ECLI:NL:RBAMS:2016:9996

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
27 april 2021
Zaaknummer
C/13/564821 / HA ZA 14-495 evs
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijswaardering na getuigenverhoor in civiele zaak tussen B.Y. Monaco S.A.R.L. en Koninklijke De Vries Scheepsbouw B.V. et al.

In deze civiele procedure, aangespannen door B.Y. Monaco S.A.R.L. tegen Koninklijke De Vries Scheepsbouw B.V. en andere gedaagden, heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2016 een vonnis gewezen. De zaak betreft een geschil over de bewijswaardering na getuigenverhoor met betrekking tot een vermeende overeenkomst tussen Monaco en Feadship, waarbij Monaco een commissie zou zijn verschuldigd over de waarde van een koop- en/of bouwovereenkomst. De procedure omvatte een tussenvonnis van 16 maart 2016, getuigenverhoren op 15 juni 2016, en diverse conclusies en rolbeslissingen. Monaco heeft getuigen laten verhoren, waaronder een architect en een verkoopdirecteur van Feadship, om aan te tonen dat er een overeenkomst was gesloten die recht gaf op een commissie van vijf procent.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs bieden voor de stelling van Monaco dat er een concrete afspraak was gemaakt over de commissie. De getuigen hebben weliswaar gesproken over de mogelijkheid van een commissie, maar er was geen duidelijk moment van aanbod en aanvaarding. De rechtbank concludeert dat de vordering van Monaco wordt afgewezen, en dat Monaco in de proceskosten wordt veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 3.926,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, rechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 december 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/564821 / HA ZA 14-495
Vonnis van 28 december 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
B.Y. MONACO S.A.R.L.,
gevestigd te Monaco,
eiseres,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE DE VRIES SCHEEPSBOUW B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VRIES SCHEEPSBOUW MAKKUM B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FEADSHIP HOLLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. L.R. Kiers te 's-Gravenhage.
Eiseres zal hierna Monaco worden genoemd, gedaagden gezamenlijk Feadship.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 maart 2016,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 juni 2016,
  • de conclusie na enquête,
  • de conclusie van antwoord na enquête,
  • de rolbeslissing van 2 november 2016 waarbij het verzoek om pleidooi is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 16 maart 2016 is Monaco toegelaten tot het bewijs dat zij met Feadship een overeenkomst heeft gesloten uit hoofde waarvan Feadship aan Monaco een commissie is verschuldigd (van vijf procent) over de waarde van de koop- en/of bouwovereenkomst zoals overeengekomen tussen gedaagde sub 2 (De Vries Makkum) en (een aan) [naam 1] (gelieerde vennootschap).
2.2.
Monaco heeft daartoe de heren [naam 2] , architect, [naam 3] , [naam 4] , verkoopdirecteur Feadship, en [naam 5] , tot 1 juni 2016 [functie] van Monaco, als getuigen doen verhoren.
2.3.
Voorop wordt gesteld dat het Nederlands procesrecht van toepassing is in dit geschil. Gelet op de statutaire functie die [naam 5] bij Monaco tot 1 juni 2016 heeft uitgeoefend en dat aan Monaco de bewijsopdracht is gegeven, wordt de getuigenis van [naam 5] als die van een partijgetuige beschouwd. Zijn getuigenis kan dus geen bewijs in het voordeel van Monaco opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs(artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
2.4.
Voor zover hier van belang hebben de getuigen het volgende verklaard:
[naam 2]:
  • Wij [ [naam 2] , [naam 5] en [naam 4] , rechtbank] hebben op 22 november 2010 in de auto gesproken over het project in Oman en [naam 5] en [naam 4] hebben over een eigen project gesproken. Dat ging over een schip waarvan ik niks wist.
  • Er is ook gesproken over de commissie voor [naam 5] . [naam 4] zei dat het geen probleem zou zijn, met de tekening van het contract zou [naam 5] de normale commissie krijgen. Ik weet niet wie de klant was.
[naam 3]:
  • Ik ben in september 2010 bij de Monaco jachtshow geweest. Ik heb daar [naam 5] en meneer [naam 4] gesproken.
  • Ik had die dag gehoord dat [naam 4] en [naam 5] aan het praten waren over de bouw van een schip van 90 meter. Feadship zou dat bouwen.
  • Ik kan mij herinneren dat [naam 4] sprak over 5% [commissie, rechtbank] van het te bouwen project.
  • U vraagt mij of gesproken is over een getekende overeenkomst. Ja. [naam 4] zei dat Feadship deze opdracht nodig had.
[naam 4]:
  • [naam 5] en ik hebben in de auto op 22 november 2010 hoofdzakelijk gesproken over de strekking van het project in Oman en terloops hebben we het ook over het jacht van 88 meter gehad.
