en voorts de toekomstige gevolgen voor de consument die op dat moment voorzienbaar waren.
“
58. Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding moet worden uitgegaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de verkoper op dat moment kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van die overeenkomst.”
1.27. Dexia heeft bij voortijdige beëindiging in elk geval recht op terugbetaling van de geleende hoofdsom, voor zover deze nog niet is afgelost. Het onderhavige beding geeft Dexia daarnaast aanspraak op resterende termijnen die (zo niet geheel dan toch grotendeels) uit rente bestaan. Net als in het geval waarover werd geoordeeld in HR Tijhuis/Dexia geldt ook in dit geval dat het niet redelijk is dat Dexia door de tussentijdse beëindiging in een voordeliger positie kan komen te verkeren dan waarin zij verkeert bij (volledige) wederzijdse nakoming. Ook hier dienen de (eventuele) langlopende financieringskosten die Dexia in verband met het aangaan van de lease-overeenkomst is verschuldigd buiten beschouwing te worden gelaten, omdat deze verschuldigd zijn ongeacht het wel of niet tussentijds beëindigen. Dat er in dit geval sprake is geweest van bijzondere (eenmalige) meerkosten wegens de vervroegde beëindiging van de overeenkomst is niet gebleken. Ook in dit geval dient rekening te worden gehouden met het voordeel dat Dexia kan behalen – uitgaande van de op het moment van aangaan van de overeenkomst voorzienbare omstandigheden – door het opnieuw uitlenen van de vervroegd ontvangen gelden.
voor zover dit betrekking heeft op de rentetermijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren’(r.o. 3.9.1), en mede gelet op het Kásler-arrest, ziet de kantonrechter aanleiding om artikel 3 van de overeenkomst partieel te vernietigen, namelijk voor zover daaruit voor Afnemer een betalingsverplichting voortvloeit die betrekking heeft op de rentetermijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren, en het beding voor het overige in stand te laten.