ECLI:NL:RBAMS:2017:10207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
AWB 16-8110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na psychiatrisch onderzoek en drugsmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.M. Mauritz, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (verweerder), na een mededeling van de politie dat er twijfels bestonden over zijn rijvaardigheid en geschiktheid om motorvoertuigen te besturen. Dit vermoeden was gebaseerd op eerdere aanhoudingen voor rijden onder invloed van drugs en alcohol. Eiser had tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de psychiater die het onderzoek had uitgevoerd, voldoende aanwijzingen had gevonden voor misbruik van middelen, waaronder alcohol en cannabis. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op de juiste wijze had gebaseerd op de psychiatrische rapportage en dat er geen ruimte was voor een afweging van persoonlijke belangen van eiser in deze regelgeving. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/8110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Mauritz),
en
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Bij besluit van 28 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op 29 december 2016. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.2.1
Op 11 januari 2016 heeft de [functie] van de politie Eenheid Midden-Nederland mededeling gedaan aan verweerder dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorijtuigen (mededeling). Aan dit vermoeden is ten grondslag gelegd dat eiser op 8 januari 2016 een motorrijtuig had bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol.
1.2.2
Op 26 januari 2016 heeft de [functie] van de politie Eenheid Midden-Nederland een tweede mededeling gedaan. Hieraan is ten grondslag gelegd dat bij eiser als beginnende bestuurder op 24 januari 2016 een ademalcoholgehalte van 220 µg/l werd geconstateerd terwijl hij een motorrijtuig had bestuurd.
1.2.3
Blijkens deze mededeling is bij eiser eerder, op 17 juli 2015, een bloedalcoholgehalte van 0,69 promille geconstateerd terwijl hij een motorrijtuig had bestuurd.
1.3
Bij brief van 27 januari 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld voornemens te zijn de aanhoudingen op 17 juli 2015 en 24 januari 2016 mee te nemen in de lopende procedure. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd.
1.4
Bij besluit van 29 januari 2016 heeft verweerder vervolgens een onderzoek naar eisers geschiktheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar aangetekend.
1.5
Op 11 juni 2016 heeft [naam] , psychiater, voornoemd onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het onderzoek is een verslag van bevindingen (het verslag) opgemaakt. Hierin heeft de psychiater geconcludeerd dat voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat ten tijde van de aanhouding op
8 januari 2016 geen sprake was van drugmisbruik/drugafhankelijkheid volgens de
DSM-IV-TR criteria, maar dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose misbruik van middelen in ruime zin gesteld kan worden. Daarnaast is sprake van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR criteria en alcoholmisbruik in ruime zin.
1.6
Bij brief van 15 augustus 2016 heeft verweerder de uitslag van het onderzoek aan eiser meegedeeld en hem gewezen op de mogelijkheid een tweede onderzoek aan te vragen. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.7
Bij het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder op basis van het verslag en onder verwijzing naar paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
2.1
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat eisers gronden zich met name richten tegen de vaststelling van de diagnose door de psychiater en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers belang bij behoud van zijn rijbewijs.
2.2
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2831) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan verweerder en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank geldt deze rechtspraak niet alleen voor de diagnose alcoholmisbruik, maar ook – zoals in onderhavige situatie – bij misbruik van andere middelen in ruime zin, zoals cannabis.
2.3
De psychiater heeft aan de diagnose ten grondslag gelegd dat eiser een jonge bestuurder is en drie keer is aangehouden op verdenking van alcohol dan wel druggebruik in het verkeer. Bij eiser is volgens de psychiater sprake van een matig besef van de gevaren van middelengebruik in het verkeer. Bij eiser zijn voorts bij de aanhouding op verdenking van rijden onder invloed van drugs, grote brokken hasj in de auto aangetroffen. Eiser heeft daarnaast de avond voor het onderzoek cannabis gebruikt en de urine uitslag was positief voor cannabis. De eerste aanhouding van eiser heeft niet geleid tot gedragsverandering. Al het voornoemde zijn aanwijzingen voor misbruik van alcohol en cannabis. Volgens de psychiater is voorts sprake van onderrapportage.
2.4
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiser naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank – met verweerder – dat de psychiater zijn bevindingen niet slechts heeft gebaseerd op de verklaringen van eiser, maar met name op de mededelingen en het urineonderzoek van eiser dat bevestigde dat hij de avond voor het onderzoek cannabis had gebruikt. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, faalt de beroepsgrond. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de juistheid van het verslag en op basis daarvan het rijbewijs van eiser ongeldig verklaren. De rechtbank overweegt voorts dat het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijk belang, niet slaagt. Onderhavige regelgeving is dwingendrechtelijk van aard en biedt geen ruimte voor een afweging van de persoonlijke belangen van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Berk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.