  • Na de introductie door de kapitein heeft [naam 5] contact met mij opgenomen om informatie te verzamelen. Hij was geïntroduceerd als manager van het jacht.
  • Na de jachtshow hebben wij e-mails gewisseld. Hij zocht contact en ik heb geantwoord. Het duurde even voordat er een concreet ontwerp was. Ik veronderstelde dat hij optrad voor de eigenaar.
  • Vervolgens zijn we, toen we eenmaal op de shortlist van mogelijke bouwers stonden, gaan ontwerpen.
  • [naam 5] heeft mij een aantal keer gevraagd hoe commissie bij bouwovereenkomsten werkte. Ik heb dat vervolgens toegelicht. Ik ben nooit concreet geweest en ik heb ook geen toezeggingen gedaan. Maar in zo’n verkooptraject is iedereen die iets met de koper te maken heeft mijn vriend. Ik wist dat [naam 5] iets met de klant te maken had, daarom heb ik dat uitgelegd.
  • Hij vroeg aan mij wat voor soort commissies gebruikelijk waren. Ik heb vast wel eens een keer 5% geroepen, maar dat soort percentages wordt later altijd ingekaderd.
  • Deze vragen kwamen in een vroeg stadium en ik heb hem algemene informatie gegeven.
  • Ik heb volgens mij wel ontkend dat hij (de rechtbank leest: [naam 5] ) commissie kreeg, maar misschien niet heel hard. Zolang de deal niet rond is, wil je niemand die iets met de mogelijke koper te maken heeft, tegen je inhet harnas jagen. Iedereen moet positief staan ten opzichte van onze propositie.
[naam 5]:
  • In oktober 2010 is er een ontmoeting geweest bij de Jachtclub Monaco met [naam 4] . Hij was daar om documentatie te brengen. Het ging over de eerste aanzet van het project, een jacht van 88 meter.
  • Ik heb nadrukkelijk gevraagd om een contract voor de commissie. De reactie van [naam 4] was zoals altijd: het contract voor de commissie zou pas worden gesloten als er een contract was gesloten voor de bouw. Het was wel duidelijk dat commissie zou worden toegekend.
  • In november 2010 was er sprake van een project in Oman. Ik ben met [naam 4] per auto naar de contactpersoon van Oman gereden.
  • Vervolgens ben ik met [naam 4] doorgegaan over de boot van [naam 1] . Ik heb opnieuw gevraagd naar de commissie. [naam 4] bleef hetzelfde zeggen: dat zou aan de orde zijn na het tekenen van het contract voor de bouw. De hoogte van de commissie is in de auto niet meer besproken, het ging vooral over de vraag wanneer het contract getekend zou worden.
2.5.
Het gevraagde bewijs is hiermee niet geleverd, en valt ook overigens niet uit (het totaalbeeld van) de verklaringen op te maken. Vast staat dat partijen in ieder geval in algemene zin over het verlenen van commissie hebben gesproken. Duidelijk is ook geworden, het blijkt zowel uit de verklaringen van [naam 5] als [naam 4] , dat een en ander in concrete aan de orde zou komen (de rechtbank begrijpt: zou worden uitgewerkt) nà het tekenen van het contract voor de bouw. Dat sluit op zich niet uit dat vooruitlopend daarop al is afgesproken dat Monaco in dat geval commissie zou ontvangen, zelfs reeds in voldoende concrete en thans afdwingbare zin, maar de verklaringen bieden daarvoor geen, althans te weinig, steun. Tegenover de stellige verklaring van [naam 4] dat die afspraak niet in die concrete zin is gemaakt is, staat in meest concrete zin de verklaring van [naam 2] dat “met de tekening van het contract (…) [naam 5] de normale commissie [zou] krijgen”, maar dat is te weinig om aan de uitvoerige verklaring van [naam 4] , waarin hij ook de context van dit soort gesprekken schetst, ten voordele van Monaco afbreuk te doen. Nog afgezien van de vraag of het hier om de boot gaat waar het in dit geding om gaat – uit de verklaring van Bevaqua is dat niet met zekerheid af te leiden – is zelfs uit de verklaring van [naam 5] met betrekking tot het gesprek in de auto waar Bevaqua bij zat niet af te leiden dat er niet alleen in algemene zin over commissie werd gesproken, maar ook in concrete zin over aan [naam 5] (eigenlijk: Monaco) te betalen commissie. Aldus is er geen concreet moment van aanbod en aanvaarding in de door Monaco bedoelde zin aan te wijzen, laat staan komen vast te staan.
2.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van Monaco wordt afgewezen, waarbij Monaco zal worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak en in het incident tot zekerheidsstelling (vonnis in het incident van 26 november 2014).
- vast recht
1.892,00
- salaris advocaat
2.034,00
4½ punten tarief II (€ 452,00)
Totaal
€ 3.926,00
De nakosten worden toegewezen als na te melden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Monaco in de proceskosten, aan de zijde van Feadship tot op heden begroot op € 3.926,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na aanschrijving van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt Monaco in de na dit vonnis aan de zijde van Feadship ontstane nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, rechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2016. [1]

Voetnoten

1.**