Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van [bedrijf] van 21 oktober 2015, met producties,
- de conclusie van antwoord van ABN AMRO, met producties,
- het tussenvonnis van 13 januari 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2016.
2.De feiten
(…) Door aflossing van de lening bij ABN AMRO ontstond een overhedge. De renteswap kon vanzelfsprekend gebruikt worden om het renterisico op andere leningen verstrekt door een andere financiële instelling af te dekken, zoals [naam 1] wenste te doen. ABN AMRO was echter niet bekend met de details van de lening die [naam 1] bij ING had afgesloten en kon (en kan) derhalve niet beoordelen in hoeverre de nieuwe lening aansluit bij de renteswap. (…)”
3.Het geschil
(i) tot terugbetaling van alle door [bedrijf] sinds 7 december 2007 uit hoofde van de renteswap gedane en nog te verrichten betalingen, minus de uit dien hoofde ontvangen en nog te ontvangen betalingen, alsmede
(ii) tot betaling van de positieve waarde van de renteswap ten bedrage van € 17.178,40,
alles te vermeerderen met de wettelijke rente;
primair: te verklaren voor recht dat voor zover de door [bedrijf] ondertekende brief van 31 oktober 2011 gekwalificeerd wordt als een overeenkomst, deze overeenkomst, althans de passage “
Ondanks het feit …” tot
“… volledig af te wikkelen.” bij brief van 29 oktober 2014 van [bedrijf] rechtsgeldig is vernietigd;
subsidiair: de vernietiging van de in de brief van 31 oktober 2011 vervatte overeenkomst, althans genoemde passage op grond van bedrog dan wel dwaling uit te spreken;
4.De beoordeling
Vordering onder I.
nietheeft plaatsgevonden. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, zoals [bedrijf] stelt en ABN AMRO ter comparitie ook heeft erkend, in het bankdossier helemaal niets terug te vinden is over de gang van zaken rondom de aflossing van de ABN AMRO lening op 7 december 2007. In het bijzonder is daarin geen verslag of aantekening gevonden van het gesprek dat [naam 2] toen zou hebben gevoerd met [naam 1] . Ook is meegenomen dat ABN AMRO ook verder niet duidelijk heeft gemaakt wanneer dat gesprek heeft plaatsgevonden, wie daarbij aanwezig waren en wat daar toen precies is gezegd. Ook is in aanmerking genomen dat - zoals niet alleen onbetwist is gebleven maar ook uit de vele op de onderhavige zaak gelijkende zaken valt op te maken - het de gebruikelijke werkwijze van ABN AMRO was om renteswaps die dienden ter afdekking van het renterisico onder een door haar verstrekte geldlening hoe dan ook te beëindigen zodra de daaraan gekoppelde lening werd afgelost. Waarom hier aanleiding bestond van deze werkwijze af te wijken, heeft ABN AMRO niet toegelicht. Verder is in de beoordeling betrokken dat ook in de eerder tussen partijen gevoerde correspondentie geen aanknopingspunten zijn te vinden dat [bedrijf] in 2007 uitdrukkelijk aan ABN AMRO ( [naam 2] ) heeft verzocht om de renteswap te mogen voortzetten ter afdekking van het renterisico onder de ING lening. Integendeel, in de brief van 31 oktober 2011, die [bedrijf] enkele dagen later voor akkoord heeft getekend (zie 2.7), meldt ABN AMRO juist dat volgens haar sprake was van een “overhedge” en dat de renteswap vanaf 2007 een “speculatief karakter” had gekregen. De verklaring van ABN AMRO in de conclusie van antwoord dat zij hiermee slechts doelde op de plaats die de renteswap innam in de relatie tussen ABN AMRO en [bedrijf] komt de rechtbank nogal gekunsteld voor. Ook de inhoud van de brief van ABN AMRO van 12 maart 2015 (zie 2.11) sluit niet goed aan bij het betoog van ABN AMRO dat [naam 2] al in 2007 over voortzetting van de renteswap met [bedrijf] heeft gesproken en haar dienaangaande heeft geadviseerd. In die brief schrijft ABN AMRO namelijk dat zij helemaal niet op de hoogte was (en is) van de kenmerken van de ING lening.
in de verhouding tussen [bedrijf] en ABN AMROeen speculatief karakter had en was er
“vanuit het perspectief van [bedrijf] ”geen sprake overhedge. ABN AMRO heeft niet toegelicht waarom, indien van die lezing wordt uitgegaan, van [bedrijf] redelijkerwijs mocht worden verwacht dat hij nader onderzoek instelde. Het beroep van ABN AMRO op artikel 6:89 BW faalt dan ook.
5.De beslissing
nietheeft gewezen op de gevolgen en kenmerken van de aflossing van de ABN AMRO lening voor de renteswap en dat [bedrijf] toen evenmin aan ABN AMRO heeft verzocht de renteswap te laten doorlopen ter afdekking van het renterisico onder de ING lening;
2 november 2016opdat
ABN AMROeen
aktekan nemen waarin zij:
- i) meedeelt of zij tegenbewijs wenst te leveren door het horen van getuigen, het overleggen van bewijsstukken en/of andere bewijsmiddelen;
- ii) indien toepasselijk: bewijsstukken in het geding brengt;
- iii) indien toepasselijk: opgave doet van de namen van de getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen over de periode januari tot en met april 2017, waarna dag en uur voor het getuigenverhoor zal worden bepaald;
vier (4) wekennadien bij
antwoordakteop deze opgave zal mogen reageren;